De socialisten: Personen en stelsels. Deel 6: In de tweede helft der XIXde eeuw, tweede gedeelte
(1875-1897)–H.P.G. Quack– AuteursrechtvrijIV. De internationale congressen.Wij hebben in de drie hoofd-landen van Germaansch-Romaansch Europa den gang der socialistische ideeën gevolgd. Wij breken hier af. Wij zouden te diep in de ‘kroniek van den dag’ vervallen, wanneer wij ook de groep der kleine Staten (België, Zwitserland, Nederland, Scandinavië) en de twee Zuidelijke landen: Italië en Spanje voor ons doel wilden nagaan. Trouwens geen van | |
[pagina 404]
| |
die landen levert in de laatste jaren iets geheel oorspronkelijks, of voegt iets bijzonder eigenaardigs aan de bewerking van het probleem toe. Men ziet in die landen tot nu toe slechts de deining der twee groote golf-stroomen, die wij in al hun zwelling boven geteekend hebben. - De onderzoekingen en daden der Belgische socialisten zijn misschien nog het opmerkelijkst. Hefboom der beweging is hier de leer van Proudhon geweest. De Gentsche coöperatieve inrichting ‘Vooruit’, waaraan de naam van den kloeken Eduard Anseele voor-altijd verbonden is, gaf den stoot en de kracht. Flinke karakters traden nu op. Is ook de begaafde Jan Volders, veertig jaren oud, in Mei 1896 krankzinnig overleden; mist men ook de knappe Edmond van Beveren, die in December 1897 stierf, en Alfred Defuisseaux die in November 1901 overleed, - vurige volgers drukken hun voetstappen. Wij noemen den Brusselschen advocaat Emile Vandervelde, Louis Bertrand en Camille Huysmans. Wat geleerdheid betreft, staan onder beoefenaars der sociale wetenschap weinigen zoo hoog als de Brusselsche hoogleeraren Hector Denis en Guillaume de Greef. Zij zijn allen parlementaire socialisten, en de vrucht van hun arbeid was, dat in de Belgische Kamer der afgevaardigden een vasten groep van socialisten zat. Vergeten wij niet dat ook Victor Dave, de vermaarde anarchist, een Belg wasGa naar voetnoot1). - Hij die den blik op het socialisme van Zwitserland slaat, ontmoet dadelijk de aandacht-trekkende gestalten van Herman Greulich uit Zürich en van dr. Decurtins uit Graubunderland, den ultramontaan, en moet zich bezig houden met het Grütli-VereinGa naar voetnoot2). - In de Zuidelijke Staten Spanje en Italië is meer een doorgaande neiging tot het anarchisme. Vooral de Italiaansche figuren van den dag: Enrico Ferri, Turati, Andrea Costa (reeds overleden), Giovanni Rossi, Saverio Merlino, Cipriani, de absolute anarchist Malatesta, de geestelijke don Bosco (een moderne Vincent-de-Paul), misschien de dichteres Ada Negri en de in 1908 gestorven romanschrijver de Amicis, zouden in hun geschakeerde reeks een studie verdienen. Hun aller propaganda, en vooral de erbarmelijk slechte regeering van Italië, heeft reeds uitgewerkt, dat in de Italiaansche Kamer der Volks-vertegenwoordiging een tal socialistische afgevaardigden een plaats vondGa naar voetnoot3). Wij moeten ons echter beperken. De voorstelling in de drie hoofd-landen: Duitschland, Frankrijk en Engeland, wijst | |
[pagina 405]
| |
genoegzaam de hoofd-lijnen aan, die de socialistische beweging volgt. Die koers blijft in elk land een tweeledige: in de richting van het collectivisme van Marx of in die van het anarchisme.
Wij zouden echter geen volledigen indruk van de verspreiding van het socialistisch idee in Germaansch-Romaansch Europa geven, wanneer wij ten-slotte niet even stil stonden bij de pogingen der leiders van de arbeiders, om over de grenzen der landen weêr tot aanéénsluiting te komen. Die pogingen zijn begonnen tegen het jaar 1888 en hebben in de negentiende eeuw geleid tot het houden van internationale congressen: in 1888 te Londen, in 1889 te Parijs, in 1891 te Brussel, in 1893 te Zürich, in 1896 nogmaals te Londen, en in 1900 te Parijs.Ga naar voetnoot1) Die congressen poogden eenigszins het koord samen te hechten, dat gebroken was bij het uit elkander scheuren van de groote Internationale. Men wilde dus in de wereld der arbeiders-klasse weder zulk een Internationale. Maar een Internationale alsnu rustende op een stevigen ondergrond van het socialisme in elk afzonderlijk land. De beweging, die tot een of andere internationale organisatie kon leiden, moest ditmaal zich vooral aansluiten aan de impulsies van beneden, aan de wils-uitingen der arbeiders-massa's van elk land; moest niet geïmporteerd en als 't ware opgedrongen zijn van boven-af. Naar die algemeene congressen van 1888 tot 1900 stroomden nu leiders en quasi-leiders van het socialisme van allerlei kleur. Zij maken allen veel rumoer en geraas. Zij schijnen tegen elkander in te vliegen en elkander te bestrijden. Voor het dervende en lijdende arbeiders-volk optredende, maken zij-zelven luttel den indruk van martelaars, maar wel dikwijls dien van beredderige zaak-waarnemers. Op zulk een congres schijnt de verwarring telkens groot. De imponeerende figuur ontbreekt. Doch uiterst oppervlakkig zou het zijn aan dien eersten blik te blijven hechten. Door de schreeuwende negatieve uitingen heên, die op deze congressen ons bestormen, moeten wij het positieve idee opsporen, dat met moeite en inspanning naar boven dringt en zich handhaaft. En dat positieve idee - al wordt 't nog slechts zeer fragmen- | |
[pagina 406]
| |
tarisch verwezenlijkt - is vereeniging en aanéénsluiting. Het is 't volgen van het slotwoord van het Communistisch Manifest van 1847: Proletariërs van alle landen vereenigt u!’ De lijn gaat in zig-zag, wordt telkens gebroken, en schiet dan een anderen kant uit. Latere tijden zullen waarschijnlijk echter den spiraal-gang der ontwikkeling vermogen te zien. In het jaar 1887 werd het merkbaar, dat in de groote landen van Germaansch-Romaansch Europa de drang tot aanéénsluiting werd gevoeld. In Frankrijk werd telkens op arbeiders-samenkomsten het plan besproken, om in 1889, tijdens de wereld-tentoonstelling en als viering van het eeuwfeest der groote revolutie, een internationaal socialistisch verbroederings-congres te doen bijéénkomen. Het in October 1887 te St. Gallen gehouden congres der Duitsche sociaal-democraten nam op zijn beurt het besluit, dat in den herfst van 1888 een internationaal arbeiders-congres zou worden saâmgeroepen, met het doel samenwerking der werklieden van alle landen te verkrijgen ter verwezenlijking van een internationale wetgeving tot bescherming van den arbeid. En in September 1887 besloot de algemeene vergadering der Britsche vak-vereenigingen (‘trade-unions’) te Swansea, dat in November van het jaar 1888 een internationaal congres van afgevaardigden van vak-vereenigingen te