De socialisten: Personen en stelsels. Deel 6: In de tweede helft der XIXde eeuw, tweede gedeelte
(1875-1897)–H.P.G. Quack– AuteursrechtvrijII.Wij naderen nu tot het eigenlijk gezegd Nihilisme onder czar Alexander II: een drama in drie bedrijven.Ga naar voetnoot2) | |
[pagina 230]
| |
Na 1864, toen de Poolsche opstand was verpletterd, werd de oud-Rus Katkoff, de conservatief, de eigenlijke leider en incarnatie van de meerderheid in Rusland. Alles scheen in Rusland tot orde te zijn gebracht. De boeren-emancipatie was voleindigd, en de czar volgde in zijn binnenlandsch bestuur het voorbeeld van Napoleon III. Spoorwegen en kanalen werden aangelegd; fabrieken en groote arbeids-ondernemingen op touw gezet; de wereld van zaken werd opgeroepen: men maakte de productie-krachten van Rusland wakker en wekte op tot geld-verdienen. Maar toch.... de vaart van jonge geesten laat zich in die netten niet geheel en al gevangen nemen. Men had te ideëel het leven opgevat bij de troonsbestijging in 1855 van den nieuwen czar; men had te veel droomen gekoesterd, naar aanleiding van den te nemen ‘heiligen’ maatregel der boeren-bevrijding. Er drong dus in 't gemoed van vele jongelieden een zonderlinge bittere stemming: een soort cynisme, dat reeds vroeger hier en dáár sporadisch was te voorschijn gekomen, en in 1861 door Tourguénjeff in zijn roman ‘Vaders en Zonen’ fijn was geteekendGa naar voetnoot1), doch dat nu meer algemeen werd. Het uitte zich vooral als tegenstelling tegen het min of meer romantisch idealisme der hervormingen van Alexander II. Dit was - zóó erkende men nu - weekelijke maneschijn; men wilde thans de werkelijke, desnoods harde natuur zien. De jongelieden zouden het prozaïsch leven bij 't woord nemen. Waarom zich te bekommeren om ideeën, zelfs van Hegel, ideeën die inderdaad zeepbellen geleken? Natuur-studie alléén wees den weg der realiteit. De methode van ontleden was de beste. Scherpe kritiek, volstrekte onbevangenheid, afwezigheid van alle vooroordeelen moesten het uitgangs-punt van dat onderzoek zijn. De richting van den geest werd zuiver negatief. Op vragen naar een onderwerp van meer ideëelen aard sloeg altijd de wedervraag: wat is het waard? En het antwoord luidde onverbiddelijk: niets, ‘nitchevo’. Men behoefde nu slechts een schrede verder te gaan, om dat wat bestond, en niet aan de strenge kritiek voldeed, te willen opruimen en te vernietigen. Zóó werd men dan een volledig nihilist. De strijd - in 't begin nog een zuiver theoretische strijd - werd aangebonden. Allereerst tegen het religieuze systeem van Rusland. Hier was de aanval gemakkelijk, omdat de hoogere klassen in Rusland niet zeer geloovig zijn, en de priester, de ‘pope’, een min of meer lachwekkende figuur is. Dan tegen het begrip van het huisgezin en | |
[pagina 231]
| |
den toestand der vrouwen. Men wees hier op de verkeerde onsamenhangende opvoeding der kinderen en op het harde lot der afhankelijke en onzelfstandige vrouwen. De roman van Tchernicheffski ‘Wat te doen?’ gaf hier den stoot. Als uitvloeisel der aanwijzingen van dat verhaal zag men reeds enkele meisjes de schreden wenden naar de universiteiten, om zich als vrouwelijke studenten te laten inschrijven. Eindelijk bestreed men geheel het bestaande stelsel van Staat en maatschappij. Op dat gebied was het een strijd tegen het despotisme en te-gelijkertijd een beroep op gelijkheid. Het streven ging uit van een individualistisch beginsel. Het individu eischte zijn rechten op, en erkende geen ander gezag dan wat men voor zich-zelf als redelijk erkende. Overgeleverde begrippen, die men zelf niet had verworven of doorleefd, waren slechts blokken aan het been, die bij het voorwaarts stappen, den gang hinderden en tegenhielden. Men vormde zich-zelf autonoom. Het was geen egoisme, want men vroeg het voor een ieder. Een ieder moest, overeenkomstig dat begrip individualisme, zich-zelf ontwikkelen, veel kennis en kracht verwerven en zijn naast-bij liggend werk doen. Het volk als geheel mocht geen voorwerp van dweperij zijn. Genootschappen, verbindingen onder dit volk te vormen, zoogenaamde ‘artels’, was in 't begin het verste waartoe men overging. Voorts las men ijverig de literatuur van het Westelijk Europa. Inderdaad was die stemming dus beslist en bewust negatief. Een zuiver theoretisch negatieve en dus zich-zelf oplossende stemming kan echter bezwaarlijk zeer lang voortduren. Naar enkele positieve gegevens wordt steeds gezocht en gesmacht. Die gegevens werden aangeboden door het socialisme, de uiterste grens der volkomenheid, die men voor de maatschappij bereikbaar achtte, en tevens de sterkste veroordeeling van de bestaande wettelijke toestanden. Want het viel niet te ontkennen, dat de regeering-zelve, bij het ten-uitvoer brengen der verschillende maatschappelijke en politieke hervormingen van het programma, waarmede de nieuwe keizer was opgetreden, telkens zeer ongelukkig was, en het volk van de ééne ontgoocheling in de andere sleepte. De opheffing der lijfeigenschap had in den aanvang nog erger armoede der boeren tot gevolg. Die emancipatie viel natuurlijk samen met de zoogenaamde agrarische questie. En het resultaat, dat verkregen werd, na allerlei tasten en verwarring, was dit: dat de boeren te weinig land ontvingen en daarvoor nog te hooge cijnzen moesten betalen. Inderdaad liep alles op hongers-nood uit, zooals in 1867 duidelijk werd. Wanhoop stond vóór de deur. Ook de rechterlijke organisatie van het jaar 1864, waarvan men zich zooveel had voorgesteld, bleek een zeepbel te worden. Wel was de rechtspraak zeer liberaal geworden, zelfs de jury in het straf-proces toegelaten, maar de justitie bleef afhankelijk van de administratie; de bevoegdheid tot het benoemen van buitengewone commissiën van rechters werd behouden en versterkt; de administratieve verbanningen naar Siberië werden gehandhaafd; het gevoel van rechts-onzekerheid, dat in geheel Rusland bestond en bestaat, | |
[pagina 232]
| |
