- | drie vrienden ontmoeten elkaar toevallig op straat en gaan ergens wat drinken. |
- | als het kalf verdronken is, dempt men de put. |
- | een meisje, dat dagelijks met de bus mee moet, is verliefd op de chauffeur en wil zo dicht mogelijk bij hem zitten, ook als de bus heel vol is. |
Ga alsvolgt te werk. Kies met je groepje een spreekwoord of een verhaaltje uit. Spreek af, wie welke rol gaat spelen en wat die rol precies is. Bespreek met elkaar, hoe je het spreekwoord of verhaal gaat uitbeelden, wanneer wie aan de beurt is enzovoort.
Oefen het hele stuk een paar keer. De bewegingen en gebaren, die jullie maken, moeten voor iedereen duidelijk zijn.
Speel nu je pantomimestukje voor de klas.
De rest van de klas schrijft op wat ze denken dat het spreekwoord of het verhaal is.
Bij toneelspelen gebruik je eigenlijk alles. Je lichaam, je stem, kleren en voorwerpen enzovoort.
De leerlingen gaan onder leiding van een regisseur (een leerling of onderwijzer) het stuk Soepele afbetalingsvoorwaarden opvoeren. De andere leerlingen vormen het publiek. Bij de voorbereiding moet iedereen luisteren naar de regisseur, want die heeft de leiding. De regisseur zorgt er voor dat het toneelstuk wordt opgevoerd zoals hij of zij dat in gedachten ziet. De regisseur moet daarom voor allerlei dingen zorgen:
- | hij wijst de spelers aan |
- | hij geeft aanwijzingen hoe de rol gespeeld moet worden |
- | hij zoekt de kostuums uit die het beste passen bij de verschillende rollen en nog veel meer. |
Voordat het toneelstuk wordt uitgevoerd is er al heel wat geoefend. Besteed daar niet te veel tijd aan, maar probeer toch het stuk zo goed mogelijk op te voeren. Het toneelstukje moet minstens twee keer gerepeteerd worden onder leiding van de regisseur.