Londen zou worden gehouden. Het Fransche plan zou eerst later worden uitgevoerd; het Duitsche voornemen kwam niet tot stand: in 1888 zag men dus slechts de Londensche bijéénkomst. Zij hield haar zittingen in de St. Andrews-Hall van Dinsdag 6 tot Zaterdag 10 November 1888Ga naar voetnoot1) en telde 60 Engelsche en 44 buitenlandsche afgevaardigden (18 Fransche, 13 Nederlandsche, 10 Belgische, 2 Deensche en 1 Italiaansche). Bovendien was het zoogenaamde ‘parlementaire comité’ der Britsche ‘trade-unions’ aanwezig, zonder echter lid van het congres te zijn. De hoofd-beteekenis van dit niet breed opgezette congres was gelegen in de verhouding en houding van de Engelsche ‘trade-unions’ tot de socialistische partijen van het vaste-land. Trouwens die oude Engelsche ‘trade-unions’ werden, zooals wij vroeger hebben aangetoond, reeds in eigen boezem bestookt door den drang van de ‘unskilled-labourers’ (arbeiders die geen bepaalde opleiding in hun bedrijf behoeven), die evenzeer zich wilden vereenigen en van de rechten der meer ‘aristocratische’ Engelsche vak-vereenigingen wenschten gebruik te maken. De oude ‘trade-unions’ waren dus huiverig in hun eigen land meer toe te geven, en hielden zich eenigszins defensief tegenover het socialisme van het vaste-land. De leiders der Engelsche ‘trade-unions’ deden hun best het congres binnen enge afmetingen te houden. Zij hielden zich streng aan het formeele besluit der vak-vereenigingen te Swansea in 1887. Toen van uit het vaste-land de wensch opkwam om het congres open te stellen voor deelneming van allerlei vertegenwoordigers van arbeids-belangen, gaf 15 | |
[pagina 407]
| |
Mei 1888 Broadhurst, de secretaris van het parlementaire comité, het kort maar afdoend bescheid, dat dit laatste onmogelijk was. Slechts afgevaardigden van eigenlijk gezegde arbeiders-vereenigingen, die zelven werklieden waren of geweest waren, zouden toegang vinden; de onkosten dier afgevaardigden moesten uitsluitend door hun eigen vak-vereenigingen worden vergoed. Het resultaat was dat de Duitsche, Oostenrijksche, Zwitsersche en Amerikaansche partij-genooten zich nu van deelneming onthielden. Onder allerlei rumoer werden op de zittingen door de opgekomen afgevaardigden vier of eigenlijk drie onderwerpen behandeld: 1o bespreking der meest doeltreffende middelen om beletselen weg te nemen, die de vrije vereeniging van arbeiders in den weg staan; 2o onderzoek der beste wijze van samenwerking tusschen de werklieden in de verschillende landen; en 3o debat over beperking der productie door verkorting van den arbeids-tijd en over inkrimping van den arbeids-tijd bij de wet. Het congres werd gepresideerd door George Shipton, lid der huis-schilders-vereeniging en secretaris van den Londenschen bestuurs-bond der vak-vereenigingen. Hij toonde zich in alles de strikt legale uitvoerder der wil van de oude ‘trade-unions’Ga naar voetnoot1), doch kon niet verhinderen, dat een vrijere geest op het congres soms doorbrak, vooral toen tot toelating ook van niet-werklieden, mits afgevaardigden van arbeiders-vereenigingen, besloten werd. Op het congres waren o.a. tegenwoordig de arbeiders-parlements-leden Broadhurst, Burt en Fenwick, Anseele uit Gent, het oud-lid der commune Viard, Annie Besant, die als afgevaardigde der vereeniging van lucifer-maaksters, waarvan zij secretaresse was, optrad, de Franschman Lavy die een onderwijzers-vereeniging vertegenwoordigde; voorts deden zich hooren John Burns voor de Britsche werktuig-makers, Keir Hardie, en ook de anarchist Tortelier, afgevaardigde der Parijsche schrijnwerkers. Van de debatten waren alléén die over het tweede punt van groote beteekenis. De discussies over het eerste punt (de beletselen tegen vrije vereeniging van arbeiders) liepen natuurlijk uit op een verklaring der wenschelijkheid om die beletselen weg te nemen. De beraadslaging over het derde punt - de beperking van den duur van den arbeid - leverde enkel het zonderlinge resultaat, dat de oude ‘trade-unions’ en de enkele anarchisten, die op het congres waren, hier samengingen, om wel is waar den normalen arbeidsdag te verlangen, maar tevens te verklaren dat Staats-tusschenkomst voor de invoering van zulk een normalen arbeids-dag niet onmisbaar was, welke interventie juist door de andere socialisten was geëischtGa naar voetnoot2). De moties over die twee onderwerpen waren echter vooreerst vogels in de lucht. Practisch was slechts de | |
[pagina 408]
| |
conclusie die op het debat over het tweede punt volgde. Wat was - zóó luidde de vraag - de beste weg van samenwerking der werklieden van alle landen? Na zeer stormachtige discussies werd aangenomen het voorstel door de Fransche arbeiders-afgevaardigden voorgesteld. Het hield in: dat alle werklieden zouden worden uitgenoodigd, hetzij vak-vereenigingen, hetzij verschillende groepen te vormen, die, met of zonder den bijstand der gemeente-besturen, arbeids-beurzen zouden stichten voor alle zaken van het bedrijf en voor statistische opgaven. Deze georganiseerde werklieden zouden verder, als de partij eener afzonderlijke klasse tegenover alle staatkundige partijen optreden op een zoowel economischen als staatkundigen grondslag, ten-einde de werklieden te leiden tot verovering van het gezag in de gemeente, de provincie en den Staat. Die partij zou in elken Staat een nationaal comité benoemen, en deze comité's zouden een geregeld onderling verkeer organiseeren, ten-einde samenwerking tusschen de werklieden van alle natiën te verkrijgen omtrent alle onderwerpen die voor hen van belang waren. Jaarlijks zou een internationaal congres worden gehouden in een der landen, die tot deze regeling toetraden, terwijl aan het eerstvolgend congres de behandeling van de onderdeelen dezer organisatie zou worden opgedragen. Deze breede grondslag zou dus den ondergrond vormen van het eerstvolgend congres. De organisatie van dat congres, dat in 1889 te Parijs zou worden gehouden, werd nu aan de ‘Fédération des travailleurs socialistes de France’, dat is aan de Broussisten, die het meest op het congres van 1888 zich hadden bekend gemaakt, opgedragen. - Het algemeen resultaat van het congres van 1888 - hetgeen inderdaad nog slechts een vóórlooper was van de eigenlijke internationale congressen - was, dat de socialistische richting het won op het meer enge en strenge standpunt der Engelsche ‘trade-unions’, en dat een schemering van hoop op aanéénsluiting en éénheid der socialisten scheen verkregen: een begin. De anarchistische toon was slechts even uit den mond van Tortelier, als in 't voorbijgaan, gehoord.