werd dus in geen enkel opzicht weggenomen. Even snel vervlogen de illusies over de werking en den invloed der in 35 provincies ingevoerde provinciale en districts-vergadering: de ‘zemstvo’, die als eerste begin van zelfbestuur en autonomie was bedoeldGa naar voetnoot1). Deze zoude voor het onderwijs en de scholen, de gezondheidsmaatregelen en de verkiezingen zorgen; maar al die kleine en groote maatregelen losten zich op in het heffen van meer belastingen; de boeren konden niet meer betalen dan zij reeds deden, en elk nieuw voorstel leed dus telkens schipbreuk op de financieele middelen om het ten-uitvoer te brengen. Daargelaten nog, dat de provinciën en districten geen uitvoerende macht bezaten, om hunne denkbeelden en voorstellen inderdaad te verwerkelijken. Een ontzettend ontwaken uit den waan van een schemerend geluk was het gevolg. De terugslag, de val uit de sfeer der droomen van de vroegere romantische wereld-opvatting, viel nu geheel samen met wreede ervaringen uit het maatschappelijk leven. De theorie der negatie ontving voedsel uit de realiteit der werkelijke te-leurstellingen. Men zocht naar een uitweg. Op de universiteiten vooral was de gisting groot. Russische studenten ondergaan veel meer den invloed der tijd-stroomingen dan in Duitsche, Nederlandsche of andere academies pleegt te geschieden. Vooreerst, omdat over het algemeen de Russische wetenschap zich niet veel ophoudt met detail-studie, en liefst met algemeene vage denkbeelden zich voedt, en dàn, omdat de Russische studenten voor het meerendeel uit de zeer arme kringen, der lagere beambten, der popes, der winkeliers, der handwerkslieden en der boeren komen. Hun vorming op de lagere scholen was veelal oppervlakkig: zij komen dus slecht voorbereid op de academie, en zijn daarbij zoo arm, dat zij hun levens-onderhoud nog moeten pogen te verdienen. Zij worden dus geen wereld op zich-zelf, maar blijven met de andere klassen der maatschappij in voortdurende aanraking. De questies van den dag en de radicale organen hebben dus steeds vat op hen. Daar nu de bestaande maatschappij zoo slecht besteld geleek, wend'den de jonge geesten op de universiteiten zich tot de leer, die beloften van hervorming der maatschappij in haar schoot draagt. Het socialisme vond willige ooren en genegen harten. Het groote feit van dit geheele tijdvak is dus de haast onmerkbare overgang van het nihilisme tot het socialisme. En die geleidelijke overgang en wenteling der geesten werd nu begeleid en verscherpt door twee feiten, die als een pistool-schot in de lucht weêrklonken. Het eerste feit was de moord-aanslag tegen den czar van uit den kring van Ischoutin in April 1866. In Moscou had zich, onder de leiding van Ischoutin, een kring, meest van studenten, tot een geheim genootschap gevormd. Het bleek weldra een kring van onverzoenlijke elementen te zijn. Zij | |
[pagina 233]
| |
gaven aan hun genootschap den naam: de Hel. Zij wilden propaganda onder het volk maken. Ten-einde dat volk wakker te schudden, had men op het oog een aanslag op den czar. Men zou het er op toeleggen, alsof die aanslag uit het volk-zelf voortkwam. De aanslag moest liefst niet doodelijk zijn. Wladimir Karakosoff, een der deelgenooten uit de rangen van den adel, die toch ongeneeselijk ziek was, bood zich aan den aanslag te beproeven. Hij zou eerst een tijd-lang onder het volk verkeeren. Den 4den April 1866 vuurde hij in den zomertuin te Petersburg op den czar. Een boer (Kommissaroff) schoot toe en redde Alexander. Die boer werd nu de held bij het volk. Het resultaat was dus juist het omgekeerde van wat Ischoutins kring had bedoeld. Het volk had zijn czar gered, dweepte met den czar, en de studenten en edellieden, die het misdrijf hadden bestaan, werden met verachting overladenGa naar voetnoot1). Het tweede feit was de samenzwering van Netchajeff, die in 1871 aan het licht werd gebracht, en waarover wij uitvoerig hierboven op bladzijde 132 tot 143 hebben gehandeld. Een stellig doch ongewenscht resultaat werd bereikt. De czar - een man niet der handeling, maar van het gevoel, die de rol van Jozef II uit Oostenrijk had willen vervullen - wierp zich in de armen der reactieGa naar voetnoot2). Aan graaf Dmitri Tolstoï werd opgedragen het toezicht op de universiteiten te houden, en als scherpe wachter alle besmette leerstof en alle verdachte personen van de academies te weren. Mourajeff, die Polen had onderworpen, en Schouwaloff stonden verder voortaan Alexander II bij.
Van nu af aan - en wij komen zóó als het ware in een tweede bedrijf van het drama - ving de eigenlijke socialistische propaganda in Rusland aan. Dat begon met tijdschriften, dagbladen, brochures. Daar men op de Russische universiteiten-zelven, onder de strenge bewaking van Dmitri Tolstoï, zulke geschriften en studiën niet rustig kon lezen of schrijven, werd een buitenlandsche universiteit het brandpunt dezer soort werkzaamheid. Zürich, waar zooveel Russische jongelieden studeerden, kreeg die taak. De Russische emigranten, die aan den arm van den czar uit Siberië of elders waren ontsnapt, kozen mede die stad als midden-punt van hun bedrijvigheid. Het werd dáár een ware bijen-korf van revolutionnairen. Men hoorde er een ongewoon gedruisch en rumoer. Dat gonsde en suisde en morde en bromde. Dat vloog heên en weêr. Dat scheen alles en altijd in spanning en onrust te verkeeren. Dat klonk als men luisterde, zoo vreemd, zoo spitsvondig en ruw tegelijk, zoo verfijnd en toch zoo barbaarsch, zoo saâm- | |
[pagina 234]
| |
gesteld en toch zoo eenvoudig. Moeielijk was het die discussies, die betoogen, die disputen te begrijpen. Wanneer men zich echter wat meer vertrouwd maakte met de uitingen en beraadslagingen van dien Russischen kring te Zürich, dan zag men dat er zich twee richtingen onder die studeerenden openbaarden. Elk dier twee partijen wees op een hoofd. Wij noemen Lavroff en Bakounin. Peter Lavroff, die van 1823 tot 1900 leefde, was vroeger Russisch officier geweestGa naar voetnoot1) en tot den rang van cavalerie-kolonel opgeklommen, had voorts, wijl hij een goed mathematicus was, een professoraat aan de krijgs-academie te St. Peterburg vervuld, doch zich toen reeds onderscheiden door zijn sterk liberale uitingen. In 1860 hield hij een voorlezing over de Wederdoopers en hun socialistisch streven, die veel opgang maakte. Daarna stond hij in relaties tot Karakosoff. Allengs werd hij, in 1866, administratief gestraft en verbannen naar het district van Archangel. Hij wist | |
[pagina 235]
| |
