Gerardus Joannes Vossius (1577-1649)
(1967)–C.S.M. Rademaker– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |
Hoofdstuk 1
| |
[pagina 2]
| |
noemd wordt is Gerardus Vossius, overgrootvader van Gerardus Joannes en tevens de man, naar wie deze achterkleinzoon heet. Gerardus leefde rond 1500 en was, aldus de autobiografie, een man van aanzien, geëerd bij de Roermondse burgerij en niet onbemiddeld. Hij was gehuwd met Gertrude Verhagens en had drie kinderen, namelijk Bartholomeus, Agnes en Antonius, de grootvader van Gerardus Joannes. Antonius trad in het huwelijk met Judith Caelen, dochter uit een Roermonds regentengeslacht. Judiths vader, Joannes, was bijna een halve eeuw lang lid van de stedelijke regering en haar broer Christoffel werd prior van het Roermondse Kruisherenklooster.Ga naar voetnoot2 De moeder van Judith was Catharina van Budel. Grootvader Van Budel was een gezien medicus, terwijl Catharina's broers eveneens figuren van betekenis waren: Joannes werd kanunnik van de kathedrale kerk in Roermond en Reinier was thesaurier van de bisschop van Luik. Een zoon van deze Reinier, ook Reinier geheten, stond als thesaurier van Rijnland en Westfalen in dienst van de Keulse aartsbisschop Ernst van Beieren en schreef een werk over het geldwezen.Ga naar voetnoot3 Twee beroemde Vossii worden echter in de autobiografie niet genoemd, de medicus Leonard Fuchsius en de patristicus Gerardus Vossius van Borgloon. Van de eerste, een van de grondleggers van de botanie en schrijver van een belangrijk kruidenboek, wist Gerardus Joannes zelf niet of hij met hem verwant was, zoals blijkt uit een brief, geschreven in 1639.Ga naar voetnoot4 Dit geldt ongetwijfeld ook voor Gerardus Vossius van Borgloon, een auteur die nogal eens met onze Vossius wordt verward. De autobiografie zwijgt in alle talen over deze geleerde. Het ligt voor de hand, dat deze beroemde naamgenoot zou zijn opgenomen in de familiegalerij, als hij daar thuishoorde: als patristicus van naam was hij Vossius zeker bekend en het feit, dat de oudere Gerardus trouw bleef aan Rome, kan geen reden geweest zijn hem niet te noemen, gezien de onbevangen wijze, waarop in de schets andere roomskatholieke prominenten wel zijn opgenomen.Ga naar voetnoot5 | |
[pagina 3]
| |
Antonius Vos en Judith Caelen kregen de volgende kinderen: Catharina, die als jong meisje stierf, Isabella, Joannes, de vader van Gerardus Joannes, en Arent. Jan Vos werd geboren in 1549. Toen hij vijf jaar oud was, werden de stad Roermond en de familie Vos getroffen door een ramp. Op 15 juli 1554 brak er een geweldige brand uit. Twee dagen lang deden de vlammen hun vernietigend werk en toen het vuur gedoofd was, waren het stadhuis, drie kerken en 900 huizen nog slechts smeulende puinhopen. Negen dagen later, op Sint-Jacobsdag, stak er een hevige storm op, die de nog recht staande muren omverwierp.Ga naar voetnoot6 Een zware slag voor de stad, een gevoelig verlies voor de familie Vos. Jans ouders waren dakloos geworden en ook de huizen van grootvader Caelen waren vernield. Ondanks deze tegenspoed en ondanks het gevoelige financiële verlies dat de familie had geleden werd er toch gezorgd, dat Jan de Latijnse School kon bezoeken. Op deze humanistisch georiënteerde school, die toen een goede naam had, maakte hij kennis met de klassieke talen en met de eerste beginselen der wijsbegeerte. Toen hij 15 jaar oud de school kon verlaten, ging hij zich voorbereiden op een handelscarrière door Frans, Italiaans en andere talen te leren.Ga naar voetnoot7 In het Gelderse Overkwartier, sinds 1543 krachtens het verdrag van Venlo deel van de Habsburgse Nederlanden, had de hervormingsbeweging onrust verwekt. Het anabaptisme had hier, evenals elders in deze