Lauwer-stryt(1665)–Catharina Questiers, Cornelia van der Veer– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Heyl-wens Aan d'Overdeuchtzaame en geestrijke Juffer Me-juffer Cornelia van der Veer, Op nieu-jaers-dach, Of den eersten intree van 't jaar 1664. HOe wierdt mijn Veder door 't gerucht: Van uw geboorte-tak bevrucht? Zo raekte in arbeidt om te baaren Een vrolijkmaakent nagedicht, Den Hemel gaf haar lust en licht, Om over zulken Zee te vaaren. O Amsterdam! ô lustprieel Der werelt! die uw part en deel Wel ruim hebt van om hoogh genooten, [pagina 352] [p. 352] Nu blinkt uw kroon in rijker glans, Uw raat-huis heft haar toren-trans Tot aan de starren op mijn nooten: Nu 't puik-juweel van onzen tijt, Cornelia, die de helsche nijt Grootmoedigh op het hart durft trappen: Met zoo veel zangen is ver-jaart; En eeve trots en onvervaart Dit vreeslijk jaar komt inne stappen. Wat 's d'oorzaak dat dit morgenlicht Der Maaghden voor geen pestpijl zwicht En 't leeven haar dus laat bekooren: Sy denkt: het leven is den voet Daar 't mensch dom hier op rusten moet: So draaftse op Godts gewijde spooren; Daar Godt het treurigh hart geneest Als zijn trouwant de lessen leest, En alle wijsheit schat voor schennis: Die niet en roemt als in het kruis Van Christus; welkens hart en huis Niet anders levert als Godt kennis. Zo blinkt de tiende Zang goddin, In 's Hemels heiligh hofgezin: De hoofttack uit de Veer gesprooten, Een Maaght van wien de faam gewaaght, Daar 't brauve Stamhuis moedt op draaght, Als van den Hemel overgooten. Ik staa in 's werelrs heiligh dom O Fenixmaaght, nu stil en stom: Zo quam voorheen hoogh uit den zuiden De Koningin om Salomon (Die oplook als een morgenzon) [pagina 353] [p. 353] Te hooren met sijn goudt en kruiden. Ofschoon uw onbesprooken Naam Alom verbreidt werdt door de faam, Zo kom ik u eerbiedigh groeten. Zo zaghmen d'eer van Nazareth De Pristerin Elizabeth Vol ootmoet en ontzagh ontmoeten. Maar mijne wierook, mirrhe, en gout, Zijn lettren van om hoog bedout: Wie voelt de ziele kittelingen Van sulcke stoffen onder een? Gemenght met heilige gebeen Tot Godt den bronaar aller dingen. Al zijn mijn vaerzen niet vermaart, Waardeer maar de godtvruchtige aart, Daarmee ze werden opgezongen: Ze zijn voor u ô Fenixmaaght! Die 't hooft tot aan de wolken schraaght: Ten zuiv'ren boezem uitgewronge; Ofschoon de moortlust brant en woet En 't overdierbaar Christenbloet Nu uitstort op haar moortschavotten: d'Onnozelheit tart al 't gebas. De Fenix wort weer uit haar as Gebooren, en kan nooit verrotten; Zo blinkt dat heiligh overschot Der Christenen te helsch geknot, Wel waardt alle eeuwen door te praalen. Gelukkig is die zuiv're ziel Die Jezus ootmoet zoo geviel In haar gebede-plaats t'onthaalen. 't Is lang genoegh gezongen, van [pagina 354] [p. 354] Den Piemondtschen Rijx-tytan: Die Christus Kerck zoekt in te stampen; Ik luister liever hoe Godts tolk Vry onbeschroomt dat heiloos volk Ja zelf de Hel aan boort durf klampen. Nu wenschte ik met dat rijk vernuft Waar voor de letterwijsheyt suft, Uw tegenwoordigheyt t'ontmoeten: En met zo loffelijken Ry Van kunstgenooten, in party Te zingen om dees dagh te groeten. Ik zwijgh nu stil en rep niet, van Dat overkostelijkgespan Der deuchden; die als goude schaakels Gesmeedt zijn hecht en sterk aan een: Noch hoe uw hemeltong gemeen- Lijk overvloeit van wijze Orakels. Ghy met geen wereltsche eer gedient, Houdt diepe ootmoedigheit te vrient: Uw godtsvrucht in het hart geslooten, Buight liefsts haar rijxkroon onder Godt Der zielen troost en hooghste lot, De Godt der trouwe bondtgenooten. Terwijl ghy dan van Catarijn Als van een aardschen Serafijn, Een goudejaartak hebt genooten; Zo volgh ik u met oogh en oor, En zoek naa 't driemaal heilig spoor Van zulke kunst en gunst genooten, Godts Hoftrauwant O luisterblom, Verheft uw groote naam alom Ten trots van alle die 't misgonnen; [pagina 355] [p. 355] Hy houw de hooftwacht in uw wijk, Ten spiegel van het Christenrijck, Tot ghy Godts blijdschap hebt gewonnen. Dat zal uw Vader-heer en hooft Die 't hart in uwe gaaven stooft De grootste rampen doen vergeeten: Hy zal met Catarijn Questiers De Pallas onzer eeuw vol viers, Uw glorie door de Stadt uitmeeten. De Godtheyt op sijn Hemelboogh Gezeten, kroone u van om hoogh Noch met een lange ry van jaaren: Hy geve u 't wenschelijkste lot, En als de doodt u 't leeven knot, Ten hoogen Hemel in te vaaren. Uwen alleronderdaanighsten Vriendt Hendrick Waterloos. Vorige Volgende