Album Joannis Rotarii (Johan Radermacher)
(ca. 1560-1620)–Johan Radermacher (de Oude)– AuteursrechtvrijAd 18. Johannes Boulen, Uitnodiging in dichtvorm aan J. Radermacher voor een schoolvoorstelling. aant.Deze uitnodiging kent drie onderdelen: een aanhef in proza, de eigenlijke uitnodiging in dertien elegische disticha en een heilwens in proza. Deze laatste is in een ander (een kleiner) lettertype dan de vorige. Uit de aanhef blijkt dat R. ouderling van de Nederlandse Gemeente in Londen was (sinds 1569 was hij dat). Joannes Boulen schrijft ook dat R. hem zeer toegedaan was. Uit de eigenlijke uitnodiging in verzen blijkt dat Boulen vaker correspondeerde met R. en dat hij deze keer bij uitzondering in verzen schrijft. R. wordt uitgenodigd voor de opvoering door leerlingen (‘grex tyronum’) van de sexta (laagste klas) van een bijbels toneelstuk. Boulen is kennelijk één van die leerlingen. De datum van opvoering is op de 23ste van de maand, op het middaguur, wind en weder dienende. Dit laatste wijst op een opvoering in open lucht. Hij hoopt op R.'s welwillendheid als de opvoering niet al te glad verloopt en op diens applaus als de acteurs dit verdienen. De uitnodiging sluit de dertienjarige Boulen af met de wat parmantige, maar bijbelse (Hebr 13:4) aansporing om het huwelijksbed onbesmet te houden. In de prozawens aan het slot benadrukt hij hoezeer hij R. is toegedaan, wenst hem veel kinderen toe en een harmonieus leven. Het is duidelijk dat we hier met een onervaren latinist te maken hebben, want zijn gedicht barst van de metrische en grammaticale fouten, terwijl ook zijn woordkeus te wensen overlaat. Zo citeert hij uit Ovidius' Ars amatoria Bk. 3, 723-724 en vervangt daarbij het correcte ‘tenues’ door de ongrammaticale vorm ‘teneres’ (zie vs. 20). Ook gebruikt hij in vs. 18 het verkeerde rangtelwoord ‘ternus’ (telkens de derde) in plaats van het correcte ‘tritus’ (derde). Dit is niet de enige uitnodiging die bewaard is gebleven. Het Album J. Rotarii bevat op fol. 67r nog een uitnodiging voor een toneelopvoering uit ongeveer dezelfde tijd. Ze is afkomstig van de scholier Petrus Heuriblock en dateert van 22 juli 1576. Deze schoolvoorstelling zou plaatsvinden op 22 en 23 juli 1576 om 14 u. De vraag is om welke school het hier zou kunnen gaan. Nederlandse ouders die Londen in de jaren zeventig verlieten om terug naar het vaderland te gaan, vertrouwden wel eens hun kinderen toe aan de Londense school van Christiaen de Rijcke, die kennelijk een goede reputatie had. Dit is bijvoorbeeld het geval met de zevenjarige Petrus Bertius (NNBW dl. 1 (1911), kol. 320) en met een zoon van de IJsselmondse predikant Johan Lamoodt (Lamotius). Lamotius verzoekt zelfs R., die dan ouderling is, om via de kerkenraad vier pond schoolgeld voor zijn zoon te betalen (Ecclesiae Londino-Batavae Archivum dl. 3, nr. 393 d.d. 29-06-1576, p. 375). R.'s aantekening ‘Brief aengaende ghrex wegen tot den lesten decembris 74’ is in tegenspraak met de datum van Boulens uitnodiging, want Boulen zegt in vs. 18 dat het stuk ‘weldra’ zal worden opgevoerd, namelijk ‘op de 23ste van deze maand’. R.'s aantekening is ook nog problematisch vanwege de kennelijke haast waarmee ze op papier is gezet: ‘aengaende’ en ‘wegen’ zijn dubbel op en de transcriptie van ‘ghrex’ is onzeker. R.'s aantekening slaat daarom mogelijk op een onbekende, andere gebeurtenis. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
