Album Joannis Rotarii (Johan Radermacher)
(ca. 1560-1620)–Johan Radermacher (de Oude)– AuteursrechtvrijPortret van Joannes Arcerius
(Collectie Rijksmuseum Amsterdam, inventarisnr: RP-P-BI-7067) | |||||||||||||||||||||
Ad 5. Joannes Arcerius Theodoreti filius (1569-1625) aant.Arcerius werd geboren te Franeker en is vermoedelijk te Hamburg overleden. Hij was de oudste zoon van Joannes Arcerius Theodoretus (1538-1604), hoogleraar Grieks aan de universiteit van Franeker, en van Jacqueline Looten uit Dowaai (Douai). Na zijn studie in de theologie te Franeker en Leiden stond hij eerst als predikant op Oost- en West-Terschelling, Pietersburum en St.-Annaparochie. In 1603 werd hij de eerste vaste predikant te Altona (bij Hamburg), waar hij tot zijn dood zou blijven. In Hamburg zelf duldden de lutheranen namelijk geen calvinistische predikant. Arcerius trouwde vóór 1601 met Hester Polyander, zuster van de bekende theoloog Johannes Polyander (1568-1646). Hij kreeg bij haar vijf zonen (zijn oudste zoon Jacobus werd gedoopt in 1601 te St.-Annaparochie, verder is over deze zoon niets bekend). Verantwoordelijk voor de band tussen Arcerius en Johan Radermacher de Oude was ongetwijfeld Radermachers zoon Samuël (1581-1628). Deze laatste had zich vanaf 1603 als koopman te Hamburg gevestigd en was ouderling te Altona (zie verder voor Samuël Radermacher de inleiding bij fol. 52-53). Arcerius schreef voor Samuël een lang epicedium op de dood van diens vader en gaf aan zijn jongste zoon (geboren in 1612 of 1613) de naam Samuël. Zoiets wijst op een meer dan een gewone zakelijke relatie tussen Arcerius en Samuël Radermacher. Niet meer te achterhalen is bij welke gelegenheid Arcerius en Johan Radermacher de Oude elkaar voor het eerst persoonlijk hebben ontmoet. Dat dit ooit is gebeurd, staat buiten kijf: men kan zich niet voorstellen dat Arcerius ooit zoveel gedichten voor en over hem zou hebben geschreven, indien beide mannen elkaar niet goed zouden hebben gekend en gewaardeerd. Enerzijds zal een reis naar Hamburg voor de meer dan 65-jarige Johan Radermacher met zijn kwakkelende gezondheid geen reële optie zijn geweest en anderzijds is er niets bekend over een reis van Arcerius naar Zeeland. Wel is het zo dat Samuël in 1609 zijn vader in Middelburg bezocht en dat mogelijk Arcerius met hem is meegereisd, maar een bewijs daarvoor ontbreekt. Het drempeldicht in werk van Cats vormt de enige aanwijzing dat Arcerius met de Zeeuwse literaire elite in contact stond. Voor een ontmoeting te Hamburg pleit evenwel dat er van beiden en portretgravure bestaat van de hand van Johan Dircksen die te Hamburg woonde: die van Arcerius dateert uit 1622 en die van Johan Radermacher de Oude is postuum gemaakt. Er zijn vier brieven van Arcerius bewaard gebleven: een brief die hij in zijn Leidse studententijd schreef aan zijn vroegere klasgenoot Johannes Saeckma in 1593 over zijn belevenissen aan de universiteit (onder meer over de botanicus Clusius als ‘viervoeter’). In 1594 schreef hij vanuit Franeker een typische filologenbrief aan Paulus Merula over de tekst van Orosius, een geschiedschrijver uit de Oudheid; twee brieven die hij in resp. 1603 en 1604 als predikant te Altona aan de Nederlandse Gemeente (Austin