Gerardus Joannes Vossius (1577-1649)
(1967)–C.S.M. Rademaker– Auteursrechtelijk beschermd2. De Latijnse School te DordrechtMoeder Barbara vatte haar opvoedende taak ernstig op. Als rechtgeaarde predikantenweduwe legde zij het accent daar, waar het moest liggen: de kinderen Vossius kregen van haar een werkelijk christelijke opvoeding. Vóór het eten moesten Gerard en zijn zuster voorlezen uit de Schrift. Op zondagen en op dagen dat er geen school was, moesten zij ter kerke en wee hun, als zij niet in staat waren vermeerdering van kennis en inzicht te demonstreren: zij moesten dan een maaltijd overslaan. Barbara bewaarde piëteitvol de bijbel van haar man en de wijze uitspraken en citaten, door hem daarin opgetekend, moesten door de twee kinderen van buiten worden geleerd. Vossius zegt in zijn autobiografie, dat hij en zijn zuster Maria een voor kinderen uitmuntende kennis hadden van de bijbelse geschiedenis, de voornaamste bijbelteksten en de leer van de catechismus. Barbara van der Myle hield ook een wakend oog op het doen en laten van de kinderen buitenshuis. Zij zorgde ervoor, dat zij alleen omgingen met kinderen, die haar om hun goed gedrag waren aanbevolen. De wetenschappelijke vorming van Gerard liet zij uiteraard over aan de school, maar thuis controleerde zij de vorderingen en zorgde zij, dat het huiswerk goed en op tijd gemaakt werd. Op gezette tijden bezocht zij de leraren om te informeren naar de vorderingen van hun pupil. Vossius vertelt dit alles uitvoerig in zijn levensbeschrijving en hij toont daarin duidelijk zijn dank- | |
[pagina 12]
| |
baarheid voor het vele goede, dat hij mocht ontvangen van de vrouw die zo voortreffelijk zorgde voor de opvoeding van de twee weeskinderen.Ga naar voetnoot29 Moeder Van der Myle had grote bewondering gehad voor Jan Vos, die tijdens zijn leven de collega en vriend van haar overleden echtgenoot was geweest. Zij vertelde veel over hem en spoorde de kleine Gerard aan, het voorbeeld van zijn vader te volgen. Het moet deze sterke vrouw voldoening gegeven hebben, dat de zoon in zoveel opzichten naar de vader aardde en zulke rijke beloften voor de toekomst hood. Het is moeilijk, in een leven de belangrijkste invloeden te onderkennen, maar men beweert zeker niet teveel, als men zegt, dat de opvoeding van Barbara van der Myle en het voorbeeld van vader Vos het leven van Gerard diepgaand beïnvloed hebben.Ga naar voetnoot30 Toen Gerard Vossius leerling werd van de Latijnse School te Dordrecht, was dit pas vernieuwde onderwijsinstituut zijn kinderziekten net teboven gekomen. Enkele jaren na de overgang van de stad in 1572 hadden de predikanten de magistraat aangesproken over de opvoeding van de jeugd en het resultaat was geweest, dat het leegstaande klooster van de clarissen in de Nieuwstraat werd omgebouwd tot een voor die tijd riant schoolgebouw.Ga naar voetnoot31 Het duurde echter nog enkele jaren, vóór het schoolbedrijf goed op gang kwam. Toen Joachim Orydrius in 1583 rector werd, begon de eerste bloeiperiode van de vernieuwde school. De nieuwe rector van de Dordtse school zou zich bijzonder verdienstelijk maken voor het onderwijs in het Grieks. In de eerste helft van de zestiende eeuw leidde het Grieks op de meeste Latijnse Scholen een vrij hachelijk bestaan, maar na 1550 gingen steeds meer scholen aandacht besteden aan deze taal, waarvan Erasmus al gezegd had, dat zonder de Griekse letteren alle eruditie als blind is. Het is de grote verdienste van Orydrius geweest, dat hij het Grieks de plaats gaf, die het toekwam, en hij deed dat met zoveel vakmanschap en enthousiasme, dat na enkele jaren de Dordtse magistraat over moest gaan tot de benoeming van een speciale docent in de Griekse letterkunde, Franciscus Nansius.Ga naar voetnoot32 Cornelis Rekenarius was tijdens Orydrius' rectoraat conrector. In Gent | |