LevensloopJohannes Boulen (Boullen, Boelen) werd tussen juli 1560 en augustus 1561 te Rouen geboren. Hij was het oudste kind en de enige zoon van Adriana Anthonisdr. Franssen uit Breda (Testament van Anne Boullen; Testament van Peter Boullen; Testament van Hans vander Hofstadt) en de koopman Peter Boulen. Deze laatste blijkt uit ‘Luke’ (= Prinsbisdom Luik?) afkomstig te zijn (Kirk dl. 3, p. 357). Boulens vader woonde in elk geval vóór juli 1560 nog te Antwerpen, want hij was er diaken van de calvinistische gemeente. Dit blijkt uit een brief van hem die op 14 juli 1560 in de Londense kerkenraad (Austin Friars) werd voorgelezen (Van Schelven, p. 14). Op 2 augustus 1581 liet Johannes Boulen zich op twintigjarige leeftijd aan de universiteit te Oxford inschrijven. Begin 1564 was de familie Boulen te Londen gevestigd, want Anna, dochter van Petrus Buls (= Boulen) ‘ex ecclesia Antverpiana’, werd op 30 januari in de kerk van Austin Friars gedoopt. Als doopgetuige fungeerde Anna vander Hofstadt, een zuster van de moeder van Johannes Boulen (Van Schelven, p. 503). Anna Boulen zou ongehuwd overlijden vóór 12 november 1582 (blijkens het Probatum van haar testament, gemaakt op achttienjarige leeftijd op 5 oktober 1581). Van Anna's jongere zuster Hester weten we slechts dat ze nog in leven was toen Anna in 1581 haar testament maakte. In elk geval was Anna nog in leven op 16 oktober 1581 (Testament van Anna vander Hofstadt). Te Londen deelden vader Peter Boulen en zijn zwager en handelspartner Hans vander Hofstadt een woning, uiteindelijk in Bottolph Lane, Billingsgate. Beiden waren omwille van het geloof naar Engeland gevlucht (Kirk dl. 1, p. 333, 446 en dl. 2, p. 74). Ze kerkten in de French Church (Kirk dl. 1, p. 387), maar hun echtgenotes waren lidmaat van de Nederlandse gemeente (Kirk dl. 1, p. 270 en 272). Peter Boulen werd ‘denizen’ (semigenaturaliseerd inwoner) op 24 april 1574 (Page 1893, p. 36). Johannes Boulen werd al vroeg wees, namelijk in februari 1575 (n.s.). Zijn vader maakte op 6 februari zijn testament en op 14 februari maakte zijn echtgenote het hare waarin ze weduwe wordt genoemd. Ze zijn heel kort na elkaar overleden. Het probatum van het testament van Peter Boulen is van 16 februari en dat van de weduwe dateert van 17 februari. R. wordt in het testament van Peter Boulen aangewezen als voogd van Johannes Boulen. Dit laatste is niet zo opmerkelijk, aangezien uit Boulens uitnodiging voor de toneelvoorstelling aan R. al blijkt dat de jonge Boulen contact had met R. vooraleer de laatste tot zijn voogd was benoemd. In Oxford volgde Johannes Boulen colleges bij magister John Case aan huis. Dat blijkt uit een mededeling bij Boulens inschrijving aan de universiteit aldaar op 2 augustus 1581 (Alumni Oxonienses, dl. 1 (1891), p. 208). Boulen wordt daar namelijk genoemd als ‘scholaris mri. case’. John Case doceerde aan huis, omdat hij getrouwd was en dus geen ‘fellow’ meer (want slechts ongetrouwde ‘fellows’ mochten in St. John's College verblijven). De studenten van magister Case werden ‘mr Case's scholars’ genoemd (Alumni Oxonienses, dl. 1 (1891), p. 248). De datum van inschrijving zegt niet zoveel over de lengte van Boulens studieduur te Oxford: in de begintijd van het immatriculatieregister vielen de data van ‘matriculation’ en ‘graduation’ vaak samen (Alumni Oxonienses, dl. 1 (1891), p. III noot 1). Boulen liet zich op 28 augustus 1581 als Boelen en student in de Letteren te Leiden inschrijven. (Album Studiosorum, (1875), kol. 10). In 1583 wordt hij genoemd in een brief van Lipsius aan Radermacher (Lipsius, dl. 1 (1978), nr. 293 p. 469). Uit die brief blijkt dat R. aan Lipsius had gevraagd om speciaal een oogje op zijn pupil en op Panhuys te houden, want Lipisius antwoordt: ‘de Boulenio et de Panhuisio sedulo faciam’ (ik zal mijn best doen voor Boulen en Panhuys). Met Panhuys wordt overigens niet Pieter Panhuys bedoeld, zoals de uitgevers van de Lipsiusbrieven ten onrechte menen, maar diens zoon Bartholomeus die zich op 19 juni 1583 te Leiden had laten inschrijven als ‘Bartholomeus Pannus’ (Album Studiosorum, kol. 14). Uit de brief blijkt trouwens dat Lipsius en R. toen voor het eerst schriftelijk contact hadden, tevens blijkt eruit dat R. aan Lipsius welbekend was en dat Lipsius hem met veel respect antwoordt. Andere correspondentie