Wat zei, wat zong 'dat Kwezeltje'(1898)–Hilda Ram– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 2] [p. 2] Vreugde en Leed Er is in mijn sluimerend harte Een vogelken blijde ontwaakt, De lustige vogel der vreugde, Die het al tot een liedeken maakt. De wolken, die dreigende dreven Aan het sombere vergezicht, Ze glansen in gouden luister, Ze baden in zonnelicht! Wat zwaar scheen, moeilijk om dragen, De drukkende levenslast, Daar hecht, als veil op den boomstronk, Mijn hoop heur verlangen vast. Wat onbeduidend mij toescheen Wat slechts bij 't missen men schat, 'lijk het wilde bloemken, dat achtloos Al zwervend mijn voet vertrad, Dat wekt in 't diepst van mijn ziele Een dankbaar, zalig gevoel; Dat spreekt een wondere tale Klaarklinkend in al het gewoel; Het gewoel, dat mijn geest vermoeide En nu tot handelen wekt, Het gewoel, dat mij moedloos maakte En nu tot geneugte strekt. Och! droefnis en vreugd der aarde, Gij zijt als de wolk en 't licht, Die ongestadige winden Doen wisselen vóór mijn gezicht! [pagina 3] [p. 3] Och! droefnis en vreugd der aarde! Wel hem! die, gelaten, stil, Trots u in bedaardheid afwindt Den draad van zijn levensspil! Want zingen, juichen en schreien 't Gaat alles een zelfden gang; 't Vult heden proppend het harte Tot morgen wat nieuws het vervang'! Vorige Volgende