Die hoop der éénheid zou weldra weêr vervliegen, toen het beloofde eigenlijke eerste congres te Parijs in 1889 plaats hadGa naar voetnoot1). De aanleiding tot de oneenigheid onder de Franschen zelven was de omstandigheid, dat het Londensche congres de op- | |
[pagina 409]
| |
dracht om het nieuwe congres voor te bereiden aan de Broussisten of Possibilisten had gegeven. Guesdisten en Blanquisten namen daarmede geen genoegen. Toen de Broussisten in Januari 1889 een circulaire verzonden, waarbij zij, in opdracht van het ten vorige jare gehouden congres, tot het bijwonen der nieuwe vergadering afgevaardigden der arbeiders opriepen, en de questie der geloofs-brieven en der te behandelen punten regelden, kwam er in Frankrijk dadelijk verzet. De twist nam grooter afmetingen aan, toen de niet-Fransche socialisten ook over en weder partij kozen. Het Duitsche orgaan der sociaal-democraten (Bernstein's) ‘Sozial-democrat’) nam partij voor de Guesdisten, het Engelsche Weekblad ‘Justice’ hield zich aan de Possibilisten. In den Haag had Februari 1889 een conferentie plaats van Duitschers, Zwitsers, Hollanders, Belgen en Franschen om tot een bevredigende oplossing te komen. De Engelsche ‘trade-unions’ hielden zich eenigszins ter-zijde. Het resultaat van dat veelal persoonlijk krakeel was, dat 14 Juli 1889 - den dag waarop vóór honderd jaren de Bastille was ingenomen - niet één maar twee internationale socialistische congressen te Parijs werden geopend. Beide congressen zouden echter min of meer dezelfde onderwerpen behandelen, te weten: de internationale wetgeving op den arbeid en de vorming eener nieuwe internationale arbeiders-vereeniging. Het congres der Possibilisten, in de Rue Lancry, was het talrijkst. Het telde 503 Fransche afgevaardigden, voorts 42 Engelschen, 12 Italianen, 8 Belgen, 7 Oostenrijkers, 5 Spanjaarden, 4 Amerikanen, 3 Portugeezen, 2 Nederlanders, 2 Denen, 1 Zwitser en 1 Pool. Onder de aanwezigen trokken de aandacht uit de Franschen Joffrin en Lavy, uit de Engelschen Hyndman, Annie Besant, John Burns, Herbert Burrows en Fenwick. Van de Italianen signaleerden zich Cipriani, viermalen als lid der Italiaansche Kamer gekozen, terwijl hij in de gevangenis zat, en Andrea Costa, lid dier Kamer. Uit België was César de Paepe aanwezig. Dit congres nam betreffende de internationale wettelijke arbeids-regeling een aantal (ongeveer 20) detail-punten aan, even zoovele punten op een verlang-lijst der toekomst, waaronder vooral de aandrang tot een normalen arbeidsdag. Voorts besprak dan dit congres de questies der ‘rings’ en ‘trusts’ door fabrikanten en kapitalisten in den laatsten tijd gevormd. Bij de onmogelijkheid om die te voorkomen, werd den arbeiders door het congres aan 't hart gebonden zich zóó te vereenigen, dat zij in staat waren op het juiste oogenblik de middelen van productie en verdeeling, welke thans een monopolie vormden, over te nemen, ten-einde ze aan te wenden ten-nutte der natie, en niet, zooals thans, ten-bate van ééne klasse. Toen kwam men tot het onderwerp der aanéénsluiting. Hieromtrent werden nu de volgende besluiten met éénparigheid genomen: 1o. dat er bestendige betrekkingen zouden worden aangeknoopt tusschen de socialistische vereenigingen van verschillende landen, zóó echter, dat daardoor in geen geval en onder geen voorwendsel inbreuk zou worden gemaakt op de zelfstandigheid der nationale groepen, welke de éénige beoordeelaars waren van 't richtsnoer, | |
[pagina 410]
| |
hetwelk in het eigen land gevolgd moest worden; 2o. dat een uitnoodiging tot vak-vereenigingen en andere werklieden-vereenigingen zou worden gericht, om zich onderling, nationaal en internationaal, te verbinden; 3o. dat de uitgifte van een internationaal blad zou worden beraamd, ten-nutte van de socialistische partijen in verschillende landen. Terwijl het congres der Possibilisten in dezen geest zich uitsprak, vergaderde het congres, dat door den tegenstand der Guesdisten en Blanquisten was opgeroepen, op hetzelfde tijdstip in de Rue Rochechouart. Hier op dit tegen-congres waren de Duitschers aanwezig, die op het andere ontbraken. Er waren hier 380 afgevaardigden, waarvan 193 Franschen, 83 Duitschers, 21 Engelschen en 14 Belgen, terwijl de overigen over de andere nationaliteiten waren verdeeld. Men zag er den schoonzoon van Marx: Paul Lafargue, en dr. Aveling met Eleanor Marx, voorts Friedrich Engels, Bebel, Liebknecht en von Vollmar, dr. Victor Adler uit Weenen, Guesde en Vaillant, den Belg Anseele, den Rus Lavroff, de Engelschen William Morris en Cunninghame Graham, den Nederlander Domela Nieuwenhuis. Uit het andere congres kwamen dan soms ook sprekers overloopen, bij voorbeeld: John Burns en César de Paepe. Ook op dit congres werd een lange lijst van punten voor de internationale arbeids-wetgeving vastgesteld. Voorts werden, op dit meer Marxistische congres, besproken de meest practische middelen om internationaal overleg tusschen de werklieden der verschillende landen te bevorderen. Een internationaal weekblad onder den titel ‘De dag van acht-uren’ zou worden uitgegeven, en het besluit werd genomen dat op 1 Mei 1890 de arbeiders in alle steden van Europa en Amerika in 't openbaar zouden optreden ten-gunste van een normalen arbeids-dag van acht urenGa naar voetnoot1). - Men ziet uit deze mededeelingen, dat de strijd tusschen de beide congresssen onderling meer een persoonlijke dan een zakelijke strijd was. Hoogstens kan men in 't algemeen zeggen, wanneer men de stukken vóór zich legt, dat men bij de Marxisten een meer nauwkeurige en zakelijke aanwijzing vindt van hetgeen zij verlangen dan bij de Possibilisten. Doch in de hoofdzaak waren beiden het eens, vooral ook omtrent de wenschelijkheid van den normalen arbeids-dag van acht uren. Beide congressen versterkten op hunne wijze de internationale banden, en stemden overeen om het volgend congres der socialisten in Brussel te doen plaats hebben. Doch op beide congressen kwamen incidenten voor, die op den waarachtigen strijd in den boezem der socialisten-groepeeringen wezen; een strijd die vrij-wat meer beteekende dan de personen-questies tusschen Marxisten en Possibilisten. Op beide congressen begonnen namelijk de anarchisten zich meer bepaald te uiten. Op het congres der Possibilisten gaf die inmenging der anarchisten reeds eenige wrijving, op dat der Marxisten ernstige stoornis. Toen op dat laatste con- | |
[pagina 411]
| |
gres de anarchist Montant aan 't woord was, en zijn stelling verdedigde, dat het ideaal der anarchistische communisten was: de vrije individu in de vrije groep, de vrije groep in de vrije federatie, en de vrije federatie in de vrije menschheid, werd het congres ongeduldig en protesteerde men luid. Toen later de jonge Italiaan Saverio MerlinoGa naar voetnoot1), zoon van den president van het gerechts-hof te Napels, zijn leer van de vernietiging van den Staat begon, werden er reeds pogingen in het werk gesteld om hem en zijn medestanders, een tiental, uit de vergadering te werpen. Dit wees op gevechten der toekomst. Voorloopig scheen overigens in 't congres binnen zekere grenzen eensgezindheid te bestaan. Slechts hoorde men van tijd tot tijd door enkele sprekers (o.a. Domela Nieuwenhuis) betoogen, dat het parlementarisme voor de sociaal-democratie geringe waarde had en voor de economische bevrijding der arbeidende klasse weinig of niets zou bijdragen. Dadelijk echter werd dan door Liebknecht geantwoord, dat het niet aanging om aan het parlementarisme alle waarde te ontzeggen, en dat het in Duitschland voor de propaganda volstrekt onontbeerlijk was. Zóó bleven naast de stemmen, die tot éénheid onder de socialisten riepen, de dissonanten zeer merkbaar!