gewesten, de spits afgebeten; de stad Roermond was getuige geweest van wilde taferelen en executies, vooral rond 1551, toen het Hof van Gelre ingreep en Thijs van Lin als afschrikwekkend voorbeeld ter dood liet brengen. Ook daarna werden in en rond de stad doperse preken afgestoken en nog in 1569 had de executie van de wederdoper Jurgen Snijders plaats. In 1580 heerste in Kleef de Roermondenaar Jan Wilhems als Koning David de Gerechte.Ga naar voetnoot8 Rond 1560 begon het calvinisme veld te winnen, samen met het lutheranisme. De eerste hagepredikant die er in slaagde in de stad zelf het Woord Gods te verkondigen was de lutheraan Ludovicus Ornaeus. In september 1566 liep de beweging de stedelijke magistraat geheel uit de hand. Enkele welgestelde burgers riepen het volk op om de kerken te plunderen en al gauw waren er in Roermond drie gemeenten met eigen predikanten; de lutheraan Ornaeus, de calvinist Hendrik Dibbetz en de anabaptist De Wald. De stadhouder van Gelre, Charles de Brimeu, stelde de landvoogdes voor, Roermond de privileges te ontnemen, wat zij echter weigerde. Begin 1567 nam de stadsregering echter weer de leiding en werden de predikanten de stad uitgezet. Een poging om het verloren terrein te herwinnen, enkele maanden later onder- | |
[pagina 4]
| |
nomen, faalde deerlijk.Ga naar voetnoot9 De magistraat had leergeld betaald en bovendien viel ook over Roermond de schaduw van de gevreesde Alva. Op 31 maart had hij de stedelijke regering plechtig laten weten, dat hij de nieuwe landvoogd was, en de eigenzinnige Roermondse regenten begrepen, dat het tij was gekeerd. De schuldigen van 1566 werden veroordeeld en zwaar gestraft. Na enkele maanden zwichtte de magistraat ook voor het bevel verdachte boeken op te sporen en te vernietigen. Er werden nu korte metten gemaakt met het verzet van de Gelderse bewindslieden tegen de oprichting van een bisdom Roermond en de benoeming van de jonge bisschop Willem van der Lindt, beter bekend als Lindanus. In 1561 benoemd, in 1562 te Mechelen door Granvelle tot bisschop gewijd, kon deze felle kampioen van de Roomse orthodoxie op 11 mei 1569 zijn plechtige intocht houden in zijn bisschopsstad.Ga naar voetnoot10 Jan Vos was een leergierige jongeman. De zoon vertelt van zijn vader, dat hij alle vrije tijd met leren doorbracht. Het kon niet anders, of de woelige gebeurtenissen in zijn stad en vaderland moesten de jonge Vos tot nadenken stemmen. Hij liet zich overhalen eens een hagepreek bij te wonen, aanvankelijk met tegenzin. Het bleef niet bij die ene keer: spoedig was hij een van de trouwste toehoorders bij de preken. Hij ging zelf de Schrift bestuderen, las boeken die de nieuwe leer verkondigden, en kwam tot de overtuiging, dat hij zich bij de hervorming moest aansluiten. Jan Vos werd nu een vurig apostel van de beweging en hij bracht op zijn beurt anderen er toe zich erbij aan te sluiten, o.a. zijn neef Pieter van Linne, die jaren later de zoon van zijn apostel zou danken voor de weldaad hem door diens vader bewezen.Ga naar voetnoot11 Als koopman was Jan Vos weinig in Roermond. Hij vertoefde meestal in het Gulikse gebied dat aan zijn vaderstad grensde. Toch bleef zijn ijver voor de nieuwe leer niet verborgen in Roermond: enkele spionnen brachten bisschop Lindanus op de hoogte van de gezindheid van de jonge koopman. Uit vrees voor Lindanus en voor diens machtige beschermer Alva besloot Jan Vos van de nood een deugd te maken en in Heidelberg zijn kennis van de nieuwe theologie te gaan verdiepen. Hij nam afscheid van familie en vrienden en verliet zijn vaderstad. Op 28 juni 1571 werd hij ingeschreven als student van de Heidelbergse universiteit onder de naam Johannes Alopecius Ruremundensis.Ga naar voetnoot12 Men heeft, terecht, de hogeschool van Genève een ‘pépinière du Calvinisme Hollandais’ genoemd, maar in de zestiger jaren van de zestiende eeuw was deze stichting van Calvijn en Beza beslist minder belangrijk voor het Nederlandse calvinisme dan de universiteit van Heidelberg. | |
