Aan Juffr. Cornelia van der Veer, Op het afsterven van de geleerde Heer Isack de la Fontaine Der Medicine Dr. en Practisijn, En de Godtvruchtige Hendrick Waaterloos Voorzanger en Krancke besoecker t'Amsterdam.
GY hebt een vrint en ik, helaas! een vrint verlooren.
Twee Waaterloosen zijn t'ontijdich wech geruckt.
Twee Medicijns zijn zelfs de moordpijl ingedruckt.
Hoe kon die felle plaagh ons meerder druck doen hooren!
[pagina 50]
[p. 50]
De uwe, die een ziel hoe bangh te moe kon streelen
Met sulcken sachten hand, dat selfs het wreetst gemoet
Versmolt in tranen tot berouw en waare boet
Van 't reuck'loos leeven, dat soo vaak met Godt dorst speelen.
De mijne wiert gehaalt, wanneer het lichaam brande
In felle koortsen of in ander kranck geval:
Hoe eevenaart het lot dit heerlijk twee getal!
De schrand're poëzy bond haar ook met haar banden.
Die selve bind ons mee; dus voelen wy de smerte
Gevoeliger, om dat gelijkheyt dit vereyscht.
Hoe 't nootgeval dit schickt, of gy, of ik, eerst reyst,
De vrintschap blijft geplaatst in onse beyder herte.