Friars) te Londen schreef over een preekverbod, hem opgelegd door de Hamburgse Raad, alsmede over andersoortige vormen van tegenwerking. Arcerius schreef in totaal acht gedichten voor Johan Radermacher: drie anagramgedichten en twee grafdichten (één in het Latijn met Nederlandse vertaling en één Nederlandse incarnatie met Latijnse vertaling) en daarnaast schreef hij het eerdervermelde epicedium, gevolgd door twee korte gedichtjes op Radermachers overlijden. Het anagram-gedicht op fol. 102 is waarschijnlijk het oudste: het is het uitvoerigst, parafraseert R.'s lijfdistichon en het is minder gekunsteld dan de andere twee (waarin Arcerius ook Grieks hanteert). R. vermeldde bij dit gedicht dat Arcerius predikant was te Altona. De drempeldichten en de poëtische bijdragen die van Arcerius elders te vinden zijn, dateren vanaf 1592. Ze zijn, op drie Griekse na, allemaal in het Latijn. De stijl ervan is gekunsteld, met een voorliefde voor allerlei stijlfiguren en anagrammen en ze hebben ook allemaal betrekking op het academische milieu van Franeker. Deze drempeldichten zijn te vinden in: 1. Laelius Lychles a Nyholt. Theses inavgvralis repetitionis acad. ad L. rem. maioris 2am. C. de rescind. vendit. in contractibus explicandis, nec non usu forensi, admodum necessariam & celebrem. : quas praeside ... Hen. Schot. ... pro gradu doctoratus in iure consequenda publice adseret favente Dei numine. Franekerae: excudebat Aegidius Radaeus, 1592. Exemplaar in Tresoar Leeuwarden, 54 R/I. Het gaat hierin om een gedicht in het Latijn en één in het Grieks. 2. Johannes Drusius. Qvaestionvm ebraicarvm libri tres. In quibus innumera Scripturæ loca explicantur aut emendantur. Editio secunda melior & auctior. [Amstelodami]: In officina Zachariae Heynsii; [Franekerae : Aegidius Radaeus], 1599. Exemplaren in UB Leiden, 501 G 16: 3 en 1120 G 2. Hierin twee Griekse gedichtjes met hun Latijnse vertaling. 3. Sixtinus Amama. Censvra Vvlgatae atque à Tridentinis canonizatæ versionis quinque librorum Mosis. Franekeræ 1620. Exemplaar in KB Den Haag, 3179 F 33. Hierin een anagramgedicht in het Latijn. Geen drempeldichten, maar een bijdrage aan het Album Amicorum van Johannes Bogerman (KB Den Haag, 131 E 7, fol. 39v) vormen de twee Latijnse gedichtjes die Arcerius te Franeker schreef in juli 1595. Buiten dit Friese kader vallen: 1. een zesregelig gedicht met in iedere regel het anagram ‘Cor sane nisi vera’ van de naam Arcerius bij de portretgravure uit 1622, gemaakt door Jan Dircksen (Rijksmuseum Amsterdam, Inventarisnr. RP-P-B1-7067); 2. een zeer intrigerend, dubbel acrostichon en een anagramgedicht als drempeldicht in de uitgave van 1627 van de Proteus ofte Minne-beelden verandert in sinne-beelden van Jacob Cats. Deze laatste bijdrage is pas in de uitgave van 1627 voor het eerst te vinden, dus na de dood van Arcerius. Een mogelijke verklaring voor deze postume uitgave is dat Arcerius zelf aan Cats nog deze gedichten heeft toegestuurd nadat in 1624 de Silenus Alcibiadis, sive Protevs was verschenen. Mogelijk heeft Cats deze gedichten via de Radermachers gekregen, gezien het warm hart dat de familie Radermacher Cats toedroeg (zo schrijft Johan Radermacher de Jonge zeer lovend over Cats en was Samuël een literair geïnteresseerd man). Voor een moderne tekstuitgave van deze gedichten, zie Jacob Cats. Sinne- en minnebeelden. Studie-uitg. met inl. en comment., verzorgd door Hans Luijten. 