tussen hen is niet overgeleverd. Wel is het opvallend dat Vivianus en Lipsius in hun correspondentie - vrijwel altijd - over en weer R. laten groeten. In zijn Leidse tijd schreef Boulen op 19 september 1584 op fol. 126r een bijdrage voor het Album amicorum van de rechtenstudent en latere jurist Amelis (Aemilius) van Rosendael die zich op 19 mei 1580 te Leiden had laten inschrijven (Album Studiosorum, (1875), kol. 7; over hem zie NNBW 3 (1914), 1095-96). Verder moet hij in zijn Leidse tijd bevriend zijn geraakt met Willem Diert en Johannes Duyst, rechtenstudenten uit Delft (Album Studiosorum, (1875), kol. 16 en 19), want hij liet zich samen met hen op 18 april 1586 te Heidelberg inschrijven (Die Matrikel der Universität Heidelberg, dl. 2 (1976), p. 124, nrs. 71-3). Dit herhaalt zich vervolgens te Bazel waar Duyst op 10 augustus 1586 en Boulen en Diert op 25 september 1586 worden ingeschreven (Die Matrikel der Universität Basel, dl. 2 (1956), p. 345 en 346). Lipsius schrijft op 1 juni 1587 aan Duyst te Bazel over een eventuele vervolgstudie in Italië, maar van een inschrijving aan enige Italiaanse universiteit is tot nu toe niets gebleken (Lipsius, dl. 2 (1983), nr. 538, p. 358-9). Boulen is vervolgens te traceren te Wenen in mei 1590, waar hij logeert bij R.'s vriend Joris Hoefnaghel (Lipsius, dl. 3 (1987), nr. 763, p. 271-3). In mei 1595 trouwt Johannes Boulen met Catharina Hallincq (geboren in 1572 uit een zeer oud, vooraanstaand Dordts geslacht). Haar vader, Johan Hallincq of Halling was onder meer lid van de Raad van State en rekenmeester van Holland (NNBW dl. 8 (1930), kol. 673). Haar moeder was Elisabeth Hermansdochter van den Bries (Balen dl. 2 (1677), p. 1079). Volgens het Album advocatorum (p. 61) heeft Boulen vóór 1598 de eed als advocaat bij het Hof van Holland afgelegd. Het dossier Halling in het Centraal Bureau voor Genealogie vermeldt bij het huwelijk van Boulen in mei 1595 dat hij toen al advocaat was ‘voor den Hove van Hollandt’. In 1599 hernieuwt hij in Den Haag de vriendschap met Emanuel van Meteren die hij nog kent vanuit Londen, zoals blijkt uit zijn bijdrage aan diens Album amicorum van 10 april 1599 (fol. 93v; p. 202). In 1604 kocht Johannes Boulen het Oude Huys (Lange Voorhout 9), het dubbelpand waar in de periode 1910-1984 de boekhandel van Martinus Nijhoff zou worden gevestigd. Tot 1669 werd dit huis door de familie Boulen bewoond, eerst door Johannes en daarna door diens oudste zoon Pieter. In de periode 1604-1624 deelden ze dit pand met de secretaris van de Raad van State Christiaan Huygens en diens gezin (Het Lange Voorhout 1998, p. 248). Uit zijn huwelijk met Catharina Halling werden twee kinderen geboren: Pieter en Paulus. Pieter werd op 2 maart 1596 geboren. Pieter liet zich als vijftienjarige inschrijven te Leiden als student in de rechten (Album Studiosorum (1875), kol. 102). Na studies te Orléans (waar hij promoveert tot doctor in de beide rechten) en Siena (Frijhoff 1977, p. 50) leefde hij als ambteloos burger. Hij had de titel van baronet, maar hoe en op welke gronden hij deze titel heeft verworven, is niet bekend. Daarnaast had hij - evenals zijn broer - de titel van ridder. Later werd hij heer van Puttershoek: in 1650 heeft hij de helft van deze heerlijkheid gekocht en in 1659 verwierf hij de rest (Frederiks 1879, p. 88). Op 10 januari 1624 trouwt hij met Catharina van Panhuys, dochter van Bartholomeus, tresorier van prins Maurits, en van Catharina Vivien, oudste dochter van R.'s vriend Joannes Vivianus (Beck 1993, p. 30). Het huwelijk bleef kinderloos; Catharina is begraven op 16 mei 1654 in de Grote Kerk te Den Haag (De grafboeken 1898, p. 82). Op 2 maart 1661 schrijft Constantijn Huygens het volgende gedicht ter ere van Pieter Boelens 65-ste verjaardag: AENDEN H. VAN PUTTERSHOECK OP SYN GEBOORTEMAEL.Ses Crnijssen en een half, Thien Sessjes met een, Vijf!