Hetzelfde verschijnsel deed zich voor op het tweede der internationale socialistische congressen, dat van 16 tot 22 Augustus 1891 te Brussel gehouden werdGa naar voetnoot2). Het was talrijk bezocht. Duitschland was vertegenwoordigd door 40 gedelegeerden, Frankrijk door 60, Engeland door 23, Oostenrijk door 13, Holland door 9, enz. In het geheel waren er 175 buitenlandsche en 187 Belgische gedelegeerden. De meest bekende namen waren aanwezig. Slechts betreurde men de afwezigheid van de hoofden van het Engelsche nieuwe ‘trades-unionisme’: John Burns, Tom Mann en Ben Tillett. Ook Hyndman, de hoofd-redacteur van ‘Justice’, was niet op het congres. Evenmin waren er de hoofden der parlementaire commissie der oude ‘trade-unions’: bijv. Thomas Burt en Fenwick. De houding, die de 23 opgekomen Engelsche afgevaardigden op het congres aannamen, was steeds in de richting van een aanéénsluiting met de socialisten van het vaste-land. Zij stelden zich onbewimpeld op het standpunt van den klassen-strijd. Van de Belgen miste men César de Paepe, die in December 1890 was gestorven; daarentegen traden uit België vol vuur op Eduard Anseele, Edmond van Beveren en Emile Vandervelde, de jeugdige welsprekende advocaat. Opmerkelijk was het, dat de twisten | |
[pagina 412]
| |
onder de Fransche vertegenwoordigers van het socialisme door eene soort wapen-stilstand op dit congres waren bevredigd. Wie niet van elders wist, hoe hoog de strijd tusschen Guesdisten, Possibilisten, Allemanisten en Blanquisten in hun moederland was geloopen, zou daarvan, althans in de openbare vergaderingen van 't congres, zoo goed als niets hebben bemerkt. De eigenaardige trek van dit Brusselsche congres was nu voor 't eerst de consequente verwijdering der anarchisten, voor zoover zij geen ernstige vak-vereenigingen vertegenwoordigden. Bij het onderzoek der geloofs-brieven werd dadelijk op den vóórgrond gezet, dat de anarchistische gedelegeerden als zoodanig op een socialistisch congres niets te maken hadden. In hun plannen tot organisatie en tot verovering van het staatsgezag wilden allen, die zich in de eerste plaats collectivisten gingen noemen, niet gedwarsboomd worden door vertegenwoordigers der desorganisatie. Het programma van het congres was nog al uitgebreid. Het telde elf onderwerpen, vooral uit de groote materie der arbeids-wetgeving en arbeids-regeling. Wij behandelen die punten niet, stippen slechts aan, dat voor het eerst de questie van het anti-semitisme en ook het vraagstuk der politieke rechten van de vrouw (mej. Drucker) weder werden ter-sprake gebracht. Ons is het echter slechts te doen, om op deze congressen de hoofdpunten aan te geven die tot verwijdering of aanéénsluiting voerden. Tot verwijdering gaf hier aanleiding de discussie over de houding en de plichten der arbeiders-klasse tegenover het militarisme. Eerst scheen er volmaakte éénstemmigheid over dat vraagstuk te bestaan. De voorzitters van den dag: de Fransche Blanquist Vaillant en de Duitsche sociaal-democraat Singer, gaven het voorbeeld. Zij traden op tot verdediging der motie, dat de zegepraal van het socialisme het afdoende middel zou zijn tegen de oorlogszuchtige neigingen der thans heerschende klasse. In een warme redevoering bepleitte Liebknecht deze stelling, die algemeene toejuiching scheen uit te lokken. Toen stond echter Domela Nieuwenhuis op om te verklaren, dat, naar zijn meening en die van zijn vrienden, men met zulk een algemeene stelling niets kon uitvoeren: hij eischte verzet van het socialisme tegen dat militarisme: hij stelde voor, dat de socialisten van alle landen een mogelijke oorlogs-verklaring van Staten beantwoorden zouden met een oproeping aan het volk tot algemeene arbeids-staking. In een breede redevoering lichtte de voorsteller deze opvatting toe. ‘Frazen, jammerlijke frazen!’ aldus luidde de repliek van Liebknecht. Het was duidelijk, dat de tweespalt, reeds op het Marxistische congres van Parijs ontstaan, zich verwijdde. Bij de stemming verwierf het voorstel-Nieuwenhuis de eenparigheid der Nederlandsche delegatie met de meerderheid der Engelsche en der Fransche. Het werd verworpen met 13 nationaliteiten tegen 3. Dit wat den onderlingen strijd der socialisten betreft, die ook een oogenblik scheen uit te breken, toen de punten over het parlementarisme van de orde van den dag werden afgenomen. In de richting der aanéénsluiting was daarentegen het besluit over den acht-urigen arbeids-dag en het | |
[pagina 413]
| |
manifesteeren daarvoor op den eersten Mei. Het deswege ingediend voorstel luidde aldus: ‘Ten-einde aan den 1sten Mei zijn eigenlijk economisch karakter van den eisch van een acht-urigen arbeids-dag en van de huldiging van den klassen-strijd te waarborgen, besluit het congres: 1o. dat een gemeenschappelijk feest voor de arbeiders van alle landen doelmatig is; en 2o. dat dit feest den 1sten Mei zal worden gevierd, terwijl het aanraadt, den arbeid overal, waar dat niet onmogelijk is, op dien dag neêr te leggen’Ga naar voetnoot1). Dank zij de uitnemende leiding door Volders der discussies over dit onderwerp, werd - met uitzondering der Britten - éénstemmig tot het feest van den arbeid op 1 Mei besloten. De Britten-zelven, die wegens redenen van tactiek zich niet met het feest van 1 Mei konden vereenigen, gaven echter aan den eisch van den acht-urigen arbeids-dag hun volledige instemming. Men had dus bevestigd wat reeds te Parijs besloten was. Door de samenkomst op het congres-zelf waren banden van samenhang versterkt en vaster aangetrokken. De gedeeltelijke uitsluiting der anarchisten had alles geleidelijker doen loopen. Toch was het merkbaar, dat tegenover de houding der oude hoofden een meer of minder revolutionnaire richting zich deed gelden. Terwijl de Duitschers de rechterzijde innamen, voerde de Nederlandsche afdeeling een uitersten linker-vleugel aan, die sympathieën had met enkele stellingen der anarchisten. ‘De massa van het volk - zóó riepen deze mannen der linkerzijde - is wel degelijk revolutionnair, maar de leiders zijn het niet genoeg!’
Uit dit verschijnsel eener blijvende revolutionnaire linkerzijde trokken de leiders van het oude beproefde collectivistische socialisme de conclusie, dat het anarchisme uit deze congressen, waarin men naar aanéénsluiting en éénheid zocht, absoluut moest blijven geweerd. Toen dan ook besloten was dat een derde internationaal congres van 6 tot 12 Augustus 1893 in ZürichGa naar voetnoot2) zou samenkomen, werd in Maart 1898 te Brussel door de voornaamste hoofden der socialisten een vóór-conferentie gehouden, | |
[pagina 414]
| |
waarin de formule van toelating voor dat internationale congres werd opgesteld. Na allerlei overleg werd de volgende bepaling aangenomen: ‘toegelaten tot het congres worden alle arbeiders-vakgenootschappen, voorts de socialistische partijen en vereenigingen, die de noodzakelijkheid der arbeiders-organisatie en der politieke actie erkennen’. Zoodoende dacht men de anarchisten, die zich tegen de politieke bemoeiing bleven verzetten, voor-goed buitengesloten te hebben. Doch de anarchisten gaven niet toe, dat deze bepaling hen uit het congres zou bannen. Zij beweerden, dat hun daden juist de grootste politieke strekking hadden en hadden gehad. Zij wezen op den dood van den Russischen czar Alexander II, dien zij hadden bewerkt. Het bleek dus dat de uitdrukking ‘politieke actie’ voor verschillende uitlegging vatbaar was. Toen dan ook het congres te Zürich bij elkander kwam - een tweehonderd zes en negentig-tal afgevaardigden was tegenwoordig - deed Bebel, vóórdat het onderzoek der geloofs-brieven begon, het voorstel, aan de bepaling der vóórconferentie van Brussel de volgende toevoeging te hechten: ‘onder politieke actie is te verstaan, dat de arbeiders-partijen