3 dln. Den Haag 1996. (Monumenta literaria neerlandica, IX). Zie voor de tekst dl. 1, p. 26; voor de vertaling en commentaar dl. 2, p.144-145 waar Luijten ten onrechte kiest voor Arcerius' zoon Johannes (? –1659) als auteur. Van de hand van Arcerius en van diens interim-voorganger Daniël de Nielles (Nillius) is een handschrift overgeleverd waarin de voorgeschiedenis van de stichting van de gemeente te Altona wordt beschreven, onder de titel: Oorspronck der gereformeerde Kercke tot Altona. Het berust in het Protocollboek vande deutsch-reformierten Gemeinde te Hamburg. | |||||||||||||||||||||
Bronnen
|
- | UB Leiden, BPL 293b. Brief J. Arcerius aan P. Merula in 1594. |
- | Tresoar, Leeuwarden. Collectie Oude Burgerlijke Stand, Kerkeboek van St.-Annaparochie. Inv.nr. 93. |
Gepubliceerde bronnen
- | Album studiosorum Academiae Lugduno Batavae MDLXXV-MDCCCLXXV : accedunt nomina curatorum et professorum per eadem secula. [aliis adiuvantibus edidit Guilielmus du Rieu]. Hagae Comitum, 1875, kol. 37, 178 en 202. |
- | Album studiosorum Academiae Franekerensis (1585-1811, 1816-1844): naamlijst der studenten.Onder red.van S.J. Fockema Andreae en Th.J. Meijer. Franeker, [1968], p. 15 nr. 79, p. 67 nr. 92, p. 71, nrs. 2002 en 2003. |
- | Bolten, J.A., Historische Kirchen-Nachrichten von der Stadt Altona und deren verschiedenen Religions-Partheyen von der Herrschaft Pinneberg und von der Grafschaft Ranzau. Altona, 1790-1791, dl. 1, p. 192-197 en 212. Exemplaar Tresoar, Leeuwarden, s 721 G. |
- | Ecclesiae Londino-Batavae archivum: ex autographis mandante Ecclesia Londino-Batava. Edidit J.H. Hessels. Cantabrigiae, 1887-1897. 4 dln. Zie dl. 1, nr. 365, p. 855-858, spec. P. 857; dl. 3, nr. 1559, p. 1102-1104; nr. 1616, p. 1141-1142. |
- | Engels, M.H.H., Brieven aan de curator van de Universiteit van Franeker Johannes Saeckma (1572-1636): uitgave van de Codex Saeckma en de brieven van 12 overeenkomstige correspondenten uit de verzameling Gabbema. Leeuwarden : Provinciale Bibliotheek van Friesland, 1995. 2 dln. Zie dl. 1, p. 1 en dl. 2, p. 1.). |
- | Lamping, A.J., Johannes Polyander, een dienaar van kerk en universiteit. Leiden, 1980, p. 152-153. (Kerkhistorische bijdragen, 9). |
- | Roosbroeck, R. van, Emigranten, Nederlandse vluchtelingen in Duitsland (1550-1600). Leuven, [1968], p. 261-262. (Keurreeks van het Davidsfonds, 109). |
- | Sillem, W. ,‘Zur Geschichte der Niederländer in Hamburg von ihrer Ankunft bis zum Abschluss des Niederländischen Contracts 1605’. In: Zeitschrift des Vereins für Hamburgische Geschichte 7 (1883), p. 481-598, spec. 574-575. |
- | Vriemoet. E.L., Athenarvm Frisiacarvm libri dvo. Qvorvm alter, praeter historiam academiae, qvae est Franeqverae, elogia sereniss. & ampl. ephororvm, alter, cl. professorvm, cvm serie secretariorvm, bibliothecariorvm [...] complectitvr. Leovardiae, exc. G. Coulon, 1758. Exemplaar KB Den Haag, 138 B 7. |
- | Wassenbergh, A., ‘Uittreksel uit een oud kerkeboek van de Hervormde Gemeente te Sint Annaparochie’. In: Nieuwe Friesche Volksalamanak 1 (1853), p. 127-132. |