Lauwer-stryt(1665)–Catharina Questiers, Cornelia van der Veer– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Dank-letteren, Opgedragen aan de E. Hr. P.N. Na dat zijn E. zeker Vrage (my voorgestelt) heeft gelieft t'ontknoopen. ROemwaerde Herder Godts, gy die op Bethels trappen Door lust, en wetenschap in zijn geheyme woort, Het uytverkoere volk ten hemelwaert doet stappen; En brengt het diep en zwaer in glans en luyster voort Als 't helder middach licht: mijn VEER gedenkt de vragen Die door een keurich breyn, tot scherping van 't verstandt Van my gevordert zijn; en schriftlijk op gedragen: 't Geen was, of ymant wel vermogt met zijne handt Een die zijn 's levens draadt door moetwil zogt te fnuyken, En wiens bloet-gierich zwaart hy niet en kon ontgaan Ter needer slaan? en kragt tot zijn beschut gebruyken, Jaa zoo 't niet anders konden doodt te slaan? [pagina 44] [p. 44] Dit vraagh-stuck viel my zwaar om antwoordt op te geven: Schoon dat mijn yver-lust daer meer, en meer op viel; En dat ik Sions Wet met oordeel quam door sweven; Ik was, en bleef verwert; tot gy, verlichte ziel, Aen my uw gonst bewees, en mildlijk quam te geven Een godlijk letter-tal, ghegront-vest op de bron Van 't ware heyl en goedt, die d'oorspronk is van 't leven; Waar in gy toonde, hoe men's levens dierbre' Zon Door geen bloedt-gierich zwaerdt vermogt te laten doven: Maer spannen kragten uyt om 't leven voor te staen, En zoo 't niet anders kon, den booswicht 't hooft te kloven, Op dat zijn lust na bloedt quam nimmer verder gaen. Geen antwoordt geen natuer door hooghmoets snode driften Tot eygen voordeel van zich zelfs gevordert had; Maer 't geen gegrondtvest stondt op goddelijcke Schriften Van 't heylig Wet-Boeck en het Euangelisch bladt. [pagina 45] [p. 45] Dit helder light heeft my genoopt met scherpe spooren Een dankbaar maat-ghedicht te off'ren door mijn Veer; Wiens trant ik wenste gy eens in die taal mogt hooren Waer na mijn yver-lust, zoo haekend' en zoo zeer Heeft t'aller tijdt getragt: doch laas! door tegen-streven Van Ouders weder-wil, die dat onsterflijk goedt Geen eenigh tijdt of uur tot oefning wilde geven, Maer liefst een Martha zien in stadigh huysgewroet: Zoo kan ik tot mijn leet dien schat noch niet bekoomen, Waer door de Dicht-kunst werdt gevoedt en opgequeekt; En moet mijn schone tijdt zoo vluchtigh wegh zien stroomen; Ja roepe, wen ik hoor een ander treflijk spreekt De Koningin der taal, ô schat van wetenschappen! Hoe dierbaer straalt het gout in dit uw praalgewaet; Waer mee gy zelver zult verby de doodt gaen stappen, Die met een wrede hant komt scheyden 's levens draat! [pagina 46] [p. 46] Doch echter 'k hoop de tijdt die alles uyt kan werken, Zal my noch gonstich zijn tot oefningh van die taal, Om zoo de dightkunst meêr en meêr daar door te sterken. Verschoon mijn onmagt nu, en dat ik menighmaal U moeylijk heb geweest om deez of geene vragen; 'k Zal mijn dankbaar hert gestaagh ten offer draegen. Cornelia van der Veer. Vorige Volgende