De socialisten: Personen en stelsels. Deel 6: In de tweede helft der XIXde eeuw, tweede gedeelte
(1875-1897)–H.P.G. Quack– AuteursrechtvrijI.De in de Vereenigde Staten van Noord-Amerika gestichte inrichtingen van collectief huishouden en bedrijf, de zoogenaamde communauteiten, zijn in alle opzichten merkwaardig. Tot die instellingen, waarin gemeenschap van levens-wijze en van arbeid op den vóórgrond stond, gaven wel is waar plannen en ideeën van uit Europa overgewaaid den stoot, maar de losse ontwerpen en gedaanten werden eerst in Amerika in een harnas gezet. Men kan bij die communauteiten verschillende groepen onderscheiden.
Allereerst komen in aanmerking de stichtingen die samenhangen | |
[pagina 162]
| |
met het optreden en werken van de drie groote Europeesche socialisten: Robert Owen, Fourier en Cabet. Toen wij het leven dier drie mannen behandelden, hebben wij achteréénvolgens op hun sociale scheppingen in Amerika de aandacht gevestigd. - Wat Robert Owen betreft, zoo hebben wij in het tweede deel der ‘Socialisten’ (zie pag. 290-305) uitvoerig de tragisch-comische neêrzetting van New-Harmony aan den Wabash in Indiana beschreven. De filiaal-associaties, die als 't ware van New-Harmony werden afgeleid: Macluria, Nashoba, enz werden dáár tevens door ons vermeld. - In het derde deel der ‘Socialisten’ (zie pag. (173-182) hebben wij een denkbeeld pogen te geven van de Fourieristische Phalanxen die in Noord-Amerika zijn opgerezen. Tusschen 1842 en 1848 ontstonden er die Phalanxen als bij dozijnen, vooral sinds Hugh Doherty en Albert Brisbane het stelsel van Fourier hadden uitééngezet en verbreid. Het beginsel der associatie, door Fourier zoo krachtig voorgestaan en omlijnd, had reeds dadelijk, afgescheiden nog van de meer specifiek Fourieristische vormen, den stoot gegeven tot aanéénsluiting en samenleving. Zóó vormden zich de genootschappen van Brook-farm en van Hopedale, de Northampton-associatie en de communauteit van Skaneateles. Doch op den klank van Brisbane's geroffel - aan welken klank Horace GreeleyGa naar voetnoot1) echo verleende - verrezen nu, naast die vier associaties, overal in Noord-Amerika bepaalde Phalanxen, die zeer opzettelijk zich naar Fourier gingen noemen. De namen van die Phalanxen - de Clarkson Phalanx, de Sodus Bay Phalanx, de Trumbull Phalanx, de Ohio Phalanx, de Alphadelphia Phalanx, de North American Phalanx, enz. enz. - hebben wij in het derde deel der ‘Socialisten’, pag. 181, allen vermeld. Wij moesten ook constateeren dat zij allen, de één wat vroeger, de ander wat later, te-niet gingen. Zelfstandig poogde op het laatst Fouriers beste leerling, Victor Considerant, in Texas na 1852 nog eens zulk een Phalanx te verwerkelijken (zie het derde deel der ‘Socialisten’ pag. 196-199) doch ook die onderneming liep klaaglijk af. - Voorts trok ook Cabet naar dat Amerika. In de Vereenigde Staten, op een of ander maagdelijk terrein, wilde hij de voorstellingen, die hij in zijn roman had geschilderd, nu in 't leven verwerkelijken. Hij ging met zijn kolonie van communisten om Icaria te stichten. Het droevig drama der lotgevallen van die vestiging hebben wij in het derde deel der ‘Socialisten’ (pag. 270-278) geschetst.