Wel, Heer van Pietershoec, en hebt ghij noch geen Wijf?
Ey lieve, maeckt het kort: die schoone silver' haeren
Vermaenen u, met mij, in aller spoed te paeren.
Maer wilt ghij soo veel doen, en trecken naer uw graf,
Eer ick in 'tmijne raeck, en in dat saligh sterven
Mij, neffens anderen, een Tonnetje doen erven,
Soo speel ick nichje, neefje, en raed' het u platt af.
2. Mart. 1661 (Huygens dl. 6 (1896), p. 308)
Op 30 maart 1669 noteert Huygens in zijn dagboek dat ‘de heer van Puttershoek’ is overleden (Huygens 1885, p. 73). Pieters jongere broer Paulus moet in 1598 of 1599 zijn geboren, want hij liet zich in 1621 als 22-jarige te Leiden liet inschrijven als student (Album Studiosorum (1875), kol. 155). Paulus raakte eveneens met Constantijn Huygens bevriend. In 1622 schreef Huygens vanuit Londen aan zijn ouders dat hij zat te wachten op de overhemden en plooikragen (‘mes chemises et fraises’) die P. Boelen voor hem zou meebrengen uit Den Haag (Huygens dl. 1 (1911), nr. 158, p. 103). In een aantekening hierbij meent Worp ten onrechte dat het om Pieter Boelen gaat. Het is namelijk Paulus die toen naar Londen is gegaan, want hij leverde in dat jaar een bijdrage aan het Album amicorum van Cornelis de Glarges (fol. 98r). Deze laatste was een jaar lang Huygens' kamergenoot (‘contubernalis’), wat Huygens op 22 oktober 1622 niet naliet om in De Glarges' album op fol. 79 v te vermelden. Te Londen kwam Paulus eveneens in contact met de dichter Johan van Heemskerck (1597-1656), die met Georges Rataller Doublet in Engeland rondreisde. Maar in de zomer van 1622 moest Rataller Doublet onverwachts naar huis terugkeren (Smit 1933, p. 14). Paulus Boelen heeft hem vervolgens als Heemskercks reisgenoot vervangen, zoals blijkt uit zijn inscriptie van 18 april 1623 (ondertekend met ‘Paulus Boelen, eques’) in het Album amicorum van Johan van Heemskerck. In de opdracht aan Van Heemskerck (‘comiti per Angliam Galliamque, amico meo singulari’) schrijft Paulus dat Van Heemskerck zijn metgezel in Engeland en Frankrijk is geweest en een van zijn beste vrienden. Hij eindigt bovendien zijn bijdrage met een ‘mon Coeur pour vous’. Paulus heeft na zijn studie in Leiden achtereenvolgens in Orléans en Angers gestudeerd (Frijhoff 1977, p. 50). Hij is vrij jong - ongehuwd - overleden en werd begraven op 1 oktober 1626 in de Grote Kerk te Den Haag (De grafboeken 1898, p. 82). De sterfjaren van Johannes Boulen en van diens echtgenote zijn niet overgeleverd. Mogelijk is Johannes B. in 1627 gestorven, want De Riemer vermeldt dat het huis aan het Lange Voorhout in 1627 werd bewoond door de ‘advocaat Boelen’, (De Riemer dl.1 (1730), 2e st., p. 244) en Van Gelder deelt mee dat Pieter B. in 1627 van hetzelfde huis eigenaar was (Van Gelder dl. 1 (1913), 1627, p. 42). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
BronnenOngepubliceerde bronnen:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gepubliceerde bronnen:
|
|