in 1869 te ontkomen en naar Parijs te vluchten. Aldaar nam hij deel aan de commune en moest hij na den val dier commune Frankrijk verlaten. Hij was thans te Zürich. Sinds 1873 redigeerde hij het orgaan: ‘Voorwaarts’. In dat blad deed hij zich nog meer als wikkende en wegende filosoof kennen, dan als man van actie. Er was zelfs iets betrekkelijk gematigds in zijn wijze van voorstelling. De hoofd-strekking van zijn geschriften was altijd het betoog, dat allereerst een vredelievende propaganda noodig was. Het volk moest een lange opvoeding doorloopen, vóórdat werkelijk een sociale verandering kon worden beproefd. Vooral zij, die het volk wilden voorlichten, moesten eerst zich-zelven ontwikkelen en op de hoogte der vraagstukken komen. Niet de omwenteling van den Staat, maar de wenteling der maatschappij moest op den vóórgrond staan. De revolutionnaire politiek moest dus, volgens hem, wat rusten. De sociale vraagstukken waren het, die in de eerste plaats de aandacht vergden. Dit werd op alle wijze door hem herzegd. Zijn geschriften hadden zelfs door die herhalingen iets vervelends. Hij bleef idealist. Zijn artikelen werden echter veel gelezen, al vonden zij geen onverdeelde sympathie bij de revolutionnaire jeugd. De man, die beter en heftiger hun denkbeelden uitdrukte, was de toen ook in Zwitserland wonende Bakounin. Hij was de man van de actie en van de agitatie. Hij was het hoofd der anarchistische socialisten, der anarchisten van de daad, die zich tegen elke autoriteit verzetten, omdat elk gezag dwang onderstelt. Zij, die het met hem ééns waren, streden niet tegen den slechten Staat, maar tegen elken Staat in het algemeen. Het doel van Bakounin was, zooals wij vroeger zagen, eerst de bestaande Staats-orde te verbreken en dan arbeid en eigendom communistisch in te richten. Eerst moest dus de Staat en daarna de tegenwoordige maatschappij aan stukken worden geslagen. Nu meende hij - in verdere tegenoverstelling van Lavroff - dat, ten-einde dit alles in gang te zetten, niet zulk een lange voorbereiding noodig was. Er was overal brandstof genoeg. Het volk was, volgens hem, alom en altijd bereid en gereed om het juk af te schudden. Het kwam er maar op aan, dat volk goed en in den juisten toon aan te spreken. Men moest het volk bewustzijn van zijn kracht geven. Men moest het haat leeren. Voorts het opvoeden door de praktijk van den opstand. Op vele punten te-gelijk moest oproer telkens uitbreken. Het behoefde geen centralistisch georganiseerde, over geheel een volk zich uitstrekkende, samenzwering te zijn. Neen, overal moesten groepen van opstand zich vormen en tot verzet komen. Die groepen konden dan op federalistische wijze zich verbinden. Er waren twee leuzen, volgens hem, die ieder ter-harte moest nemen. Vooreerst deze: de taak van alle revolutionnairen moet wezen ‘in 't volk te gaan’. Met andere woorden, de jonge lieden moeten van nu aan te-midden van het volk gaan verkeeren en dat volk overreden tot verzet te komen. Ten tweede: daden (‘putsche’) zijn noodig. Aan woorden heeft men genoeg zich te-goed gedaan. Aldus woelde en gistte het in Zürich. Een vloed van dagblad- | |
[pagina 236]
| |
artikels en brochures werd er geschreven, die dan op geheimzinnige wijze in Rusland werden ingesmokkeld. De studenten kwamen trouwens, na afloop hunner Zwitsersche studie-jaren, in het vaderland terug, en brachten er de revolutionnaire denkbeelden mede. Ten-einde ten-minste dit laatste kwaad te keeren, verbood de Russische regeering voor haar onderdanen in 1873 het studeeren te Zürich. De beweging der propaganda begon echter nu eerst goed in Rusland-zelf, aan de Russische universiteiten. Niet gering in aantal waren de studenten, die de denkbeelden van Lavroff en vooral van Bakounin opnamen. Aan alle academies vormden zich onder de jonge lieden geheime genootschappen. Zij lazen in het verborgen de bladen, die de emigranten van Zürich schreven. Zij zorgden in het bezit te komen van geheel de socialistische literatuur. Want het binnensmokkelen dezer geschriften werd een bepaald bedrijf, waarin enkelen, als bij voorbeeld vroeger reeds Kowalet, een groote virtuositeit ontwikkelden. De studenten, die aanhangers werden der nieuwe leer, vormden kleine bibliotheken, en gaven zich veel moeite de brochures te verspreiden. Zij begonnen adepten aan te werven. En allen hadden één doel, één leus, het wachtwoord van Bakounin: ‘in 't volk te gaan.’ Zóó zien wij de verschillende Russische studenten, die leden van de geheime genootschappen waren, omstreeks de jaren 1873 en 1874, van uit de academies naar de Russische dorpen en velden trekken. Zij rukten zich los uit de banden hunner familie. Zij gaven hunne wetenschappelijke of ambtelijke loopbaan op. Zij verlieten hun studeerkamer, hun lessenaar, hun regiment. Zij maakten hun blanke handen, door ze in teer te dompelen, ruw en grof. Zij smeerden vet op het gelaat, en lieten dan de zon daarop schijnen en steken, waardoor het aangezicht een bruine tint verkreeg. Zij trokken het boeren-pak aan, duwden den (valschen) pas in de kap van de laars, wierpen den met boeken en geschriften gevulden knapzak over den schouder, namen den grooten stok in de hand, en togen naar het land, naar het volk. Tweeledig splitsen zich hun wegen. Eenigen bleven eenvoudig-weg reizen; zij kwamen dan bij de boeren of handwerks-lieden aan, spraken hun toe, drukten hun brochures of tractaatjes in de hand, en stapten weder verder voort. Het spreekt van-zelf dat dit niet veel resultaten gaf. Anderen namen het ernstiger op, en begrepen, dat zij, wilden zij het vertrouwen van het volk winnen, het eigen werk van het volk moesten kennen. Zij leerden dus een handwerk, werden schrijnwerkers- of schoenmakers-gezellen, deden dan hun best kameraden te worden der mannen van de volks-klasse en deelden hun dan de lessen der socialisten mede. Winkels en herbergen waren de plaatsen, waar de geschriften uitgedeeld en korte toespraken werden gehouden. De verkleede werkman poogde zijn nieuwe vrienden te bewerken, en, als er sporen waren dat het zaad in goede aarde was gevallen, toog hij naar andere dorpen. De resultaten van deze soort tochten waren van iets ernstiger gehalte dan die van de eerste soort, doch leverden toch in 't algemeen nog niet veel | |
[pagina 237]
| |