[pagina 5]
| |
Menig theoloog, aan die Duitse hogeschool gevormd, speelde rond de eeuwwisseling een belangrijke rol in ons land en de eredienst in de gereformeerde gemeenten droeg hier in later tijd duidelijk de sporen van.Ga naar voetnoot13 In Heidelberg trof Jan Vos verschillende land- en streekgenoten aan. Met het geld, dat hij als koopman had verdiend, kon hij in zijn levensonderhoud voorzien en zijn studie bekostigen. Zo zat de ondernemende jonge man aan de voeten der Heidelbergse Gamaliëls Hieronymus Zanchius, Petrus Boquin en Melanchtons leerling Zacharias Ursinus. Hij luisterde naar de preken van vooraanstaande theologen als Daniel Toussain en Caspar Olivianus, van wie vooral de laatste diepe indruk op hem maakte. Onder leiding van deze vaders van de Heidelbergse Catechismus studeerde Vos, totdat hij in 1573 door het kerkbestuur van de Heidelbergse gemeente in staat werd gesteld als predikant op te treden. Zo werd Jan Vos voorganger in een kleine gemeente in de omgeving van de stad Heidelberg.Ga naar voetnoot14 Kort na zijn benoeming tot predikant stuurde Jan Vos een brief naar Wassenberg om te vragen om de hand van Cornelia van Buel, een meisje dat hij reeds in Roermond had leren kennen. Verschillende leden van de familie Van Buel bekleedden in Roermond en omgeving openbare ambten. De vader van Cornelia was Mathijs van Buel, de moeder was Maria Nicolaesdochter Martels. Mathijs van Buel had, evenals de ouders en grootouders van Jan Vos, bij de grote brand van 1554 zijn huis verloren en hij had in 1562, met verlof van Ludger van Vlodrop, erfvoogd van Roermond, een huis gebouwd op het Maaseilandje de Weerdt. Daaraan dankte hij zijn bijnaam Mathijs van de Weerdt. Hij was ook aanhanger van de hervorming geworden en had, uit vrees voor Lindanus en Alva, met zijn gezin de wijk genomen naar Wassenberg. De autobiografie geeft hoog op over de trouw van Mathijs aan het nieuwe geloof. Zijn huis op | |
[pagina 6]
| |
de Weerdt diende na 1573 als kerk voor de kleine hervormde gemeente in Roermond en de later in Dordrecht beroepen predikant Servaes van der Neer vertelde aan de jonge Gerard, hoe hij in het huis van diens grootvader het kuddeke der verdrukte hervormden had mogen voorgaan. Toen Mathijs op sterven lag, weigerde hij consequent, een katholiek geestelijke te ontvangen. Hij stierf zonder de laatste sacramenten en om die reden weigerde de bisschop hem te laten begraven bij de andere leden van de familie Van Buel. De kinderen zorgden toen voor een begrafenis op een plaats waar Lindanus geen jurisdictie had. De dochter van deze trouwe aanhanger van de nieuwe leer zou nu de echtgenote worden van Jan Vos, want het antwoord van Mathijs van Buel luidde positief. Met verlof van de keurvorst verliet de predikant enige tijd zijn gemeente om naar Wassenberg te reizen en daar in het huwelijk te treden met zijn bruid. Hij keerde met haar naar zijn standplaats terug en het jonge predikantengezin werd al gauw verblijd met de geboorte van het eerste kind. Maar de blijdschap verkeerde in droefheid: het kind stierf en ook de twee volgende kinderen leefden maar kort. Toen kwamen er in 1576 nieuwe moeilijkheden: keurvorst Frederik stierf en zijn opvolger Lodewijk begon zijn regering met het afzetten van alle predikanten die inzake het Avondmaal de leer van Calvijn aanhingen. Er kwamen Lutherse predikanten voor in de plaats. Ook Jan Vos werd uit zijn functie ontheven en daarmee begonnen de omzwervingen