[pagina 13]
| |
had hij een drukkerij gehad en had hij zich een zekere faam verworven als Latinist en schrijver van Latijnse, Franse en ook Nederlandse gedichten. Toen de stad Gent in 1584 in handen viel van Parma, verlieten veel aanhangers van de hervorming de stad en ook de drukker-filoloog week uit naar het Noorden, gedeeltelijk om des geloofs wille, gedeeltelijk wegens de minder gunstige financiële positie van zijn drukkersbedrijfje ‘De Witte Duve’, dat werd overgenomen door het drukkershuis Manilius. In Dordrecht werd Rekenarius met open armen ontvangen door latinofielen als de pensionaris Joost de Menyn, en invloedrijke heren zorgden, dat hij conrector werd. De school trof het met deze docent: hij was een bekwaam latinist en als pedagoog wist hij zijn leerlingen te stimuleren door plechtig geënsceneerde examens, prijsuitreikingen en wedstrijden in het maken en declameren van Latijnse orationes en poemata. De heren curatoren waren wel zo goed een en ander met hun hoge aanwezigheid op te luisteren, welke moeitevolle plicht dan weer, op instigatie van Rekenarius, werd verzoet door een feestmaal voor curatoren en docenten, waarvan de rekening de magistraat werd gepresenteerd.Ga naar voetnoot33 Onder de bekwame leiding van Orydrius en Rekenarius deed Vossius een deel van zijn humaniora. De eerste jaren op school legde hij zich toe op de grondslagen van het Latijn en Grieks en hij had daarbij les van niet nader genoemde leraren. Daarna was het vooral Rekenarius, die hem inwijdde in de diepere geheimen van de Latijnse taal en hem de weg wees in het land van dichters en redenaars. Hij doceerde ook filologie in bredere zin en oudheidkunde. Vossius is later vol lof over deze leermeester. Hij zegt, dat deze in genoemde vakken bedreven was als weinig anderen, een uitspraak, die zwaar weegt, omdat ze komt van een man, die op zijn beurt gold als een autoriteit in alles wat met de klassieke oudheid te maken heeft. De vriendschap van befaamde filologen als Daniel Heinsius en Franciscus Nansius voor Rekenarius vult dit getuigenis aan.Ga naar voetnoot34 Dan is er ook nog het feit, dat deze geliefde leermeester Gerard overhaalde de naam Alopecius op te geven. Vader Jan Vos had die in Latijnse vorm gegoten vergrieksing van de naam Vos gebruikt, toen hij in Heidelberg en Leiden als student werd ingeschreven, en de zoon had deze naam uit piëteit voor zijn vader willen handhaven. Het pleit voor de persoonlijke invloed van de pedagoog Rekenarius, dat hij zijn leerling ertoe wist te bewegen afstand te doen van een naam, die voor taalkundige puriteinen mogelijk een bastaardconstructie was, maar die voor de jongen zelf geladen was met de herinnering aan zijn door hem bewonderde vader.Ga naar voetnoot35 | |
[pagina 14]
| |
De school began om acht uur 's morgens. Dan werd de schoolklok geluid en opende de pedel de poort voor de leergrage jeugd. Als de klok zweeg, gingen leraren en leerlingen naar de drie klaslokalen die de school rijk was, en men opende dan de nieuwe dag met een gebed, waarna een bijbelpassage werd voorgelezen. Dan begonnen de lessen, die tot elf uur duurden en die 's middags om één uur hervat werden, totdat om drie uur de schoolpoort definitief dicht ging. De schoollokalen en heel het gebouw herinnerden aan de vroegere bestemming van het pand in de Nieuwstraat, dat al meer dan twee eeuwen oud was. De kleine, hoge vensters, met spijlen beslagen, de toren naast en het klokketorentje op het gebouw, de met ijzer versterkte poort en de indeling van de lokalen: alles wees erop, dat vroeger vrome monialen in stilte hun dagen gesleten hadden, waar nu de jongere generatie rumoerig kennis maakte met de eerste beginselen van de wetenschap.Ga naar