van de politieke rechten en van geheel het werktuig der wetgeving gebruik maken, of deze zoeken te veroveren ter bevordering der belangen van het proletariaat en ter in-bezit-neming der Staatsmacht’. Dit voorstel van Bebel werd aangenomen. De anarchisten, die naar Zürich waren getogen, poogden handtastelijk zich te verzetten, doch werden nu met kracht uit de vergadering gezet. Onder leiding van Werner, Landauer en anderen hielden zij in Zürich een klein tegen-congres. Sinds liep op het congres der socialisten alles regelmatig. Er waren zeer weinig Fransche broeders, daar deze, wegens de in gang zijnde parlements-verkiezingen, in hun land waren gebleven. De dag-orde van dit congres telde acht rubrieken. Letten wij vooral op de punten die de strekking hadden tot aanéénsluiting te nopen. Zulk een punt was het bespreken der maatregelen voor het doorvoeren van den acht-urendag in verband met de regeling van het Mei-feest. Wat den achturen-arbeids-dag betreft, zoo werd in een breed besluit gemotiveerd, waarom die regel der acht-uren noodzakelijk werd gerekend, en werd tevens vastgesteld, welke middelen van propaganda voor dien acht-uren-dag zouden worden gebezigd. Omtrent het Mei-feest werd gehandhaafd hetgeen te Brussel was besloten. Er werd dus op-nieuw verklaard, dat de eerste Mei de gemeenschappelijke demonstratie-dag der arbeiders van alle landen zou zijn, op welken dag de arbeiders de gemeenschappelijkheid van hun eischen en hun aller solidariteit aan de wereld zouden verkondigen. ‘Deze feest-dag - aldus ging het besluit voort - zou een rustdag zijn, voor zoover dit door de toestanden in de enkele landen niet onmogelijk werd gemaakt’. Er werd aan deze verklaring nog de volgende tweeledige uitbreiding gegeven: 1o ‘de sociaal-democratie van ieder land heeft den plicht naar de tot-stand-koming der arbeids-rust op den eersten Mei te streven, en elke poging te ondersteunen, die op enkele plaatsen en door enkele organisaties | |
[pagina 415]
| |
in die richting aangewend wordt;’ en 2o ‘de demonstratie van den eersten Mei voor den acht-uren-dag zal te-gelijkertijd een verkondiging van den vasten wil der arbeiders-klasse zijn, om door de sociale transformatie de klasse-onderscheidingen te-niet te doen, en zóó den éénigen weg te betreden, die tot inwendigen vrede van elk volk en tevens tot den internationalen vrede voert’. De eerste toevoeging vond nog al verzet bij de Duitschers, die volhielden, dat men aan elk land hierin zijn eigen vrijheid moest laten, en die geen verplichting op zich konden of wilden nemen, bij elke poging, welke in de richting van de arbeids-rust werd gemaakt, solidair met de gansche macht van hun partij in te treden. De Duitschers leden bij hun verzet de nederlaag, hoewel het velen duidelijk was dat het congres op dit punt wellicht te vèr ging. De nu door het congres geformuleerde toevoeging verborg toch in haar schoot de ‘algemeene werkstaking’ en hiertoe wilde men nog niet komen. De tweede toevoeging was er aangehecht ter-wille der Engelsche trade-unions, die besloten hadden in het jaar 1894 de arbeids-rust op 1 Mei te laten intreden, en die nu meenden dit besluit in hun vaderland met minder aanstoot te kunnen doorvoeren, wanneer op den vóórgrond werd gezet, dat de beweging van 1 Mei ter-zelfdertijd een beweging voor den vrede wasGa naar voetnoot1). Terwijl wij slechts aanstippen, dat het Zürichsche congres zich ook bezig hield met het bespreken van maatregelen over de bescherming der arbeiders, en de handhaving uitsprak der besluiten van het Brusselsche congres over de houding van de sociaal-democratie bij een uitbrekenden oorlog, waarbij vooral de positie van Rusland thans ter-sprake kwam, - wijzen wij er op, dat te Zürich de agrarische questie door de socialistische gedelegeerden werd behandeld, en dat het door 't congres als een dringende taak der sociaal-democratie werd verklaard, in alle landen de landbouw-arbeiders nevens de industrieele arbeiders te organiseeren. Eindelijk werd ook tot de formeele vestiging van internationale verbanden der vak-vereenigingen een soort van stoot gegeven. Dit alles behoorde echter min of meer tot het gebied der vrome wenschen. Van practisch belang daarentegen waren de regelen, die het congres vaststelde over de politieke tactiek der socialisten: hun houding ten-opzichte van parlementarisme en kies-beweging, hun | |
[pagina 416]
| |
standpunt bij het vraagstuk der directe wetgeving door het volk. Het was op dit punt dat de Hollandsche afgevaardigden, wier leider, de ‘libertaire’ socialist, Domela Nieuwenhuis zijn sympathie voor het anarchistisch tegen-congres niet verheelde, hun afwijkende houding motiveerden. Doch alle andere naties (18 in getal) op het congres vereenigden zich éénstemmig met de resoluties, die op welsprekende wijze werden uitééngezet en verdedigd door den Belgischen advocaat Vandervelde. Die resoluties luidden als volgt: ‘overwegende, dat de politieke actie slechts een middel is ter verkrijging van de economische emancipatie van het proletariaat, verklaart het congres: 1o dat de nationale en internationale organiseering der arbeiders van alle landen in vak-vereenigingen en andere organisaties ter bestrijdiug van de uitzuiging een volstrekte noodzakelijkheid is; - 2o dat de politieke actie noodig is, zoowel voor het doel der agitatie en de onbewimpelde verkondiging der beginselen van het socialisme, als ook voor het oogmerk ter verkrijging der dringend noodige hervormingen; het congres beveelt daarom den arbeiders van alle landen de verovering en de uitoefening der politieke rechten aan, die zich als noodzakelijk aanwijzen om de eischen der arbeiders in alle wetgevende en administratieve lichamen op de nadrukkelijkste en werkzaamste wijze te doen gelden; voorts zich meester te maken van de politieke machts-middelen, om deze, die nu middelen der heerschappij van het kapitaal zijn, tot werktuigen der bevrijding van het proletariaat te vervormen; - 3o dat de keus der vormen en wijzen van den economischen en politieken strijd aan de enkele nationaliteiten, naar gelang van de bijzondere verhoudingen in elk land, moet overgelaten worden; echter verklaart het congres het voor noodzakelijk, dat bij deze worstelingen het revolutionnaire doel der socialistische beweging - d.i. algeheele economische, politieke en moreele vervorming der tegenwoordige maatschappij - op den vóórgrond blijft staan; in geen geval mag de polieke actie als voorwendsel dienen voor compromissen en allianties, die een benadeeling van onze beginselen of van onze zelfstandigheid zouden veroorzaken.’ Aanvullende deze regelen over politieke actie, verklaarde zich het congres dan voorts vóór het proportioneele kiesrecht, en vóór het toekennen van het recht van initiatief en referendum aan het volk. Door dit besluit kreeg het parlementaire socialisme zijn sanctie. Men brak volledig zelfs met half-anarchistische velleïteiten. De teerling was dus geworpen. Men organiseerde zich in het kamp der socialisten; de aanéénsluiting nam toe, maar slechts ten-koste der afsnijding van een groot lid van het lichaam. De anarchisten werden in geen enkel opzicht meer tot het socialisme gerekend. Om goed aan te toonen, dat men hier slechts de lessen van Marx opvolgde, vroeg het bureau den ouden Friedrich Engels ditmaal het congres te sluiten. Toen hij dit met enkele hartige en hartelijke woorden had gedaan, ontving hij, van al die afgevaardigden der socialisten, een uit aller borst opbruisende bezielde vurige huldiging. Het was duidelijk, dat de beteekenis dezer demonstratie verre de perken van een ver- | |
[pagina 417]
| |
eering voor den persoon overschreed. Het gold de zaak van het autoritair collectivisme, weleer ingeleid door het Communistisch Manifest van 1847.