op. De boeren wilden er eigenlijk niet van weten. Zij lieten de studenten praten. In de geheime genootschappen, die het uitgangs-punt en als het ware den vuur-haard vormden, van waaruit die vonken in het volk zouden worden gebracht, was daarbij verschil van opvatting der leer, hetgeen tot wedijver maar ook tot oneenigheid voerde. Het was 't oude verschil, dat zich te Zürich reeds openbaarde. Onder de talrijke genootschappen toch op de universiteiten kregen er twee den voorrang. In het ééne weêrspiegelt zich de denkwijze van Lavroff, in het andere hoorde men de echo's van Bakounins denkbeelden. Het eerste genootschap nam zelfs den naam aan van Lavroff: het heette de Lavristy. De propaganda werd door dat genootschap meer vredelievend opgevat. Dan stond bij de leden daarvan op den vóórgrond, dat men niet enkel op de boeren moest steunen, maar liever zooveel mogelijk - even als in Westelijk Europa gebeurde - de industrieelen, de eigenlijke arbeiders moest opzoeken, wijl deze voor de lessen der socialisten toegankelijker waren. Men moest het Russische socialisme altijd aan het cosmopolitische verbinden. Daartegenover stond nu het meer heftige genootschap, de TchaikovskyGa naar voetnoot1), aldus genoemd naar den leider, een vroeger student, knap organiseerder, die in 1873 naar Amerika ging en later in ballingschap in Engeland heeft geleefd. Dat genootschap ontwikkelde een meer bedrijvige werkzaamheid. Het wist de verboden boeken overal te doen colporteeren. Het werkte vooral op het gemoed der boeren. De meer buitensporige karakters onder de jongelieden voelden zich het liefst tot dat tweede genootschap aangetrokken. Het was goed georganiseerd en gedrild. Onder de leden behoorde de toen dertigjarige prins Peter Kropotkin, voorts de heftige Serge Kraftchinsky, die onder den aangenomen naam van Stepniak weldra een Europeesche vermaardheid zou krijgen, en een jonge negentienjarige vrouw uit de hooge aristocratie, die later in 1881 is opgehangen: Sophia PerovskajaGa naar voetnoot2). Want opmerkelijk is het, dat zooveel jonge vrouwen aan de propaganda mede-deden. Reeds vroeger, toen de denkbeelden der nihilisten voor 't eerst veld wonnen, was het voorgekomen, dat de meisjes naar de universiteiten trokken, om een zelfstandige carrière te kunnen aanleeren. In Zürich wemelde het van vrouwelijke studenten. In Rusland werd dit leven voortgezet. Vooral het ‘in 't volk gaan’ scheen haar aan te trekken. In groot aantal verlieten jonge en bedaagde, soms enkele schoone meisjes, het ouderlijk huis, om propaganda voor der socialisten zaak te maken. De | |
[pagina 238]
| |
nihilistin werd een door haar verwezenlijkt type. Werden zij door de ouderlijke tucht gehinderd, dan volgden zij de les door Tchernicheffski gegeven, en sloten zij een ‘fictief’ huwelijk. Daar waren dochters onder van gouverneurs, van staatsraden, van generaals, kortom van de beste familiën. Zelf-verloochenende, dweepzieke jonge vrouwen wisselden af met redetwistende blauwkousen; zachte, helpende, dienende liefde-zusters deden het werk te-zamen met beredeneerde practische helpsters; fijne verstanden deden zich gelden naast kloppende harten. Zelf-opoffering stond echter bij haar allen op den vóórgrond. Zij nu gingen voor een deel het werk van artsen doen, hielpen gansche dorpen inenten, maar zagen ook niet op tegen arbeid in fabrieken of op het veld, mits er maar kansen waren om zielen te winnen voor de leeringen der socialisten. Ruim een vijfde van allen, die later vóór de rechters stonden, waren vrouwenGa naar voetnoot1). Op die wijze werkte de propaganda. Doch de regeering begon de gansche beweging op het spoor te komen. De jonge reizigers en reizigsters, die ‘in 't volk waren gegaan’, hadden te-veel zich bloot gegeven. Den 31sten Mei 1874 kwam weder een goed gestaafde aanklacht en aanwijzing bij den czar in. Alexander II schrikte op. De chef der hooge politie, graaf Schouwaloff, werd vervangen, en in Juli 1874 werd een verscherpte wet tegen de geheime genootschappen uitgevaardigd, terwijl de adel werd opgeroepen om den keizer tot steun en schild te strekken. Een zeer harde vervolging begon. Een driehonderd-tal jonge lieden werden door de rechters gevangen gezet, en vele honderden werden op administratieve wijze verbannen. Men dacht in regeerings-kringen de beweging dezer propaganda meester te zijn. Trouwens de jonge lieden hadden door onvoorzichtigheid zich-zelven verraden, terwijl het eigenlijke volk, waarheên men was gegaan, merkwaardig koel was gebleven. Het scheen dus, dat deze aanloop op niets zou uitkomen. Doch de regeering, die zóó dacht, vergiste zich ten-zeerste. Het niet-slagen der geheime genootschappen aan de universiteiten leidde bij hen slechts | |
[pagina 239]
| |
tot zelf-kritiek. Zij kwamen tot de slotsom, dat zij niet revolutionnair genoeg, niet standvastig, niet volhardend genoeg hun arbeid hadden opgevat en doorgezet. Al dadelijk week nu de meer vredelievende propaganda der Lavristy op den achtergrond. De revolutionnaire agitatoren drongen meer naar voren. De hoofd-gedachte der meesten werd wel deze: dat, in plaats van het cosmopolitisch socialisme, allereerst de eigenlijke Russische volks-wenschen zouden worden in het oog gehouden. De revolutionnaire socialisten moesten dus tot eerste doel zich stellen, om aan de boeren het vrije en volledige gemeente-bezit der velden en akkers te verzekeren. Het ideaal der anarchie, de vermorzeling der Staats-orde, zou later wel volgen. Maar om de volks-wenschen te kunnen bevredigen, moest men zich niet vergenoegen met een enkel bezoek aan het volk, een in 't volk gaan, dat soms aan een pleizier-reis deed denken; neen, men moest zich in het volk vestigen, zèlf volk worden; ambachten leeren en uitoefenen, niet om voor den schijn de manieren van het volk te kunnen aannemen, ten-einde de handwerks-lieden te bepraten, maar om werkelijk te arbeiden zooals het volk zwoegt. Dan eerst was er eenige kans, dat daden (‘putsche’) konden plaats grijpen, die tot volks-verheffing zouden leiden. ‘Wees het volk’ (‘v narod’: ‘narod’ is het Russische woord voor volk) werd de leus. In dien kring van denkbeelden vormde zich het genootschap der narodniki met uitgestrekte vertakkingen. Het kreeg den naam van ‘Land en Vrijheid’ naar