voetnoot36 De eerste kennismaking met het Latijn had plaats door een Tabula declinationum et conjugationum in plano. Had men daaruit de eerste grondslagen van het Latijn leren kennen, dan kwam er een echte Latijnse spraakkunst. Juist toen Vossius op school was, voerde men een nieuwe grammatica in, de Grammatica Latina van Ludolfus Lithocomus. Op het moment, dat Gerard het gloednieuwe boekje in handen kreeg, kon hij nog niet vermoeden, dat de invoering van dat nieuwe schoolboek van zo grote betekenis zou worden. Deze spraakkunst bleef jarenlang in gebruik en later zou Vossius, als rector, het boekje zelf gebruiken en kritiseren, totdat hij er een heel nieuwe bewerking van ging maken, die vanaf 1626 tot diep in de negentiende eeuw een van de meest gebruikte Latijnse grammatica's in de Nederlanden zou worden. Vossius zelf heeft in 1626 de betekenis van dat moment begrepen en hij verwijst ernaar in het voorwoord van de door hem bewerkte uitgave. Ook zijn schoolkameraad en latere correspondent Erycius Puteanus herinnerde zich toen het invoeren van de grammatica van Lithocomus: ‘Wij hebben vroeger beter onderwijs gehad dan vele anderen, maar u bent erin geslaagd Lithocomus nog te verbeteren!’Ga naar voetnoot37 Men begon reeds in de zesde klas - bij de toen gebruikelijke telling de laagste klas - de Colloquia van Erasmus van buiten te leren. Ook werd bij het eerste onderwijs in het Latijn gebruik gemaakt van de Colloquia Scholastica van Mathurinus Corderius, die voor het eerst in druk waren verschenen in 1561 en op veel scholen werden benut. In de vijfde klas ging men met dit alles door, terwijl er een begin werd gemaakt met het | |
[pagina 15]
| |
vertalen van Cicero's brieven, een enkel werkje van Erasmus of de Disticha Catonis. Er kwamen ook oefeningen bij in het spreken van het Latijn. Wat het Grieks betreft: de leerlingen van de vijfde klas leerden niet veel meer dan het Griekse alfabet, waarop in de vierde klas de Griekse spraakkunst van Clenardus werd bestudeerd, een boek, dat later ook door Vossius bewerkt is, maar dat door het teruglopen van de belangstelling voor het Grieks in de loop van de zeventiende eeuw veel minder succes heeft gehad dan de Latijnse pendant ervan. Verder werd in de vierde klas de studie van het Latijn voortgezet; de leerlingen namen auteurs als Ovidius en Vergilius ter hand en maakten hun eerste Latijnse verzen.Ga naar voetnoot38 Onder het wakend oog van moeder Barbara maakte Gerard thuis zijn huiswerk. Alles wat hij las of hoorde en wat hij belangrijk genoeg vond om te onthouden schreef hij in zijn boek met loci communes. Hij ging niet naar bed, vóór hij zich tot in details rekenschap had gegeven van alles, wat hij de afgelopen dag had gedaan en geleerd. Zo benutte de jonge Vossius de jaren op de Latijnse School en legde hij de fundamenten voor zijn latere, veelomvattende kennis. Hij had alle reden om in zijn autobiografie met dankbaarheid aan die eerste studiejaren terug te denken.Ga naar voetnoot39 De werkweek werd regelmatig onderbroken door de vrije middagen op woensdag en zaterdag, in de morgenuren voorafgegaan door het repeteren van de tot dan toe behandelde stof en het van buiten leren van de tien geboden, de formulieren van Doop en Avondmaal en de Heidelbergse Catechismus. De zondagen bekroonden de werkweek en werden goeddeels besteed aan kerkbezoek, het bijwonen van de predikaties in de morgen- en middagdiensten. De wekelijkse regelmaat werd op zijn beurt weer regelmatig onderbroken door vakanties en door extra vrije dagen, waartoe de leerlingen van de school de heren curatoren vermurwden met een in fraai Latijn gesteld dichtwerk, een klinkend bewijs, dat de vorderingen van dien aard waren, dat er eigenlijk best een vrije dag af kon. Op gezette tijden organiseerden