Lauwer-stryt(1665)–Catharina Questiers, Cornelia van der Veer– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 332] [p. 332] Aan d'E. Margreta Julius van den Bas, Op de dry vragen van I.B. DIe stadich tragt na 't hoogste lot, Schoon hem de werelt vaak bespot, Werpt snode lust en ontugt neder; En haat een geyle Zangheldin, Die vaakmaal tot de dertle min, Ontleent haar onbesnoeyde Veeder. Dit zie ik ook in 't geen uw handt My toe zend: door een kuyse brandt Van vrintschap; vast gebouwt op reden: Gy proeft in Dichtkunst al mijn magt; Met sulke vrage die ik tragt Door mijn onnoselheydt t'ontleden. Minerva gaat met kunst te bet; Om datz' een wet aan kuysheydt zet: Het offer van gehuwde dichten Praaldt alzoo wel in glans, en eer, Van kuyse Vrouw als Maagde Veer; Wanneer men na volgt wet en plichten. Sy die als drek en enkel slijk, Hier 't onder Maanse Hemel-rijk Versieren; door haar vijf paar zinnen, Bewoonen 't niet als Sions Hof; [pagina 333] [p. 333] Het is den enkle waan en stof: Men moet het boven Maans beminnen. Schoon wy door blaadren zien, die stom Des Werelts-spiegel om en om Verstrekken, door haar tijdigh spreken: Wy zien het Huwlijk vol gevaar; Doch volgt men d'opper Stierman naar, Soo wert ons 't heyl noch toe gestreken. Deez vrage vry van gift en gal, Bespotten 't ydele werelts mal; En maken zoo een Maagt geleerder; Verschaffen u d'onnosle weet; 'K gaf meer ligt was ik MARGAREET Doch door de tijdt zoo raakt men VEERder. Ik tragt VEERder Cornelia van der Veer. Vorige Volgende