het opschrift der krant, die het genootschap in 1878 en 1879 geregeld uitgaf. Trouwens in die twee woorden was het programma uitgedrukt, dat men voor de boeren stelde. Een ieder moest voldoend gemeente-landbezit hebben en in vrijheid zich kunnen bewegen. Sinds 1877 was de ziel van dit groote genootschap Alexander Michaïloff. Zeer consequent werd toegepast wat men aldus had besloten. Het genootschap organiseerde een geweldige werkzaamheid, die zich over geheel Rusland zou uitstrekken. In alle deelen van Rusland: in het Noorden, in het Zuiden, in het Oosten, in het Westen, begaven zich de jonge mannen en jonge vrouwen. Alexander Michaïloff ging zelf naar de Wolga. In de Ural-streken wist men religieuze bewegingen te doen uitbreken. In Odessa werkte men met herinneringen aan de commune. In Kieff maakte men gebruik van de oude legende, dat de czar op de hand van het volk was, doch slechts werd tegengehouden door de valstrikken van zijn onmiddellijke omgeving. In Petersburg wekte men bij begrafenissen van studenten het volk op tot demonstraties. Vooral in Zuid-Rusland, waar de hartstochten feller werken, arbeidde men met kracht. Alle middelen waren goed. Ook onzedelijke, bij voorbeeld het gebruik van valsche ukasen, werden niet versmaad. En overal waren de aanvoerders, overeenkomstig het nieuwe plan, onder het volk-zelf gevestigd. Zij, die de propaganda leid'den, werkten zelven mede in de fabrieken of op het veld, mannen en vrouwen. Dit was een harde en prozaïsche weg die bewandeld moest worden. Er was nu geen sprake meer van het dwalen van oord | |
[pagina 240]
| |
tot oord, van het avontuurlijk dolen; neen, men moest in een vervelend dorp gaan wonen, en mede den afmattenden, eentonigen en moeitevollen arbeid verrichten. Doch men deed het. Men was daglooner, spoorweg-arbeider, onderwijzer, portier, ja alles wat slechts aanraking gaf met anderen. Men at het grove brood van den boer en dronk water. Men woonde in armoedige krotten. Jonge goed opgevoede vrouwen dienden onder de boeren, gingen op bloote voeten en droegen in emmers het water van de rivier naar de huizen. En na eenigen tijd gesloofd te hebben in die betrekking, begon men op de omgeving te werken. Men volvoerde in één woord de taak, die Tchernicheffski in zijn Rachmetoff had verpersoonlijkt. Werkelijk werd er na eenigen tijd op alle punten te-gelijk van demonstraties en kleine opstanden gehoord. Maar nu begon de regeering het spel te doorgronden. Men was in de hooge kringen juist van 1876-1878 bezig, ten-einde het pan-Slavistisch streven te bevredigen, den grooten oorlog tegen Turkije op touw te zetten en te voeren. Men dacht, dat die oorlog misschien voor een deel een afleiding zoude zijn tegen de binnenlandsche beroeringen. Intusschen zou men al die kleine opstanden, samenzweringen en bewegingen met kracht den kop indrukken. Heftig werd overal gewoed, waar een spoor van een geheim genootschap aan den dag kwam. Men bracht allerlei aangeklaagde en verdachte personen bijéén. Er zouden monster-processen gehouden worden, ten-einde de publieke opinie te laten zien, in welken afgrond die socialisten Rusland zouden sleepen. Zóó werd in Februari en Maart 1877 te Moskou het proces der 50, en van October 1877 tot Januari 1878 te St. Petersburg het proces der 193 beschuldigden gevoerd. Jonge vrouwen en jonge mannen kwamen allen vóór de rechters. Doch ziedaar, deze monster-processen hadden een gansch andere uitwerking op het publiek, dan die de regeering zich had voorgesteld. Onmiddellijk toch begrepen de leden der geheime genootschappen, dat deze rechts-pleging de beste en meest grootsche propaganda voor hun zaak kon worden. Zij keerden de zaak dus om. Zij verdedigden zich niet, maar vielen aan. Het was soms alsof de rechters op de pijnbank zaten. Er klonken in de redevoeringen der beschuldigden kreten, die door alle wanden drongen. De jonge vrouwen wisten hartstochtelijk te klagen. De mannen vielen meestal koel en beraden de regeering aan. Doch wilde, vurige drift brak nu en dan uit in de rechts-zalen, als een MyschkinGa naar voetnoot1) protesteerde, of een of ander fanatieke boer in mystieke woorden den ondergang van het bestaande stelsel profeteerde. Dan loeide een storm van toejuichingen onder de schaar der beschuldigden. Het publiek was in voortdurende spanning. Wel werd een groot aantal gevonnisd, doch de regeering behaalde niet de moreele overwinning. | |
[pagina 241]
| |
En thans - wij treden in het derde en laatste bedrijf van het drama - werd het gruwzame ernst tusschen de regeering en de geheime genootschappen. In de kerkers, waarheên de in het leven gelaten veroordeelden werden gesleept, heerschte harde wreedheid. In onreine holen, met ijskoude temperatuur, zonder voldoend licht, zonder werkzaamheid of lectuur, moesten de meesten smachten. Het minste verwijt van hun kant lokte lichamelijke tuchtiging van de ergste soort uit. Tegenover die barbaarsche behandeling stelden dan de gevangenen één middel, dat de regeering bang maakte: de samenzwering van den honger. Zij weigerden verder voedsel aan te nemen. De sterfte in de kerkers nam dus onrustbarend toe, totdat het zelfs de aandacht trok der buitenlandsche pers. Dan bedacht zich een oogenblik de regeering en gaf zij iets toe. Maar overigens werd het tusschen haar en de nihilisten een duel op leven en dood. De czar nam alle middelen van het despotisme te baat, doch de nihilisten zouden daartegenover een goed volgehouden terrorisme stellen. Zij zouden schrik verspreidenGa naar voetnoot1). Het was Januari 1878. Wederom werd er gemompeld, dat in Petersburg, de chef der politie, generaal Trepoff, een der politieke gevangenen (Bogoljouboff) had laten mishandelen. Toen nam een jonge vrouw, Vera Zassoulitch, zonder iemand iets van haar voornemen te zeggen, een revolver, en vuurde op straat den 24sten Januari 1878 recht-af los op Trepoff. Dat schot weêrklonk door gansch Rusland. Vera werd vóór de jury gebracht. Ademloos volgde men het proces. Het geweld en de willekeur der politie werd in het volle daglicht gesteld. De jonge vrouw bleef sober en kalm in haar antwoorden. ‘Wat ik deed, was sterker dan mij; ik wilde slechts een voorbeeld stellen; ik ben blijde dat Trepoff niet gestorven is’Ga naar voetnoot2), zóó