Wat zei, wat zong 'dat Kwezeltje'(1898)–Hilda Ram– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina IV] [p. IV] [pagina 1] [p. 1] [Voorzang] Jublend joelt het in mijn boezem, Schallend klinkt daar 't levenslied, En de millioenen echo's Trillen door dat klankgebied. 'k Wou in eene omarming sluiten Al wat leeft en lieft, als ik; Al wat, uit een droomrig sluimren, Wekt der zonne liefdeblik. Loovers, ik versta uw fluistren, Bloemkens, vriendlijk pinkt uw oog, Ruizlend riet, mij roert uw tale, Vlinders, 'k volg u, naar omhoog! 's Menschen hart, dat teeder plantje, Vangt des levens liefdegroet, Blijde ontzwachteld, bloeit en tiert het Siddrend in der zonne gloed. Doch niet slechts in 't loof der blijheid Geve 't kracht en leven kond; Bloemen schenke 't, zoet van geuren, Schoone vruchten, vol en rond. Bloei, gij, weelde in mijnen boezem: Stort u uit op al wat leeft. Als een wierookwasem stijgt ge Dan terug tot Hem, die geeft. Vorige Volgende