van het gezin Vos.Ga naar voetnoot15 In de moeilijke maanden na deze gebeurtenissen werd Gerard geboren. De juiste datum weten wij niet. In de autobiografie worden de meeste data zeer nauwkeurig genoemd, maar de dag van Vossius' eigen geboorte wordt slechts vaag aangegeven: in het begin van de lente van 1577.Ga naar voetnoot16 Als plaats van geboorte noemt de autobiografie de stad Heidelberg en als student te Leiden noemt Vossius zichzelf ‘Gerardus Vossius Heidelbergensis’. Hoogstwaarschijnlijk is de familie dus betrekkelijk kort na de troonswisseling in de Palts naar de universiteitsstad verhuisd in afwachting van de dingen die zouden komen. Toen Gerard zes maanden oud was, verliet Jan Vos echter met vrouw en kind de Palts. Mogelijk zag hij weinig heil in een langer verblijf in dit nu voor hem en zijn geloofsgenoten zo onherbergzame land. Over Keulen ging de reis naar Dordrecht, kennelijk het toevluchtsoord voor veel om hun geloof van land en huis verdreven hervormden. Het werd voor de familie Vos een blij weerzien met kennissen en familieleden die hun woonplaats hadden verlaten en zich in het vrije Holland hadden gevestigd. In Dordrecht voelden Jan Vos en zijn vrouw zich thuis, want, aldus de autobiografie, met moeite maakten zij | |
[pagina 7]
| |
zich los van de Dordtse kennissenkring om naar Leiden te vertrekken, waar de pas opgerichte universiteit en zijn docenten een grote aantrekkingskracht uitoefenden op de Roermondse predikant. Op 5 mei 1578 schreef rector Petrus Tiara de Roermandenaar in als student in de theologie.Ga naar voetnoot17 Jan Vos kreeg slechts kort gelegenheid om zich toe te leggen op de wetenschap. Overal in de Nederlanden was een schreeuwend gebrek aan predikanten. In alle gewesten waar de kleine, maar fanatieke calvinistische minderheid daarvoor de kans kreeg, werden hervormde gemeenten opgericht en het regende bij de betrokken instanties verzoeken om theologisch onderlegde en godzalige bedienaren des woords. Nog geen jaar na zijn aankomst in Leiden werd Jan Vos de eerste predikant van de pas gevormde gemeente in Leimuyden, een kleine plaats ten noordoosten van Leiden.Ga naar voetnoot18 Er waren echter plaatsen, waar de nood nog groter was dan op het Noordnederlandse platteland. Reeds de Dordtse Synode van 1578 had verschillende verzoekschriften uit Vlaanderen ontvangen om predikanten te sturen. Daar was een kleine, maar felle groep calvinisten erin geslaagd in enkele steden de macht in handen te krijgen. Vooral Gent, waar mannen als Hembyze, Ryhove, Moded en Datheen het voor het zeggen hadden, beijverde zich om in heel het Vlaamse land de ware gereformeerde religie in te voeren. In steden als Brugge, Yperen, Oudenaarde en Veurne was de magistraat de beweging welgezind en vanuit deze calvinistische centra werd het omliggende platteland bewerkt. In het begin van 1580 waren bijna overal de hervormden aan de macht. Op dat moment zond de magistraat van Veurne in samenwerking met de kerkeraad een afgevaardigde naar Leimuyden om Jan Vos dringend te verzoeken de noodlijdende kerken in Vlaanderen te komen helpen. Omwille van de goede zaak liet Leimuyden zijn pas verworven predikant vertrekken voor de opbouw van de gereformeerde kerk in het rumoerige Vlaanderen.Ga naar voetnoot19 In Veurne wachtte Jan Vos een zware taak. Zijn werkterrein was groot: het omvatte heel West-Vlaanderen, vanaf Duinkerken, Winoxbergen en Hondschoten in het zuiden tot Yperen en Brugge in het oosten en noorden. Van Gent uit was in deze streken de hervorming met geweld opgelegd en de meerderheid der bevolking, gehecht aan het oude geloof, had het hoofd moeten buigen voor de wil van de door Gent gesteunde minderheid. Van alle kanten werden dan ook de pas opgerichte hervormde gemeenten bedreigd en belaagd. De predikanten moesten strijd leveren tegen de aan Rome trouw gebleven geestelijkheid, die zich fel verweerde tegen wat zij beschouwde als religieuze heerszucht van enkele calvinistische doordrijvers. | |
