Aan het eind van haar lange speech begon ze weer over het studeren*. ‘Het is goed als we een beetje praten over hoé je moet studeren want ik ken veel mensen die urenlang met hun boeken zitten en toch niets weten.’
‘Wie wil hier voor de groep komen vertellen hoe hij zijn lessen voorbereidt?’ De ogen van Mevrouw de Roo gleden over de gezichten van de meisjes. Maria zat stil op het puntje van één van de banken. Ook de andere meisjes hielden zich stil. Toen één van de meisjes verschoof, kraakte de bank. ‘Kom dan, je mag hier vrij praten. We zijn allemaal vrouwen onder elkaar.’ Maria keek nu stilletjes naar de schoenen van Mevrouw de Roo. Zwarte schoenen op hoge hakken. Ze had een donkergroene jurk aan met kleine goudkleurige knopen. Langzaam gleden Maria's ogen over de gestalte. Ze was nu bij de mond. Mevrouw de Roo had haar mond donkerrood geverfd. Maria keek Mevrouw de Roo recht in de ogen.
‘Jij, hoe heet je? Kom jij maar.’
Maria schrok zich een aap. Mevrouw de Roo wees met haar vinger naar Maria.
‘Ik?’
‘Ja jij, hoe heet je?’
‘Mmaria,’ klonk het zacht.
‘Kom maar naar voren, je hoeft niet bang te zijn. Niemand zal je opeten.’
Maria stond langzaam op. Met knikkende knieën liep ze naar voren. Haar handen hingen slap langs haar lichaam en ze had het gevoel dat haar schoenen knelden. ‘Goed zo. Vertel nu maar hoe jij studeert.’
Maria stond voor de banken. Het waren er zeven op een rij achter elkaar. Ze durfde niet naar de gezichten van de meisjes te kijken. In een flits zag ze haar kondre. De kinderen die speelden aan de waterkant en de vrouwen die kleren wasten met een knuppel. Bab..... bab..... bab zo klonk het dan.
‘Kom Maria, we luisteren naar je.’
Maria deed haar mond open. Met een schor* stemmetje sprak ze: ‘Ik.... ik eh lees 10 dat les.....’ De meisjes op de banken begonnen luidop te lachen. ‘Ik lees het les.....’ Weer gelach ‘Ik lees dat les.... het les.... die les.... een les.... les.’ Maria stond te beven en ze voelde de tranen branden achter haar oogleden. Mevrouw de Roo liep naar haar toe. O....... mi jee..... dat gezicht. Het gezicht van Mevrouw de Roo werd groter, steeds groter en haar mond stond open. Maria zag de tanden. Ze leken op de tanden van een Poema. Die stak z'n poten uit, met uitgeslagen nagels. Maria kon zijn adem voelen. Hij stond op het punt haar te verscheuren. Mevrouw De Roo was al heel dichtbij. Ze gromde en haar klauwen* waren al bij Maria's ogen. Maria gilde, ie ie ie..... ie ie ie.....
Maria doet haar ogen open. Het is donker in de slaapzaal. Iemand houdt haar schouder vast.
‘Maria, wat is er?’ Maria knippert met haar ogen. Dikke zweetdruppels glijden langs haar gezicht.
‘Ben je ziek?’ In het licht van de maan kan Maria nu pas zien wie naast haar staat. Hoe heet dit meisje ook weer. Sita of Selita?
‘Waarom schreeuw je?’ O.... had ze gegild? Het is stil in de kamer. Muisstil. De ‘fotoman’ dansen niet meer. Het moet al erg laat zijn.
‘Ben je ziek? Moet ik Mevrouw voor je roepen?’
‘Neen.... nee.... laat Mevrouw.’