De beteekenis van het vierde internationale congres, dat van 27 Juli tot 1 Augustus 1896 te Londen werd gehouden, stak geheel in het stormloopen der anarchisten en hun bondgenooten tegen dat besluit van het Zürichsche congres, dat hen had uitgeworpen. Het comité van organisatie voor dat congres, welk comité saâmgesteld was uit mandatarissen der ‘trade-unions’ en uit vertegenwoordigers der verschillende Engelsche socialistische fracties, had de oproeping tot bijwoning van het congres doen uitgaan geheel overeenkomstig de verordeningen van het congres van Zürich. Toegelaten werden dus alle arbeiders-vakvereenigingen zoomede alle die socialistische partijen en verbindingen, die de noodzakelijkheid der arbeiders-organisatie en der politieke actie erkenden. Het begrip politieke actie werd dan voorts in de oproeping verduidelijkt, zooals Bebel dat te Zürich had doen vaststellen. Gebruik makende van de nog altijd eenigszins zwevende opvatting, die met eenigen goeden wil zelfs aan die omschrijving van Bebel door een handige interpretatie was te onderschuiven, maakten toch nog vele anarchisten en halve anarchisten zich op, om het Londensche congres bij te wonen. Zij zouden dáár de groote worsteling weder pogen aan te binden. Het congres, verwelkomd door een feestgave van Walter Crane - een bundel van twaalf zijner beste cartons ten-voordeele der arbeiders-beweging in het tijdvak der laatste tien jaren geteekend - hield in de groote muziek-zaal van Queen's Hall zijn zittingen en was uiterst talrijk bezochtGa naar voetnoot1). Omstreeks 700 gedelegerden waren aanwezig, en alle landen hadden de beste socialisten-leiders, die zij bezaten, derwaarts afgevaardigd. Van de Duitschers was er de gansche staf van Liebknecht, Bebel en Singer, zij waren 48 in aantal. Van de Franschen waren aanwezig Guesde, Lafargue, Jourde, Deville, Vaillant, Allemane, Faberot, Dejeante, Jaurès, Millerand, Tortelier, enz. Van de Italianen zag men Enrico Ferri en Malatesta; van de Russen Vera Zassoulitch; van de Belgen Emile Vandervelde en Bertrand; van de Hollanders Domela Nieuwenhuis en Vliegen; van de Zwitsers Greulich. De Engelschen zonden de beproefde leiders der ‘trade-unions’, dan de meer bepaalde socialisten Hyndman, Quelch, Herbert Burrows, Keir Hardie en Tom Mann, voorts den heer en mevrouw Sidney Webb, Bernard Shaw en Hubert Bland. William Morris was door | |
[pagina 418]
| |
ziekte verhinderd aan het congres deel te nemen; zijn dochter mevrouw Sparling nam zijn plaats in. Ter behandeling door het congres waren zeven punten op de dag-orde geplaatst: de agrarische questie, de politieke actie, de economische actie, de oorlogs-vraag, het onderwijs, de lichamelijke ontwikkeling, de organisatie, en dan tot slot een klein allerlei van verscheidenheden. Doch het belang en gewicht van dat congres was niet vervat in de discussie dezer punten. Slechts één zaak hield ieders aandacht bezig: zou men voor-altijd alle anarchisten van elke schakeering uit den kring van het internationale congres der socialisten bannen? Reeds op de eerste zitting van Maandag 27 Juli bleek het, dat de anarchisten zich niet gemakkelijk zouden laten verwijderen. In de zaal maakten zij-zelven, en op de galerijen der zaal hun vrienden, ontzettend rumoer. Op den volgenden Dinsdag, toen het congres door Singer werd gepresideerd, zou echter de slag geslagen worden. Aan de orde werd gesteld: of men zich strikt aan de verordeningen van het Zürichsche congres zou houden, ja dan neen. Slechts twee redenaars vóór en twee redenaars tegen zouden over die vraag worden aangehoord. Nadat de vice-president van het congres, Keir Hardie, het woord nog had verkregen om tot tolerantie aan te manen ook tegenover die groepen, welke over de questie der parlementaire actie anders dachten dan de strenge collectivisten, begon die discussie. Vóór uitsluiting der anarchisten spraken Jaurès en Hyndman. Beiden lieten uitkomen, dat men de politieke macht moest veroveren, ten-einde de kapitalistische maatschappij in een socialistische te vervormen: het werktuig van het parlementarisme, dat nu een middel van kneveling was in handen der ‘bourgeoisie’, moest een werktuig van bevrijding worden in handen der arbeiders-klasse. Tegen de resoluties van Zürich spraken Tom Mann en Domela Nieuwenhuis. De laatste voerde aan, dat op die wijze elke vrijheid van beweging, elk verschil van meening onder de socialisten zou zijn opgeheven. Het socialisme werd dan een vaste gesloten afgeronde dogmatiek, het congres een concilie van Marxistische Kerk-vaders, die de leer zouden vaststellen. Hij trad op voor de ketters. Tom Mann zeide zelf geen anarchist te zijn, maar hij wenschte een nauwe aanraking en voeling met alle kampgenooten, zij het voor sociale hervormingen of voor sociale revolutie. Hij richtte zich vooral tot de trade-unions’. Hij wilde, dat het congres zich op een hoog en edel standpunt zou stellen, en niemand wegens zijn meening zou uitstooten. Vrije ruimte, ruim baan vroeg hij voor elke overtuigingGa naar voetnoot1). Toen werd de discussie gesloten. Achttien naties stemden vóór de resolutie van Zürich, één land (Italië) onthield zich van stemming, slechts twee landen stemden voor toelating der anarchisten: Holland en Frankrijk. De stem van Frankrijk was voor | |
[pagina 419]
| |
de anarchisten ter-nauwernood een overwinning: zij was met 57 tegen 56 stemmen verkregen. In Engeland was ook de oppositie tamelijk sterk: de stem vóór de uitsluiting der anarchisten was bepaald door 223 tegen 104 stemmen. Hiermede dacht men dat alles beslist was. Doch de anarchisten gaven het nog niet op. Weggedreven door de ééne deur, kwamen zij door de andere weder binnen. De geloofs-brieven der gedelegeerden moesten immers nog door het congres goed- of afgekeurd worden, en bij dit onderzoek zouden zij zich doen gelden. Inderdaad hebben zij Dinsdag en Woensdag (28 en 29 Juli) op die wijze nog bij de discussie weten in te grijpen. Telkens hadden heftige tooneelen plaats: zóó toen het mandaat van Laudauer en vijf andere Duitsche anarchisten werd gecasseerd. Zóó vooral, toen Jaurès, Millerand en Viviani werden toegelaten. De meerderheid van den Franschen steun ten-voordeele van het anarchisme bleek verschuldigd te zijn aan de stem van den Italiaan Malatesta, die een Italiaansch, een Spaansch en een Fransch mandaat had. De door die ééne vreemde stem overwonnen Fransche, specifiek socialistische, afgevaardigden eischten, dat de geheele Fransche delegatie nu in tweeën voortaan werd gesplitst en wisten dit door te zetten, niettegenstaande het geweldig verzet der anarchisten, die ditmaal door Vandervelde, Vaillant en Allemane werden geholpen. Het slot van alles was de nederlaag der anarchisten. Het Londensche congres handhaafde zich als vergadering der parlementaire socialisten: der collectivisten uit de school van Marx. Toen het tweede punt der dag-orde, de politieke actie, op Donderdag in behandeling kwam, verlieten ook de halve anarchisten - de ‘libertaire’ socialisten Domela Nieuwenhuis en zijn vrienden - de zaal. Tortelier hield nog de vaan van het anarchisme omhoog, doch hij stond geïsoleerd.
Voortaan zouden de anarchisten en wie met hen samenhingen of samengingen niet meer op de Internationale socialistische congressen worden toegelaten. Uitgesloten van zulk een congres waren allen, die niet als dogma aannamen het besluit van het congres van Zürich over de volstrekte noodzakelijkheid voor de socialistische partijen, om werkdadig in te grijpen in de politiek van elken Staat, ten-einde ook in de parlementen de machts-middelen te vermeesteren. Niet meer zouden verschijnen de zoogenaamde ‘libertaire’ socialisten, die van geen deelneming aan het staatkundig leven der verschillende naties wilden weten. Niet langer werden gedoogd afgevaardigden van syndicaten of arbeiders-groepen, die de hooge wenschelijkheid der parlementaire actie niet erkenden. Er zou nu éénheid zijn, maar een éénheid die verkregen was door het afsnijden van allerlei levens-krachtige takken. En te-gelijkertijd zou het blijken, dat de weg, dien de leiders van het rechtzinnige socialisme nu opgingen, slechts des te sterker zou voeren tot een vast samengaan in den Staats-kring met vooruitstrevende vertegenwoordigers der oude burgerlijke partijen, veel vaster dan men vroeger gedroomd had. De socialistische theorie moest de ver- | |
[pagina 420]
| |