[pagina 8]
| |
De waarheid moest verdedigd worden tegen enkele groepjes wederdopers, met wie Jan Vos disputers hield, terwij1 in Hondschoten Flaccianen, orthodox-lutherse volgelingen van de theoloog Matthias Flaccus, voor de nodige problemen zorgden. Een groot deel van de tijd der predikanten werd opgeëist voor het uitbouwen en organiseren van de gemeenten en voor het oprichten van nieuwe gemeenten. Jan Vos stond echter niet alleen voor deze gigantische opgave. In hetzelfde gebied werkten ook een predikant genaamd Tilman Capus en de Roermondse ex-kartuizer Willem Comantius.Ga naar voetnoot20 Deze mannen moesten hun werk doen onder bijzonder moeilijke omstandigheden. Vlaanderen was voortdurend in staat van oorlog en rondtrekkende troepen maakten het land onveilig. Vooral de Waalse troepen, aanvankelijk in dienst van de Staten-Generaal en nu als muiters onder aanvoering van Montigny strijdend voor het katholieke geloof en de pacificatie, voerden op de grenzen van Zuid-Vlaanderen en Henegouwen een ware burgeroorlog met de troepen van Gent. De leiders van deze ‘Malcontenten’ - mannen als ridder Roland, heer van Zegerscappel, en Emmanuel de la Motte, gouverneur van Grevelingen - hadden het speciaal op de predikanten gemunt. In deze moeilijke omstandigheden vond Jan Vos thuis in Veurne kracht en steun bij zijn vrouw en kinderen, de kleine Gerard en diens zusje Maria, dat op Kerstmis van het jaar 1580 was geboren.Ga naar voetnoot21 De ‘Vlaamse Beweging’ was geen lang leven beschoren. Had de Pacificatie van Gent een kort ogenblik de hoop gewekt op een gezamenlijke strijd van alle Nederlandse gewesten tegen de Spaanse Landsheer, de godsdienstkwestie had die hoop al spoedig de bodem ingeslagen en de onmogelijkheid van eenheid was overtuigend aangetoond door de feitelijke scheiding van de Nederlanden in de Unies van Utrecht en Atrecht. Atrecht had voor Spanje gekozen en vanuit het Zuiden drong de Spaanse veldheer Parma geleidelijk maar onweerstaanbaar de gewesten binnen die voor Utrecht gekozen hadden. De calvinistische beweging in de Vlaamse steden werd stuk geslagen. Na enkele jaren was het lot van de Vlaamse calvinisten bezegeld: Spanje en Rome behaalden een volledige overwinning. In de zomer van 1583 stond Parma met zijn troepen in het gebied dat aan de geestelijke zorg van Jan Vos was toevertrouwd. In de tweede helft van juli was Nieuwpoort in Parma's macht en rukte hij op naar Veurne. Op verzoek van de prefect en van de magistraat zond Jan Vos zijn vrouw en kinderen naar het nog veilige Zeeland. Hijzelf bleef tot het laatste moment | |
[pagina 9]
| |
in de benarde veste: toen de troepen van Parma Veurne binnenmarcheerden, verliet hij, als soldaat vermomd, met de verdedigers de stad en ging naar Middelburg, waar hij zich bij vrouw en kinderen voegde.Ga naar voetnoot22 Van Middelburg begaf Jan Vos zich met zijn gezin naar Dordrecht. Daar bezat de hervorming een hecht bolwerk. Men kon er spreken van een volledige triomf van het calvinisme. De gemeente des Heren was straf georganiseerd en verschillende voortreffelijke predikanten leidden de kudde. De magistraat werkte graag mee aan de kerkelijke en sociale activiteiten, die werden ondernomen door de kerkelijke leiders. Natuurlijk had men ook hier te kampen met moeilijkheden van allerlei aard: het volmaakte Jerusalem was ook in deze gemeente nog geen werkelijkheid geworden en zelfs het Genève van Calvijn bleef voor diens overtuigde Dordtse volgelingen nog een onbereikbaar