hoorde men haar zeggen. En de jury deed het ongeloofelijke: sprak haar vrij. Ontzettend was de indruk van dit proces in Rusland en in Europa. Het was de inleiding van de bloedige ontknooping die volgen zou. Want de regeering ontwapende zich natuurlijk niet. Integendeel: scherper moest nog de repressie, de straffe behandeling der gevangenen worden. De chef der hooge politie, graaf Pahlen, ontving zijn ontslag. De politie werd overal versterkt. Doch de geheime genootschappen scherpten nu ook van haar kant de wapenen. Er kwam een verhitte stemming in de atmosfeer. Het eigenlijk gezegd socialisme werd geheel en al teruggedrongen door het politieke element. Daarbij voegde zich het feit, dat, na de ondervinding van den Russisch-Turkschen oorlog, na het beleg van Plevna, na de overal gebleken corruptie in de krijgs-admininistratie, er toch reeds een politieke strooming tegen het regeeringsstelsel zich deed gelden. De geheime genootschappen zochten | |
[pagina 242]
| |
met die stemming van het publiek hun voordeel te doen. Zij centraliseerden zoo sterk mogelijk hun organisatie. Zij zouden blijven aanvallen en het duel met de regeering voortzetten. De slagen moesten onverwacht en zeker treffen. Het terrorisme moest een feit worden. Het begon in 1878 met het neêrschieten der spionnen. Zóó vielen op onderscheiden plaatsen Nikonoff, Fetissoff, de Joden Rosenzweig, Reinstein en anderen. Daarna werd de wraak toegepast op politie- en hoofd-ambtenaren. Het was de dood van den kolonel der gendarmerie Heyking te Kieff, van den generaal Mezenzeff te Petersburg door Stepniak doorschotenGa naar voetnoot1), en van prins Alexis Kropotkin (een neef van den socialist) gouverneur van Charkoff. Generaal Drenteln redde nog zijn leven. Doch schrik en vrees werden overal verspreid. Valeriaan Ossinski, zoon van een generaal, zelf man van de wereld, de Apollo der revolutionnairen zooals hij genoemd werd (hij stierf te Kieff aan de galg, 14 Mei 1879), organiseerde een aantal van die aanslagen. Zij waren naar zijn leer de strijdmiddelen, waardoor men de regeering moest dwingen haar stelsel te laten varen. Kamp tegen kamp, oog om oog, tand om tand. Liet de regeering de vrijheids-mannen ophangen, dezen gebruikten van hun kant dolk en pistool. Het was geen wettelijk, maar in hun gedachte wettig verzet. En reeds kwam weder het denkbeeld op, de regeering in haar spits te treffen, den czar-zelven te doen vallen. Het was alsof de regeering er een voorgevoel van had. Strenger en strenger werden in 1879 de maatregelen. Alexander II riep in een proclamatie de gansche Russische maatschappij op, om de Kramola (de revolutionnaire benden) te bekampen. Het genootschap ‘Land en Vrijheid’ werd overal vervolgd, en de hoofden daarvan gegrepen of als wilde dieren achterna gezeten. Er was een geweldige gisting in Ruslands kringen. De minste aangelegenheid gaf aanleiding tot een of andere demonstratie. Bijzonder onaangenaam was den czar een bezoek van Ivan Tourguénjeff in Maart 1879 aan St. Petersburg, van welk bezoek de liberalen een soort triomftocht maakten. Doch de czar zag natuurlijk slechts de oppervlakte der dingen, de uiterlijke verschijnselen. Intusschen werden onder de aarde de mijnen gelegd tegen zijn leven. Men had van den kant der geheime genootschappen alle voorbereidende maatregelen goed genomen. Er had zich reeds een soort uitvoerend comité gevormd, dat, voor iedereen verborgen, de bevelen gaf. Zóó kreeg, Solovjeff, een leeraar, ongeveer 30 jaren oud, de opdracht op den keizer te schieten. Een ander, Goldenberg - een Jood, die vroeger den gouverneur Kropotkin reeds had vermoord en later in de gevangenis verrader zou worden, totdat hij zich-zelf het leven benam - vroeg ook die eer, doch werd afgewezen. En den 2den April 1879 vuurde Solovjeff op den czar vijf schoten af, die geen van alle hem echter wond'den. Men was dus in oorlogs-toestand. De czar verdeelde zijn rijk onder zes gouverneurs-generaal, aan wie hij de meest onbeperkte macht gaf. Het | |
[pagina 243]
| |
regime van den schrik van regeerings-wege zou antwoorden op het terrorisme der revolutionnaires. De ijzeren hand van Gourko zou Petersburg, die van Todtleben Odessa bedwingen. De portiers in de woningen der steden werden verantwoordelijk gesteld voor het gedrag en de daden der bewoners der huizen. Doch dit alles wekte slechts het vuur en den ingehouden hartstocht der saâmgezworenen des te sterker op. Zij organiseerden zich nu allen tot één geheel. Er waren als resultaat en als overblijfsel van al die verschillende denkbeelden, aspiraties en hartstochten, twee groote richtingen onder de revolutionnairen overgebleven. De ééne richting of partij was die der federalistisch gezinde socialisten, de oude mannen van ‘Land en Vrijheid’, de Narodniki, de lieden die vooral op het oog hadden een hervorming der maatschappij, en in het bijzonder een verdeeling der gronden op hun programma stelden; zij kregen allengs den naam van de mannen der ‘Zwarte Verdeeling’ (omslag van alle gronden onder alle boeren)Ga naar voetnoot1), naar den titel van de krant, die zij sinds 15 Januari 1880 schreven (‘Tchorniy Peredel’). Naast hen stonden de eigenlijke nihilisten, die dat socialistisch vervormen der maatschappij als tweede doel aanmerkten, maar allereerst den bestaanden Staat zelven wilden verbrijzelen. Zij kregen naar hun blad den naam van de mannen van den ‘Volkswil’ (‘Narodnaja Volja’)Ga naar voetnoot2). Beide partijen, die tot nu toe inderdaad uit elkander, elk haar weg, waren gegaan, maakten samen een compromis en een plan op. De vertegenwoordigers der twee richtingen kwamen bijéén te Woronesh en te Lipezk, dicht bij elkander gelegen plaatsen in Zuid-Oostelijk Rusland. Zij vormden een uitvoerend bewind, het Executieve Comité. Van dat comité was Andreas Scheljaboff de zielGa naar voetnoot3). Hij was een lijfeigene geweest en had al den smaad der onderdrukten geleden. Hij was een onbaatzuchtig karakter, van onbuigzame energie. Een man, die door zijn imponeerend uiterlijk, door zijn beminnelijke manieren, van-zelf in elken kring, waar hij was, het hoofd en de leider werd. Zijne liefde voor natuur en poëzie gaf aan zijne woorden iets verheffends. Hij was een man van vuur, die als met vlammen zou gaan werken. Hem stonden bij Alexander Michaïloff, Fomenko, Tichomiroff, Kviatkovsky (in 1880 opgehangen), Morozoff en anderen; maar wèl in de allereerste plaats Sophia | |
