15 Het vonnis
Het was een grijze maandagmorgen toen Loyd voor de tweede keer binnen veertien dagen onderweg was naar de rechtszaal. Het regende al vanaf half zeven 's morgens. In een prowagen, gezeten tussen een cipier* en een politieagent, zat Loyd stilletjes voor zich uit te kijken. De eerste keer, dat was vorige week woensdag geweest, had hij zich prettiger gevoeld. Na drie maanden voorarrest was hij die woensdag voor het eerst weer buiten de muren van het cellenhuis en hij had uit de ruiten van de prowagen zitten staren alsof hij de straten van Paramaribo voor het eerst zag.
Het leek wel alsof hij in plaats van drie maanden, drie jaar in een cel had doorgebracht. De meeste mensen kunnen er zich geen voorstelling van maken maar Loyd zou die kleine, slecht verlichte ruimte nooit meer kunnen vergeten.
Dagenlang, wekenlang, maandenlang zag je iedere dag hetzelfde. De kleurloze muren, de cel; het badhok, de cipier, de agenten en de andere gevangenen.
In het begin had Loyd zich steeds de gezichten van zijn familieleden en vrienden voor de geest gehaald, maar tenslotte waren die beelden vaag geworden. Er waren dagen waarop hij in die kleine cel het gevoel kreeg dat hij zou stikken; dat de muren op hem af kwamen en dat ze hem zouden verpletteren.*
Zaterdagavond bijvoorbeeld; dan dacht hij aan de gezellige fuiven in Paramaribo waarop hij niet aanwezig kon zijn; of zondagmiddag, als het beeld van honderden jongeren op het pleintje aan de waterkant, hem achtervolgde.
Het was voor hem een afschuwelijke tijd geweest, die drie maanden in voorarrest en die woensdagmorgen, op weg naar de rechtszaal was hij zelfs een beetje vrolijk. Det was natuurlijk vóór de aanvang van het proces*; later, toen zijn verklaringen werden voorgelezen, toen de getuigen waren verhoord en de openbare aanklager twintig jaar gevangenis straf eiste, had hij als een pas geboren baby staan huilen.
Twintig jaar. Er ging een rilling door hem heen. In zijn hoofd tuimelde de berekening: 19 + 20 = 39. Hij kreeg het benauwd. Zijn adem verzamelde zich in zijn luchtpijp en hij had het gevoel dat hij elk ogenblik uit elkaar kon spatten.
Twintig jaar! Dat waren meer jaren dan hij nu in totaal geleefd had. De openbare aanklager beschuldigde Loyd van moord. Moord! Loyd voelde de zweetdruppels over zijn borst rollen. O, als al de mensen in de zaal maar half konden beseffen wat hij in de afgelopen drie maanden gevoeld had. Hij had vanaf de eerste dag in de cel gehuild en zijn berouw* was onvoorstelbaar diep.
O, als het mogelijk was dat hij die hele bankoverval ongedaan kon maken; o, als Marcel weer kon leven....... Maar ja, in dit leven kon je bepaalde zaken niet ongedaan maken. In een fraktie* van een seconde deed je iets, zonder dat je door had wat de gevolgen zouden kunnen zijn. De advocaat, die Loyd verdedigde, vroeg om een mildere straf. Hij legde uit dat Loyd nog maar ampertjes negentien jaar oud was en dat de bankoverval eigenlijk een avontuur was geweest.
Het tragische einde van dat spel hadden de jongens niet voorzien. De advocaat* bracht ook naar voren dat hier het duidelijke bewijs was geleverd dat de films die