ideaal. Oude volksgebruiken bleven velen een doorn in het oog, vooral wanneer zij, al of niet terecht, als paapse relicten werden gebrandmerkt.Ga naar voetnoot23 In de tijd dat Jan Vos met zijn gezin naar Dordrecht verhuisde, was er in de Dordtse gemeente onrust gewekt door het optreden van enkele predikanten. Tussen 1577 en 1582 had Herman Herberts de stad in beroering gebracht: hij weigerde zich te houden aan het traditionele preekrooster en koos vrije onderwerpen, waarmee hij een deel van de gelovigen voor zich innam, maar ook in conflict kwam met zijn collegae, de overigens gematigde Hendrik van den Corput en Servaes van der Neer. Herberts vertrok naar Gouda, waar de magistraat hem jarenlang beschermde tegen allerlei maatregelen op classicaal en synodaal niveau, tegen de recalcitrante predikant getroffen op instigatie van zijn Dordtse tegenstanders.Ga naar voetnoot24 De opengevallen plaats in Dordrecht werd zolang ingenomen door Christiaen van de Wouwer, tot Vos naar Dordrecht kwam en samen met Van de Wouwer Herberts' plaats als hulpprediker innam. Maar de gemeente wilde een vaste predikant. Op 13 september 1584 besloot een vergadering van kerkeraad, oud-ouderlingen, diakens en leden van de regering Jan Vos te benoemen. Er kwam echter protest: men had niets aan te merken op de leer van de nieuwe predikant, maar beschuldigde hem ervan zichzelf on- | |
[pagina 10]
| |
rechtmatig opgedrongen te hebben. De classis kwam eraan te pas en de tegenstanders trachtten de keuze van Vos ongedaan te maken. De argumenten van enkele leden van de Dordtse kerkeraad waren echter zo overtuigend, dat de vergadering de benoeming van Vos als wettig accepteerde en Van de Wouwer ontsloeg. In oktober werd Jan Vos door zijn collega Van den Corput bevestigd in de Grote Kerk.Ga naar voetnoot25 Het verblijf van Jan Vos in Dordrecht is kort geweest en deze paar Dordtse jaren waren wel bijzonder zwaar. Naast de moeilijkheden rond zijn benoeming tot predikant kwam er ook in zijn gezinsleven een pijnlijke wending. Nog geen jaar na aankomst stierf Cornelia, de vrouw die hem al die jaren tot steun was geweest.Ga naar voetnoot26 Het leven ging echter verder en Jan Vos trad nog binnen het jaar opnieuw in het huwelijk, nu met Anna de Witt, een dochter van Frans de Witt en Lidewy van Beveren. Door dit huwelijk werd de familie Vossius opgenomen in de kring van de opkomende Dordtse regentengeslachten. De broers van Anna, Cornelis en Jacob, namen een belangrijke plaats in de Dordtse stadsregering en de Staten van Holland in, terwijl Cornelis de vader werd van Jacob de Witt en daarmee de grootvader van de Hollandse Raadpensionaris Johan de Witt en diens broer Cornelis. Het huwelijk van Jan Vos en Anna de Witt vond plaats in maart 1585.Ga naar voetnoot27 Enkele maanden later werd het gezin opnieuw door een ramp getroffen: op 22 mei overleed Jan Vos zelf, 36 jaar oud. Zijn weduwe hertrouwde met Mathijs Claeszoon van der Horst, een lid van een Rotterdams regentengeslacht, en volgde haar man naar diens woonplaats. Gerard en Maria werden liefderijk opgenomen door Barbara van der Myle. Haar man, Jacob van der Myle, had met Jan Vos in Heidelberg gestudeerd en was in 1578 predikant in Dordrecht geworden, waar hij nog datzelfde jaar overleed. Omwille van de vriendschap tussen Jan Vos en haar man nam Barbara de twee wezen in haar huis op. De Dordtse kerkeraad liet zich niet onbetuigd en zorgde dat de keurvorst van de Palts een jaarwedde | |
[pagina 11]
| |
schonk voor het onderhoud van de kinderen Vossius.Ga naar voetnoot28 Eindelijk braken er voor de achtjarige Gerard en zijn zusje Maria rustige jaren aan. In Barbara's huis vond de odyssee van de predikantenkinderen een veilig en goed Ithaca. |
|