[pagina 244]
| |
Perovskaja, wier gloeiende liefde voor Scheljaboff geen geheim meer was. Dat comité veroordeelde nu 26 Augustus 1879 den keizer ter-dood, en gaf hem daarvan bericht. Ruim anderhalf jaar heeft de ongelukkige czar tegen het voltrekken van dat vonnis kunnen worstelen. Op alle wijzen beproefde hij het. Nu eens werden de vervolgingen weder strenger, dan weder liet hij de teugels wat vieren, en begon hij (12 Febr. 1880) met Loris MelikoffGa naar voetnoot1), als onder-czar, maatregelen toe te passen die een schijn van liberaliteit droegen. Doch het comité liet zich niet van zijn doel afbrengen. Het waren allen mannen en vrouwen die het leven daaraan hadden gegeven. Zij deinsden voor niets meer terug. Zij gebruikten alle middelen. Vooral met de chemie hielden zij zich nu bezig. Zij namen de wetenschap in dienst. Kibaltchick werd in dat opzicht hun geleerde. Zij werkten en oefenden zich met dynamiet. Op vele plaatsen werden kleine verborgen laboratoria door hen ingericht. Spaarzaam en zuinig gingen zij om met hun financiën. Toen zij met hun verdelgingswerktuigen gereed waren, begonnen zij tot uitvoering over te gaan. Drie malen werd het complot in werking gezet. De eerste keer in November 1879. De keizer zou uit Livadia in den Krim per spoorweg naar Petersburg terugkeeren. Drie mijnen werden nu op drie plaatsen aan dien spoorweg gelegd. Scheljaboff en Sophia Perovskaja namen in persoon de leiding op zich. Doch dit keer was de regeering hun te behendig geweest. Een andere trein met reizigers werd van de rails gesleurd en verbrijzeld, doch de keizertrein reed veilig door. Nu begon men in het eigen winter-paleis van den czar de dynamiet-mijnen te leggen. Het was de boerenzoon Chaltourin die het zou doenGa naar voetnoot2). Hij was een uitstekend schrijnwerker en werkman in lak, en werd voor het nazien en bijwerken der meubels in het paleis gebruikt. Geheel op zijn gemak legde hij de dynamiet onder de keizerlijke eetzaal. Den 5den Februari 1880 liet hij alles ontbranden. Doch weder had men zich in iets verrekend. De czar, opgehouden door een bezoek van vreemde vorsten, kwam te laat aan tafel. Een geweldige ontploffing scheurde zalen en muren uit elkander. Doch de czar kwam vrij. Drie malen is scheeps-recht. De derde maal ontkwam Alexander II niet. Het was 1 Maart 1881. Een schoone zachte winter-dag in Petersburg. Men had nu de maatregelen voor-goed genomen, om een eind aan het proces te maken. Het vonnis zou worden volvoerd, het kostte wat het wilde. Op drie afstanden of posten stonden de bommenwerpers gereed om den keizer op zijn rit te treffen. Wel was juist Scheljaboff 27 Februari gevangen genomen, maar geen nood: Sophia Perovskaja zou het sein geven door het wapperen van haar sluier. De czar, van de parade terugkomende, reed in zijn slede den | |
[pagina 245]
| |
eersten post voorbij. De worp van Ryssakow miste hem. De czar liet stilhouden en steeg uit om naar de plaats van het onheil te zien. Toen kwam hij onder het bereik van Grinewizki. Deze trof het doel, ten-koste van zijn eigen leven. Alexander II werd doodelijk geraakt. Het vonnis was voltrokken. De nieuwe czar liet den 3den April Scheljaboff, Michaïloff, Kibaltchick, Ryssakoff en Sophia Perovskaja aan de galg ophangen. Hesse Helfman, de helpster van allen, kreeg, wijl zij moeder moest worden, genade, doch stierf een jaar later in de gevangenis. Het executieve comité richtte van zijn kant negen dagen na den moord van Alexander II een schrijven aan den nieuwen czar, waarin de toestand over en weder duidelijk helder werd uitééngezet, en waarin de voorwaarden werden opgenoemd, die vervuld moesten worden om een einde te maken aan de revolutionnaire beweging. Toch kan men zeggen, dat de spanning van het nihilististisch terrorisme met den dood van Alexander II gebroken was. Trouwens de meest doortastende leiders der uiterste partij moesten het leven laten of ten-minste Rusland verlaten. En op de groote vlakte van het Russische volk liet de prikkeling dier fanatieken geen duurzame sporen. Eerst in 1904, tijdens den oorlog met Japan, werd die organisatie weder opgericht en begonnen weder de aanslagen tegen de hooggeplaatste politieke figuren.
De felste nihilisten werden in den loop van 1881 opgehangen. Zeer velen moesten den lijdens-weg naar Siberië inslaanGa naar voetnoot1). Eenigen waren zoo gelukkig naar Europa te kunnen ontvluchten. Onder die in den vreemde rondzwervende Russische socialisten valt op enkelen nog meer bepaald de aandacht. Wij kunnen niet allen noemen en wijzen slechts op Stepniak, Metchnikoff en prins Kropotkin. Allereerst Stepniak, wiens eigenlijke naam, zooals wij reeds zeiden, Kraftchinsky was. Hij was in 1841 in de Ukraine geboren uit een bemiddelde familie, studeerde te Kieff, en werd er professor. In 1873 werd hij uit zijn ambt ontzet, in 1876 week hij uit Rusland, en vestigde zich te Londen. Dáár schreef hij een aantal boeken om Europa over den toestand van Rusland in te lichten. Wij noemen: ‘La Russie souterraine’ 1885, ‘The Russian Stormcloud’ 1886, ‘La Russie sous les Tzars’ 1887, ‘The Russian Peasantry, their agrarian condition, social life and religion’ 1888; boeken van betrekkelijk belangrijke beteekenis, in de verste verte geen oppervlakkig werk. In Londen was hij het midden-punt van een grooten kring van uitgewekenen. Door een noodlottig toeval kwam hij in December 1895 te Londen om het leven. Hij moest des avonds een voordracht houden, en werd bij het passeeren te Cheswich door een trein overreden. Met eenvoudigen ernst werd hij door zijn partij statig naar het graf gedragenGa naar voetnoot2). - Aan die | |
[pagina 246]
| |