rector en conrector wedstrijden en plechtige examens en het schooljaar werd afgesloten door een prijsuitreiking, die het curatorium echter nooit meer dan vijftig ponden kostte, omdat alleen de allerbeste leerlingen vereerd werden met een prijs, meestal een nuttig of stichtelijk boekwerk.Ga naar voetnoot40 Het was een zwarte dag voor de school, toen in het voorjaar van 1591 rector Orydrius stierf. De curatoren zullen het moeilijk gevonden hebben een nieuwe rector te vinden die Orydrius' werk kon voortzetten. Velen verwachtten, dat conrector Rekenarius nu met de leiding van de school | |
[pagina 16]
| |
belast zou worden, maar de beslissing viel anders uit: de keuze van het curatorium viel op Adrianus Marcellus. Deze classicus was jarenlang rector geweest van een school in Antwerpen en had zich in die functie een uitstekende reputatie als pedagoog verworven. Na de overgave van Antwerpen aan Parma week hij uit naar Dordrecht, waar zijn broer Franciscus geneesheer was en colleges gaf in de anatomie, waarschijnlijk voor de leden van het chirurgijnsgilde. Deze medicus was een der eerste curatoren van de vernieuwde Latijnse School, en hoewel zijn naam vanaf 1588 niet meer onder die van de curatoren voorkomt, was het mogelijk toch deze relatie die Adrianus Marcellus het ambt van rector bezorgde. Deze benoeming en vooral het passeren van de populaire Rekenarius veroorzaakten grote beroering onder de leerlingen van de school. Petrus Joannes Pylius, oudleerling van de school en in die bewogen dagen student te Leiden, was een groot bewonderaar van de gepasseerde Rekenarius en toen hij vernam, dat niet Rekenarius, maar Marcellus rector geworden was, bestreed hij openlijk, in het bijzijn van de leerlingen, het nieuwe schoolhoofd. Deze gebeurtenis maakte diepe indruk op Vossius, want jaren later beschrijft hij het voorval in een brief aan een neef van de recalcitrante Pylius. In die brief geeft hij ook de reden aan, waarom volgens sommigen Rekenarius gepasseerd zou zijn: de conrector zou niet voldoende thuis geweest zijn in het Grieks. Vossius geeft dat toe, want hoewel hij Rekenarius prijst om zijn grote kennis van het Latijn, erkent hij toch ook, dat Marcellus verreweg diens meerdere was in de wijsbegeerte en in de kennis van het Grieks. Als bewijs daarvan haalt hij dan aan, dat Marcellus in zijn Antwerpse tijd de rivaal was van de latere Leidse graecus Bonaventura Vulcanius, die in Antwerpen een particuliere school geopend had, maar die bij zijn onderwijs in het Grieks aanmerkelijk minder succes had dan Marcellus. Men kon dat misschien gedeeltelijk wijten aan de zorgeloosheid van Vulcanius, maar het maakte toch ook wel duidelijk, dat Marcellus in ieder geval een pedagoog van formaat was, met name op het gebied van de Griekse taal- en letterkunde.Ga naar voetnoot41 Dat de curatoren bijzonder veel waarde hechtten aan het onderwijs in het Grieks, wordt nog duidelijker gedemonstreerd door de komst van de Zuidnederlandse filoloog Franciscus Nansius naar Dordrecht. Na de grondslag voor zijn kennis gelegd te hebben onder leiding van de classicus Paulus Leopardus, studeerde Nansius te Leuven en te Parijs. Hij kwam terug naar zijn vaderland, waar hij in het Vrije van Brugge verscheidene bestuursfuncties vervulde en zich tegelijk een grote naam als filoloog verwierf, zodat men hem ‘een tweede Scaliger’ noemde. Oak voor deze hervormde Zuidnederlander betekenden Parma's veroveringen echter het | |
[pagina 17]
| |
