Lauwer-stryt(1665)–Catharina Questiers, Cornelia van der Veer– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 370] [p. 370] Aan d'Amstelsche pallas, Juffr. Cornelia van der Veer, En haar Veder-vlugge trant. GHy, die het Hoeve-sap, en d'heylige Hipocreen, Tot koelingh van uw dorst, lurckt zaligh hier beneen, En zij het Lof-ontwerp den Dighteren alleen; Gun dat mijn ruuw-vaersen Aen Amstels Kabbel-stoet met de moet seygen neer, By duysenden de minst, dogh vol van tught en eer, En kussen mogen het int-puntje van uw Veer, Op laegh gekurckte laersen. Het bondigh is mijn ernst, en yver sucht mijn trant, Gy steeckt met kuysche trant de wereldt in den brandt, Een wonder-tonen slaan uyt Gijsbrechts Vaderlant Door d'hooghste starre-kringen; Gun dat ick hinckende my mede voegh ten dans, [pagina 371] [p. 371] En slechts een blaetje pluck van uwe Lauwerkrans, Zoo zal uw leerlingh tot door de Heem'lentrans Met soo een goetheyt dringen. Mijn krachten zijn te swack, en volgen avregts naa, En nadren of te vroegh, of komen veel te spaa; Noch klinckt mijn schoone luyt, ô Maaght Cornelia! En schaft u haar misgissingh; De gissingh is niet mis, indienge uw oogen slaat Op mijner Poëzy gerese dageraat, Die u, half-sighbaar toont de rijmslagh, ende maat Van d'ongeleerde wissinck. Vorige Volgende