in het buitenland toevende en dáár sterven de Russische socialisten mag ook de naam niet ontbreken van Leo Metchnikoff. Deze was ook van goede Zuid-Russische familie en in 1838 te Petersburg geboren. Hij studeerde in de medicijnen en werd bij uitstek geleerd. Hij wierp zich later in de armen der Europeesche revolutie, diende Garibaldi, Herzen en Bakounin, werd hoogleeraar te Neuchâtel, en stierf dáár in 1888. Bekend is hij vooral door het fraaie boek dat Elisée Reclus in 1889 van hem uitgaf: ‘La Civilisation et les grands fleuves historiques’.Ga naar voetnoot1) - Metchnikoff behoorde reeds eenigermate tot de anarchistenGa naar voetnoot2). De hoofdman dier anarchisten, sinds den dood van Bakounin, was echter de evenzeer in den vreemde toevende Russische prins Peter Kropotkin. Zijn leven is merkwaardig genoeg. Al stamde hij uit een der oudste adel-geslachten van het rijk, toch had hij als knaap reeds sympathie voor het volk, en had hij vroegtijdig een duren eed gezworen, om het onrecht goed te maken, dat zijn vaderen aan de lijfeigenen hadden gedaan. Toen zijn opvoeding voltooid was, trad hij niet in de keizerlijke garde, maar liet hij zich in 1861 als adjudant naar Siberië zenden. Dáár doorleefde hij de tijden van het eerste enthousiasme bij de troons-beklimming van czar Alexander II. Maar de onderdrukking van den Poolschen opstand deed hem tot inkeer komen. Hij hield het nog twee jaren uit en nam zijn ontslag uit den militairen dienst. Het was alsof hij in de rustige wetenschap een wijkplaats wilde zoeken, waar hij de gisting der politieke ideeën kon vergeten. Ten-minste hij ging werken aan de universiteit te Petersburg om geologie en geografie te studeeren. Hij deed daarvoor reizen naar China en Siberië, werd vriend en mede-arbeider van Elisée Reclus, en weldra secretaris van het keizerlijk geografisch genootschap. Te-gelijk werd hij kamerheer der keizerin en met ridder-orden behangen. Doch in 1871 en '72 deed hij een reis naar het buitenland. Hij bezocht België en Zwitserland, leerde dáár de socialisten kennen, werd lid der Internationale en keerde terug als volbloed socialist. De toetreding tot de socialistische ideeën van West-Europa versterkte hem nu in zijn vrijheids- | |
[pagina 247]
| |
ideaal. Hij sloot zich aan bij de Tchaikovsky, deelde volkomen den gloed der felste heethoofden, en schreef de brochure: ‘Is de Revolutie noodig?’ In al de verbindingen, vereenigingen, besprekingen en daden der omwentelings-partij tegen Alexander II ziet men nu zijn naam. De gedrags-lijn, door de uiterste partij der socialisten voorgeschreven, was ook de zijne. Hij was een bewust werktuig in hun handen. Zijn eigen levensloop viel dus geheel en al samen met de geschiedenis der revolutionnairen, die wij hierboven hebben geschetst. Hij volvoerde wat zij besloten. Hij deelde hun lot. Het waren ook zijn vrienden die aan de galgen hingen. Hij deed hetzelfde als zij. Ook hij gaf onder een aangenomen naam, in den winter van 1872, geheime voorlezingen aan de arbeiders over de geschiedenis der Internationale. Ook hij zou als schilder ‘in 't volk’ gaan, om voor de leer der socialisten te werken. Hij werd echter toen - het was 1873 - verraden en met zijn broeder gevangen gezet. Dáár in de harde gevangenis doorleefde hij drie lange zware jaren. Boven zijn hoofd hoorde hij de kreten van hen, die door waanzin waren aangegrepen. Negen van zijn mede-gevangenen werden krankzinnig, elf gaven zich-zelven den dood. Hij-zelf was door de ontberingen in 1876 ziek geworden en werd uit de citadel naar het hospitaal gebracht. Hij bleef zich dood-krank houden, doch zon op middelen om te vluchten. Zijn vrienden hielpen. Werkelijk wist hij 29 Juni 1876 te ontkomen. Hij vlood uit Rusland. Het was juist het jaar dat Bakounin stierf. Een open gevallen plaats was dus in te nemen. Hij vestigde zich in Genève en begon van daaruit een leven van propaganda in den geest van Bakounin. Het orgaan, dat van de anarchistische partij in Zwitserland uitging, was ‘Le Révolté’Ga naar voetnoot1). Welnu in dat blad schreef hij van 1879-1882 de meeste hoofd-artikelen. Voorts deed hij van uit Genève ter-wille van het anarchisme telkens kleine reizen naar Italië of Frankrijk. Toen nu zijn anarchistisch spreken en schrijven aanstoot gaf, werd hij in 't begin van 1881 uit Zwitserland gebannen. Hij ging te Thonon wonen in Fransch Savoye. Van dáár zag men hem reizen doen naar Vienne, Saint-Etienne, Lyon en Londen. Toen echter de anarchie te Lyon tegen het einde van 1881 haar hoofd weder begon op te steken, wijde hij voor-goed zich te Lyon vestigen. De Fransche regeering draalde echter niet, en liet hem 21 December 1881 achter slot en grendel zetten. In 't begin van 1882 begon te Lyon het proces der anarchisten, waarbij ook Kropotkin tot vijf jaren gevangenis-straf werd veroordeeld. Hij werd vastgezet in de gevangenis te Clairvaux. In Januari 1886 kwam hij vrij en vertrok hij naar Londen, waar hij sinds dien tijd woont. Hij is en blijft de beste pen van het hoofd-orgaan der anarchisten, eerst schrijvende in het weekblad ‘La Révolte’ dat den ‘Revolté’ opvolgde, later in het sinds Mei 1895 uitkomende weekblad ‘Les Temps nouveaux’, waarvan hij nog altijd de vaste mede-arbeider is. Behalve door een aantal brochures en tijdschrift-artikelen - de meeste Engelsche | |
[pagina 248]
| |
deftige maandwerken nemen gaarne studies van zijn hand op - is hij bekend door vier eenigszins groote anarchistische werken. Het eerste is een verzameling zijner bijdragen in den ‘Révolté’, en draagt tot titel; ‘Paroles d'un Révolté’; het kwam op het einde van 1885 uit; het is een aanvallend, heftig, bijtend strijdschriftGa naar voetnoot1). Het tweede boek is in 't Engelsch geschreven, het handelt over de gevangenissen waarin hij heeft vertoefd, en heeft tot titel; ‘In Russian and French prisons’; het kwam in 1887 uit. Rustiger van aard en toon, meer een geregelde uitéénzetting zijner beginselen bevattend, is het derde boek: ‘La conquête du pain’, dat in 1892 verscheen. Het vierde is een geschiedenis in twee deelen van zijn eigen leven, het heet: ‘Memoirs of a revolutionist by P. Korpotkin’ en verscheen in 1899. Een vijfde boek: ‘Fields, factories and Workshops’ is door Stoffel in 't Hollandsch vertaald. In al die grootere werken - en zij werden in 1896 nog als 't ware gecondenseerd in het boekje ‘L'Anarchie, sa philosophie, son idéal’ - wordt het streven der communistische anarchisten ontvouwd, en gepleit voor een leer, die het Staats-begrip te-niet moet doen en de samenleving moet vervormen tot een vrije vereeniging van hooghartige, zelf-bewuste en op hun onafhankelijkheid fiere individuenGa naar voetnoot2). |
|