einde van een gevestigde carrière: hij ging naar Noord-Nederland en werd in Leiden leraar in het Grieks aan de Latijnse School, terwijl hij mogelijk ook als corrector werkzaam was bij het drukkershuis Rapheling. Op deze graecus van formaat lieten de curatoren van Dordrecht hun keuze vallen, toen zij het onderwijs in het Grieks op een nog hoger peil wilden brengen, om daardoor te beantwoorden aan de eisen die de tijd toen stelde aan schoolbesturen die zich respecteerden. De Predikant-curator Jeremias Bastingius vertrok naar Leiden en na veel over en weer praten kreeg Dordrecht zijn eerste ‘voorzitter van de Griekse Taal’, die de titel van hoogleraar mocht voeren. De intocht van de nieuwe docent was een feestelijke gebeurtenis. Aan de stadspoort werd de erewijn aangeboden en maakte de hooggeleerde kennis met magistraat en curatoren. In staatsiegewaad ging de ruim zeventigjarige professor de stad binnen, voorafgegaan door de pedel van de school en de stadsbode en omringd door de Dordtse notabelen en enkele Leidse vrienden. Bij de school wachtten de leraren en leerlingen op de komst van de grote man en zeer waarschijnlijk heeft Gerard Vossius daar ook gestaan, benieuwd naar het Griekse fenomeen dat in aantocht was. Er werd toneel gespeeld, men richtte een vorstelijk banket aan en toen het donker werd, illumineerden fakkels en pektonnen de stad.Ga naar voetnoot42 Vossius was intussen leerling van de derde klas geworden. Evenals de tegenwoordige gymnasiasten trok hij met Caesar naar Gallië en maakte hij kennis met de speelse fantasie van Ovidius. Hij vertaalde Cicero's brieven en verdiepte zich in Vergilius' Georgica. Het schrijven en spreken van Latijn werd duchtig geoefend, waarbij men moest proberen zoveel mogelijk citaten van beroemde auteurs te gebruiken. Met het Grieks was men nog niet zo ver: de spraakkunst van Clenardus werd eenvoudig verder behandeld. Tenslotte maakte men kennis met de eerste beginselen van de logica en de retorica. In de tweede klas ging men daarmee verder, evenals met het spreken en schrijven van Latijn. Nieuw was het interpreteren en uitleggen van eerst vertaalde werken als Cicero's redevoeringen en Vergilius' Aeneis, terwijl men nu ook voor het eerst Griekse werken ging vertalen. Ook in die tijd legde Xenophon bij zijn Anabasis jaar in jaar uit ettelijke parasangen af en bereikte hij telkens weer met zijn mannen de zee. Om thuis te raken in de Griekse mythologie werd Hesiodos vertaald. In de hoogste klas vertaalde men het Nieuwe Testament en werken van Homerus, Euripides en Sophocles. Men ging door met het bestuderen en interpreteren van Cicero's werk, maar trachtte ook door te dringen in het werk van auteurs als Sallustius, Livius, Horatius en Tacitus. Men schreef steeds ingewikkelder Latijnse gedichten en raakte steeds beter thuis in retorica, logica, filosofie en cultuurgeschiedenis van de oudheid.Ga naar voetnoot43 Over | |
[pagina 18]
| |
zijn twee laatste jaren als leerling van de Dordtse Latijnse School vermeldt Vossius, dat hij les kreeg van rector Marcellus in het schrijven en declameren van Griekse verzen en dat de rector ook les gaf in logica, filosofie en geschiedenis, waarbij hij voor het eerst de wijsbegeerte van Aristoteles op de school introduceerde. Ook de colleges van professor Nansius volgde Vossius. In een later werk citeert hij een in Dordrecht uitgegeven commentaar van Nansius op Nonnus' evangelieparafrazen en hij vermeldt dan dankbaar, dat de auteur van het commentaar zijn leermeester was. In de autobiografie staat te lezen, dat de Griekse hoogleraar op bijzonder erudiete wijze Griekse redenaars en dichters verklaarde. De tekst van deze praelectiones berust voor een deel op de Leidse Universiteitsbibliotheek en bij de colleges over Theokritos wordt onder de leerlingen, die de colleges volgden, ook Gerard Vossius genoemd.Ga naar voetnoot44 De leermeesters die Vossius binnenleidden in het rijke domein van de klassieke taal- en letterkunde, waren allen vertegenwoordigers van de Leuvense school. Orydrius, Rekenarius, Marcellus en Nansius, die hem