gulde pil inslikken van het gouvernementeele socialisme in Frankrijk. Men was dan tamelijk vèr van den klassen-strijd. Dit alles zou duidelijk worden op het vijfde internationale congres, dat van 23 tot 27 September 1900 te Parijs gehouden werdGa naar voetnoot1). Het was een congres bij gelegenheid der algemeene weidsche nijverheids-tentoonstelling die door den Franschen socialist en minister Millerand was geopend. Op het overladen programma stonden twaalf punten: ‘over uitvoering der besluiten van het congres, over internationale wetgeving betreffende den duur van den arbeids-dag en het minimum-loon, over de condities der emancipatie van de arbeiders, over militarisme, over koloniale politiek, over organisatie der maritieme arbeiders in havens en dokken, over het algemeen stemrecht en de directe wetgeving door het volk, over gemeentelijk socialisme, over de verovering der politieke macht en de alliantie met de burgerlijke partijen, over den eersten Mei, over de “trusts”, en over de algemeene werkstaking.’ Maar toen de afgevaardigden der socialisten uit de verschillende landen in het opwindend en zenuw-ziek Parijs gekomen waren, bleek het hun allen, dat er voor Frankrijk, waar zij vergaderden, uit het standpunt van het socialisme op dit oogenblik slechts één questie was: het al of niet geoorloofde van het bondgenootschap der socialisten met radicale leiders der ‘bourgeoisie’? Het ministerschap van Millerand was detwist-appel. De buitenlanders mochten doen wat zij wilden, telkens werden zij in dat krakeel gesleept. Toch was het congres ook door buitenlanders vrij sterk bezocht. Er waren 57 gedelegeerden uit Duitschland, onder wie Singer, Kautsky, Auer, Bernstein (toen nog balling) en de dames Rosa Luxemburg en Clara Zetkin; er waren 14 Italianen, onder wie Enrico Ferri en Andrea Costa; 10 Oostenrijkers onder wie Victor Adler; 23 Russen onder wie Plechanoff en Vera Zassoulitch, de heldin van het jaar 1878 (zie hierboven pag. 241), thans een oude perkamentachtige vrouw; 9 Nederlanders, onder wie H. van Kol, Troelstra, H. Gorter, P.L. Tak, Vliegen en Wibaut; de Engelschen zonden o.a. Hyndman, Quelch en Peter Curran; de Belgen vaardigden met veel anderen ook Emile Vandervelde, Anseele en Turnémont af; de Deenen Kundsen; de Spanjaarden Pablo Iglesias; de Zwitzers Fürholz. Doch, al was dus het buitenland redelijk goed vertegenwoordigd, de Franschen voerden den boventoon en dwongen, als verwende kinderen, de anderen om allereerst op de ééne Fransche questie: het geval van Millerand, de aandacht te vestigen. Dat begon al dadelijk bij de opening van het congres. De Guesdisten, de tegenstanders van Millerand, kregen het te kwaad | |
[pagina 421]
| |
met de aanhangers van Millerands vriend Jaurès (de zoogenaamde onafhankelijke socialisten), over het voorloopig bestuur dat de buitenlanders moest verwelkomen. Toen Jaurès, voor wiens zaak Aristide BriandGa naar voetnoot1) een vruchtdragende ‘campagne’ had gevoerd, door de hulp der Allemanisten, Broussisten, en autonome federaties, het had gewonnen op Guesde, die slechts kon rekenen op de Blanquisten, drie federaties en op de weinige leden der ‘Alliance communiste’Ga naar voetnoot2), waren Guesde en zijn vriend Paul Lafargue hun toorn niet meester. Eerst den volgenden dag, toen het congres zijn definitief bureau constitueerde, kwam men tot zekere rust. Fransche voorstanders en tegenstanders van Millerands ministerschap beloofden kalm te blijven uit eerbied voor de buitenlanders. Zóó kon men dan enkele punten afdoen tot tijd en wijle dat men naderde tot het negende punt der agenda: de verovering der politieke macht en het bondgenootschap met partijen uit de ‘bourgeoisie’. Inderdaad voerde dan ook het commissoriaal-onderzoek en het debat over de eerste 8 punten tot de gebruikelijke en in de sfeeren van het socialisme steeds aangenomen conclusies. De acht-uren arbeids-dag en de eisch van een minimum-loon werden vastgesteld. De voorwaarden der arbeids-emancipatie werden als altijd vooral in algemeene opvoeding en ontwikkeling gezocht. Het militairisme werd veroordeeld. Evenzoo de koloniale politiek. Een organisatie van haven- en dokwerkers werd wenschelijk gerekend. Men bepleitte de richting van het algemeen stemrecht en der recht-streeksche wetgeving door het volk. Op het gemeentelijk socialisme werd dringend de aandacht gevestigd. De eerste Mei als feest- en rust-dag aller socialisten in alle landen bleef gehandhaafd. De ‘trusts’Ga naar voetnoot3) werden vervloekt. ‘De algemeene werkstaking’ durfde men, niettegenstaande een warme aanprijzing van Aristide Briand, niet aan. Dit alles liep gemakkelijk van stapel. Het was als een vast formulier, dat van-zelf werd afgepreveld. Slechts bij het eerste punt der agenda, werden, toen het voorstel der commissie was gehoord, aller wenkbrauwen wat meer saâmgetrokken. Het was de Hollander Van Kol, die namens de commissie het voorstel deed - ten-einde de uitvoering der beslissingen van het congres te verzekeren, en practische middelen van overeenstemming, organisatie en internationale actie der arbeiders en socialisten voor te bereiden - een internationaal secretariaat permanent ergens te vestigen. Zulk een secretariaat zou alle inlichtingen en vormen van propaganda moeten centraliseeren, en op zijn tijd de maatregelen moeten nemen die voor de bevordering of uitbreiding der partij-belangen nuttig zouden zijn. Een commissie van voorbereiding voor het tot stand komen van | |
[pagina 422]
| |
het volgend congres zou zoo spoedig mogelijk benoemd worden; elk land zou daartoe een gedelegeerde aanwijzen; die commissie zou zorgen dat elke nationaliteit rapporten over den toestand der partij moest inleveren, en zou dan den algemeenen secretaris benoemen die de spil der éénheid in het geheel zou vormen. Daarvoor zou geld noodig zijn. De voorsteller rekende uit dat een som van 10000 francs voor dien secretaris zou moeten worden bijééngebracht, en hij deed met vertrouwen een beroep op de geconstitueerde partijen in het congres, om de beschikking over die gelden te krijgen. Inderdaad kreeg de heer Van Kol dat wat hij wenschte. Het congres zag in, dat op die wijze een stap vóóruit werd gedaan; elk der (acht) groote partijen nam aan 800 francs te storten, de andere fracties zouden elk 200 francs bijdragen. Toen die financieele vastheid was verkregen, deed Andrea Costa, de president van den dag, het voorstel om Brussel voorloopig tot zetel van dat internationale secretariaat aan te wijzen. De Belgen, bij-monde van Emile Vandervelde, namen met dankbaarheid dit aanbod aan. Het congres scheen tevreden over zijn besluit, een besluit, waardoor onder eenigszins gewijzigde vormen weder in 't leven werden geroepen de oude bepalingen der Internationale van Marx. Er werd weder vastgeknoopt aan de traditie van het jaar 1864. Men begon, wel is waar, thans op kleine schaal en met het allereerste begin - éénheid te brengen in de informatiën - maar men wilde toonen dat men de fouten der eerste Internationale herdacht: men zou nu met de grondslagen en niet met den top van het gebouw zich allereerst gaan bezig houdenGa naar voetnoot1). Dit besluit van het Parijsche congres van 1900 kan dus in zijn gevolgen gewichtig zijn, wanneer met kennis van het verleden en doorzicht van heden en toekomst op die beslissing wordt voortgebouwd, en voor het algemeen secretariaat een man met denkkracht en practisch beleid wordt gevonden. Van het knallend en knetterend vuurwerk, dat door de Franschen werd afgestoken bij gelegenheid van de behandeling van het negende besluit: de verovering der politieke macht en de allianties met partijen uit de ‘bourgeosie’: het geval Millerand, kan niet hetzelfde gezegd worden. De twee Fransche sprekers, die na elkander, op twee achteréén-volgende dagen, de questie behandelden, waren de hoofden-zelven van de twee groote Fransche socialistische partijen: Jaurès en Guesde. Beiden hielden redevoeringen, geëvenredigd aan het groote eigenaardige talent van het woord dat zij beiden bezitten. Jaurès deed daverend zijn frases weerklinken; Guesde's haat borrelde als in alsem op; Jaurès liet zich drijven op vage edelmoedige indrukken; | |
[pagina 423]
| |