in Dordrecht les gaven, hadden in Leuven gestudeerd of hadden les gehad van in Leuven gevormde leermeesters. Oak in Leiden ontmoette Vossius later een vertegenwoordiger van de Leuvense school die voor zijn klassieke vorming van betekenis is geweest: de graecus Bonaventura Vulcanius, bij wie de student Vossius colleges volgde in de Griekse taal- en letterkunde. Leuven was het centrum van de humanistenschool, die in de zestiende eeuw in de Nederlanden de toon aangaf, en in Leuven was het Collegium Trilingue het centrum van het bloeiende wetenschapsbedrijf. Aan de organisatie van deze typische humanistenschool had Erasmus zijn beste krachten gegeven. Men onderwees er naast Latijn ook Grieks en Hebreeuws en een groot aantal vooraanstaande humanisten had aan dat college zijn opleiding geheel of gedeeltelijk te danken.Ga naar voetnoot45 Tegen het einde van de zestiende eeuw had het humanisme in het zuiden van de Nederlanden zijn beste tijd gehad. De oorlogsomstandigheden hadden veel vooraanstaande en invloedrijke humanisten ertoe gebracht zich te vestigen in het veiliger noorden. Deze toevoer van zuidelijk intellect heeft een zeer belangrijke bijdrage geleverd voor de opbloei van de humanistische wetenschappen in de nog jonge Republiek der Verenigde Nederlanden. De tijd van Leuven was voorbij, de periode van Leiden | |
[pagina 19]
| |
begon. Leuven lag stil en Lipsius klaagde in 1601: ‘Nunc iacent ibi omnia et silent’. Hijzelf had echter een belangrijke bijdrage geleverd voor de opkomst van de Leidse humanistenschool, die in de zeventiende en achttiende eeuw een leidende positie ging innemen in de wetenschappelijke wereld. Vossius heeft zijn vorming te danken aan vertegenwoordigers van de Leuvense school, waarna hij vele jaren als hoogleraar heeft meegewerkt aan het verspreiden en vestigen van de roem der Nederlandse filologen.Ga naar voetnoot46 De laatste jaren in Dordrecht waren voor de jonge Vossius, die in 1594 zeventien jaar werd, niet gemakkelijk. In 1594 verliet Rekenarius Dordrecht om in Amsterdam aan een van de Latijnse Scholen te gaan doceren. Dat de leerling zijn leermeester niet vergat, blijkt uit de brieven die zij elkaar nadien geschreven hebben. Een van de twee series stellingen die Vossius als student in de theologie in 1599 onder leiding van Kuchlinus moest verdedigen, droeg hij in dankbaarheid op aan zijn vroegere leermeester.Ga naar voetnoot47 In de tweede helft van datzelfde jaar 1594 stierf Barbara van der Myle. Vossius vermeldt in zijn levensbeschrijving alleen haar dood, zonder er verder iets aan toe te voegen, maar dit verlies trof hem diep, omdat hij besefte, wat hij aan deze sterke vrouw te danken had. Hij moest nog één jaar leerling zijn van de Latijnse School en ging, waarschijnlijk met zijn zuster Maria, bij rector Marcellus inwonen, maar reeds op 25 februari 1595 stierf Maria, zestien jaar oud.Ga naar voetnoot48 Weer enkele maanden later overleed professor Nansius, ook een van de mensen aan wie de jonge Vossius bijzonder gehecht was, misschien niet zozeer door persoonlijke banden, dan toch in elk geval zo, dat het heengaan van de tot zijn dood toe actieve en docerende grijsaard op de leerling indruk heeft gemaakt.Ga naar voetnoot49 Veel steun zal Vossius in die moeilijke periode gehad hebben van zijn vrienden, vooral van Leonard Casembroot, die evenals hij bij rector Marcellus woonde en met wie hij het laatste jaar in Dordrecht samen studeerde. Elke avond na het eten vertelden de twee klasgenoten elkaar, wat zij die dag geleerd en gelezen hadden, en op die manier oefenden zij hun geheugen en dwongen zij zichzelf tot concentratie bij het lezen en studeren.Ga naar voetnoot50 De jonge Casembroot was de zoon van een der raadsheren van het Hof van Holland en hij zou later, na zijn studie in het buitenland, dezelfde functie bekleden als zijn vader. Tijdens de universitaire studie - Vossius | |
[pagina 20]
| |
studeerde in Leiden en Casembroot in Parijs - hielden de twee vrienden elkaar op de hoogte van hun wel en wee, en ook in hun verdere leven hield deze schoolvriendschap stand. De ‘Dritte im Bunde’ was Abraham Aurelius, die later predikant werd van de Waalse gemeente in Londen. Toen Aurelius in 1632 stierf, schreef Vossius: ‘Ik ben diep getroffen door zijn dood vanwege onze oude schoolkameraadschap... Er is niemand in ons land die mij en Casembroot nader stond, en wij vormden al bijna 40 jaar een driemanschap van vrienden.’ Ook met Paulus van Asperen, evenals Casembroot later raadsheer bij het Hof van Holland, was Vossius in Dordrecht bevriend, zoals hij zelf schrijft in zijn autobiografie.Ga naar voetnoot51 In de bewaarde college-aantekeningen van Nansius wordt, naast Vossius en zijn vrienden, ook Erycius Puteanus uit Venlo genoemd. Hoewel hij niet tot de intimi van Vossius behoord schijnt te hebben, vinden we in de latere briefwisseling tussen de Leuvense hoogleraar en zijn collega te Leiden en Amsterdam telkens toespelingen en herinneringen op en aan de tijd, dat zij samen in Dordrecht leerling van de Latijnse School waren.Ga naar voetnoot52 Gedurende het laatste jaar dat Vossius in Dordrecht ter schole ging, werd de vraag naar de toekomst van de jongeman een dringende vraag. Aan doorstuderen zal wel niemand getwijfeld hebben die de capaciteiten kende van deze begaafde alumnus van de Dordtse School. De financiële kant van de zaak was echter niet zo eenvoudig. Vader Jan Vos had zijn zoon goederen in de omgeving van Roermond nagelaten, maar de oorlogstoestand maakte regelmatige betaling van de inkomsten daaruit onmogelijk. Bovendien was er nog de erfenis van grootmoeder Vossius, die nog in | |
[pagina 21]
| |
leven was, maar die niets ondernam zonder advies in te winnen bij haar broer Christoffel Caelen, de prior van het Roermondse kruisherenklooster. De goede man zag nu kans in zijn familie missionaire activiteit te ontplooien. Hij beloofde zijn achterneef gouden bergen, als deze naar Roermond zou komen en zich zou laten opnemen in de kerk van Rome, maar als hij ging studeren aan een niet-katholieke universiteit en zou blijven wandelen op het pad des verderfs, dat zijn arme vader was ingeslagen, dan bleef de beurs van grootmoeder gesloten. Judith Caelen was de getrouwe uitvoerende macht van haar broer Christoffel, zodat goede raad duur was en de studie onbetaalbaar leek te worden. De vrienden in Dordrecht schaften echter raad. In Leiden was in 1592 het Statencollege opgericht, waar onbemiddelde jongens een predikantenopleiding konden krijgen. De Hollandse steden hadden het recht een of meer candidaten aan te wijzen om daar te studeren op kosten van de Staten en nu zorgden Vossius' vrienden ervoor, dat de magistraat hem aanwees als bursaal van Dordrecht. Vossius kon zijn eigen geld dan bewaren voor een studiereis langs buitenlandse universiteiten na afloop van de studie te Leiden. Een aantrekkelijk aanbod op het eerste gezicht, maar de jongeman in kwestie weigerde onder tranen. Hij zei, dat hij het niet met zijn geweten in overeenstemming kon brengen als in wezen bemiddelde student te profiteren van een beurs, die bestemd was voor minder bedeelden. Een van de voornaamste regenten van de stad hakte de knoop door: hij ontbood het jongmens en sprak hem fors toe. Toen de jongen bleef weigeren, werd hij kwaad en zei, dat anderen de hem toegestoken hand maar wat graag zouden grijpen, als hij, Gerard, zo dom zou zijn het niet te doen. Dit gesprek gaf de doorslag en in september 1595 ging Vossius als bursaal van het Statencollege naar Leiden.Ga naar voetnoot53 |
|