Guesde bleef halsstarig op zijn ééns gekozen beginselen en standpunt zich hechten, en stelde grimmig aan de kaak de lamlendigheid der lieden zonder rugge-graat; Jaurès' rede was oratorisch, hartstochtelijk, vurig, zwol soms tot barstens toe; Guesde bleef stuursch ongenaakbaar: hij vervloekte de behendige sofisten, die, in al 't overige onbetrouwbaar, slechts trouw bleven aan hun begeerte naar een portefeuille; hij stelde ze tegenover de lieden van vroeger die stand hielden tot aan den muur waar men doodgeschoten werd. Het congres hoorde dat alles aan, met kennelijke vóóringenomenheid voor Jaurès. Toen een besluit moest genomen worden, werd weder een motie van gom-elastiek saâmgedraaid. Het was Kautsky die dit keer zich met dat werk belastte. Hij wist een ontwerp te knutselen, dat zeker ook de goedkeuring van Bernstein moet verworven hebben. In beginsel, zóó luidde het, is elke alliantie met de partijen uit de ‘bourgeosie’ verboden, maar een coalitie van tijdelijken aard is onder zekere omstandigheden toe te laten. Met andere woorden: men deed als de bekende dom Gorenflot, uit ‘La reine Margot’ van den ouden Dumas, die op Vrijdag vleesch en visch wilde eten en de ‘poularde’ verdoopte tot een karper. Wat het aannemen der ministerieele portefeuille door een socialist betreft zoo leeraarde Kautsky het volgende. ‘In een modernen democratischen Staat kan de verovering der politieke macht door het proletariaat niet het resultaat zijn van een aanslag, maar wel van een lange en moeielijke werkzaamheid van proletarische organisatie op economisch en politiek gebied, van de stoffelijke en zedelijke herschepping der arbeidersklasse, en van de geleidelijke verovering der gemeente-besturen en wetgevende vergaderingen. Maar in elk land, waar het regeerings-gezag gecentraliseerd is, kan het niet stuksgewijs veroverd worden. Het binnentreden van een enkelen socialist in een burgerlijke regeering kan niet worden beschouwd als het normale begin der verovering van de politieke macht, doch slechts als een voorbijgaand uitzonderings-geval, een uitweg in een gedwongen toestand. Of in een bijzonder geval de politieke toestand deze gevaarlijke proefneming noodzakelijk maakt, is een vraag van tactiek en niet van beginsel; het internationaal congres heeft zich te dien opzichte niet uit te spreken; maar in elk geval belooft het binnentreden van een socialist in een burgerlijke regeering slechts dan goede resultaten voor het strijdende proletariaat, als de socialistische partij in haar groote meerderheid zulk een handeling goedkeurt en de socialistische minister de mandataris blijft van een aanééngesloten socialistische partij. Indien de socialistische minister onafhankelijk is van zijn partij of slechts van een deel dier partij de mandataris is, dreigt zijn lidmaatschap van een burgerlijk ministerie desorganisatie en verwarring te brengen in het strijdend proletariaat: ‘het dreigt het te verzwakken in plaats van het te versterken en de verovering der politieke macht door het proletariaat te belemmeren in plaats van te bevorderen.’ Het congres nam die wijsheid aan met 29 tegen 9 stemmen. Zij voegde daaraan nog toe een amendement door Plechanoff voorgesteld, | |
[pagina 424]
| |
waarvan de korte inhoud was, dat de betrokken socialist als minister aftreden moest, zoodra de regeering, waarvan hij deel uitmaakte, de onpartijdigheid uit het oog verloor in den strijd tusschen patroons en arbeiders. Dit laatste sloeg blijkbaar op het feit dat Millerand kalm had toegezien dat bij de werkstaking te Châlon-sur-Saône op de stakende en opstandige werklieden werd geschoten. Overigens moest Guesde voelen - ook na een rede van Anseele - dat zijn houding door deze caoutchouc zinnen van Kautsky was veroordeeld: Jaurès had het gewonnen; Guesde zou trachten (echter te-vergeefs) op de na dit internationale congres volgende bijéénkomstGa naar voetnoot1) der Fransche nationale socialisten zijn pleit in Frankrijk nog te winnen. Dit was echter een zuiver persoonlijke questie die ons in dit overzicht weinig raakt. Millerand zal wel - wat ook de socialisten zeggen - zijn weg vinden. - Van meer zakelijken aard was een opmerking in de overigens bloemrijke en beeldrijke rede, waarmede Enrico Ferri de opvatting van Guesde steunde. In den woorden-stroom dier voordracht liet hij zich deze woorden ontvallen: ‘Nous ne pouvons acquitter ou flétrir, mais nous avons le droit de juger le point de vue général, car nous sommes, nous, les branches et le feuillage du grand arbre socialiste. Mais les racines profondes du grand arbre sont absentes d'ici. Les syndicats ouvriers, notamment, ne sont pas là.......’ Misschien had het congres innerlijk dit reeds gevoeld, toen de vergadering het besluit nam om op Vrijdag 28 September des ochtends-vroeg een pelgrimstocht te doen naar den bekenden ‘Mur des Fédérés’ op het kerkhof Le Père-la-Chaise (zie hierboven pag. 94). In eerbiedige stilte ging men in groepen naar het graf der door de Versaillanen neêrgeschoten arbeiders, en de Duitscher Singer - daar de politie geen toespraak van een Franschman gedoogde - sprak enkele gevoelvolle woorden ter herdenking van de commune. Doch tot dien strijd der commune hadden - al sprak men 't niet uit, men wist het toch - alle socialisten medegewerkt, ook vooral bewuste en onbewuste anarchisten. En dit Parijsch congres van 1900 vertegenwoordigde toch eigenlijk slechts een fragment, al was het 't grootste fragment, van het socialisme. Het was het congres der parlementaire-socialisten. Nog sterker. De collega's-ministers van den behendigen Millerand hadden een tegen-congres van niet-parlementaire socialisten - die ook in deze September-dagen van 1900 in Parijs wilden samenkomen - onmogelijk gemaakt. De zoogenaamde anarchisten hadden namelijk bepaald dat hun eigen congres, wijl het hun niet | |
[pagina 425]
| |
vergund was het vijfde internationale bij te wonen - plaats zou hebben ook te Parijs, en wel den 19den September 1900 en volgende dagen. Zij noemden het 't ‘Congrès ouvrier révolutionnaire internationaal’. Het programma van dat tegen-congres was op den behoorlijken tijd, in Maart 1900, gereed gemaakt. Men zou de volgende questies bespreken. ‘Communisme en anarchisme. Communisme en individualisme. Organisatie (tusschen de revolutionnaire communistische groepen van één land of van verschillende landen) van voortgezette relaties door middel van nationale bureaux en een internationaal bureau van correspondentie, waarbij elke groep haar autonomie behoudt. Algemeene werkstaking. Houding der communistische anarchisten tegenover het anti-semitisme, tegenover het Sionisme, tegenover het Tolstoïisme, tegenover de coöperatieve en de neo-coöperatieve beweging. De questie der vrouw, het feminisme. De verschillende middelen van propaganda. De houding der anarchisten in geval van oorlog, opstand en oproer. Organisatie der solidariteit, hulp-kassen, enz. Publicatie van een internationaal orgaan. Agrarische questie. Tactiek der anarchistische partij tegenover de libertairen. De anarchisten en de zaak Dreyfus.’ Men had van anarchistische zijde zich veel moeite voor de voorbereiding dezer questies gegeven. Kropotkin, Elisée Reclus, Nettlau, Tcherkesoff, Malatesta, Mac Pherson, Domela Nieuwenhuis en anderen hadden bijdragen beloofd.Ga naar voetnoot1) Men was reeds tegen 18 September te Parijs bijééngekomen. Toen plotseling op dien eigen dag de prefect van Parijs aan het comité der organisatie van dat congres deed weten, dat elke samenkomst van dien aard viel onder de wetten van 1894 (na Carnot's dood genomen en gewoonlijk ‘lois scélérates’ genoemd) en vervolgd zou worden. De zaal, die door 't comité was gehuurd, werd hun te-gelijkertijd opgezegdGa naar voetnoot2). Zóó werd omgesprongen met de niet-parlementaire socialisten. Van ‘vrijheid’ geen begrip. Van ‘aanéénsluiting’ met schakeeringen in éénzelfde richting geen spoor. Wij staan hier bij den aanvang der twintigste eeuw, gaan dus verder op de congressen niet in. Slechts stippen wij aan, dat de sociaal-democratische partij in het begin van die twintigste eeuw nog twee internationale congressen heeft gehouden. Het eerste te Amsterdam in Augustus van het jaar 1904. De fractie der revisionisten of reformisten, die in sommige opzichten met de radicale politici wilden samengaan, werd dáár overwonnen door de Marxisten. Jaurès werd verslagen door Bebel en Guesde, doch met een kleine minderheid. Jaurès, een tijd-lang de medehelper van het ‘bloc’ van | |
[pagina 426]
| |
Combes zou zich onderwerpen. Het Amsterdamsche algemeene congres nam hier over het votum van de Duitsche sociaal-democratie te Dresden in 1903 geveld. - Een tweede algemeen congres der sociaal-democraten werd in Augustus 1907 te Stuttgart gehouden. Nieuwe punten werden dáár niet behandeld. De oude questies werden behandeld. Slechts was dáár opmerkelijk de aanwezigheid van den fellen Franschen anti-militarist Hervé. De anarchistische partij hield nu ook afzonderlijk haar algemeen congres. Wij noemen slechts het congres te Amsterdam van het jaar 1907Ga naar voetnoot1). |
|