Uit de sfeer van denkbeelden door deze socialisten gekweekt kwam ook voort - doch als scherpste reactie tegen een associatie die tot dwang voerde - de stichting van Josiah Warren, genaamd ‘Modern Times’. Josiah Warren (ook reeds vroeger door | |
[pagina 163]
| |
ons genoemd, zie het tweede der ‘Socialisten’ pag. 296 en het vierde deel pag. 430) was een van de meest beteekenende leden geweest der kolonie New-Harmony van Robert Owen. In 1826 - hij was toen 27 jaren oud - ging hij geheel mede met den Engelschen filanthroop. Owen had veel met hem op: men beweert zelfs dat Owen zijn ideeën over arbeids-tijd als waarde-meter en over de arbeids-beurs aan Warren heeft ontleend. Intusschen kwam Warren, bij meer nadenken over Owens plannen, toch allengs tot de overtuiging, dat er een belangrijke fout was in de grondslagen, waarvan Owen uitging. Die dwaling was, volgens hem, gelegen in het bindend karakter der combinatie of vereeniging. De kracht en vrije werking der individualiteit ging daardoor te-loor. Tegenover Owens opvatting begon hij te ontwikkelen de leer der souvereiniteit van het individu, en zette hij uitéén zijn plan van een billijk ruil-verkeer (‘equitable commerce’). Owen, die wel is waar dit plan van het ruil-verkeer in zijn arbeids-beurs te Londen in 1832 in practijk zou brengen, kon zich echter in geen enkel opzicht vereenigen met het nadruk leggen op het individualisme. Het was echter geen tijd om daarover te New-Harmony te twisten. De geheele onderneming van Owen dáár in Indiana liep spaak. Al de leden moesten nu wel van-zelf hun eigen weg gaan. Warren vertrok naar Cincinnati, waar hij een ‘Time-store’: een winkel gebaseerd op het ruilen van arbeids- en tijd-banknoten, op touw zette. Datzelfde experiment beproefde hij nog op twee andere plaatsen: eerst in Ohio, later in 1842 weder in New-Harmony, doch altijd zonder veel succes. Hij gaf als 't ware telkens een practische les, maar de gewone koopers en verkoopers bedankten beleefd voor zijn onderwijs en wijsheid. In 1844 eindigde hij met deze proefnemingen. Toen ging hij met de overblijfselen van twee uit elkander gesprongen Phalanxen een eigen communauteit oprichten dicht bij Cincinnati, welke hij Utopia noemde. Dáár in Utopia gaf hij tevens een orgaan uit onder den titel: ‘The Peaceful Revolutionist’.Ga naar voetnoot1) De grondslagen van deze vereeniging waren die van het later dusgenoemde anarchisme. ‘Elk der operaties van ons dorp - dus schreef Warren - gaat zóózeer uit van den individueelen grondslag, dat zelfs geen overleg met eenigerlei wetgeving plaats heeft gehad. Geen organisatie, geen gedelegeerde macht, geen constitutie, geen wetten, regelen of reglementen worden toegelaten, maar enkel slechts zulke voorwaarden als ieder persoon voor zich-zelf in zijn eigen bedrijf in acht neemt: wij nemen onze toevlucht noch tot gemeente-beambten, noch tot priesters. Wij hebben een paar samenkomsten gehad, maar die strekten tot vriendschappelijk onderhoud, tot muziek, tot dansen en dergelijk tijd-verdrijf. Zelfs geen lezing of voordracht over onze beginselen was noodig: wij wisten onze zaak. Wij waren daarom niet altijd van dezelfde meening. Integendeel, in een progressieven toestand is er geen ruimte voor éénzelvigheid. Wij bouwden op de vrij- | |
[pagina 164]
| |
heid der individualiteit. Verschil tusschen ons versterkte slechts onze positie, evenals de dissonanten in de muziek een deel vormen der harmonie. Eerst wanneer rechten op persoon en eigendom doordringen ontstaan de collisies. Die rechten toch vragen een sanctie van het algemeen en moeten dus onaantastbaar gesteld worden. Elke inbreuk baart strijd. Wij daarentegen verlaten ons op de beslissing van elk individu. In combinatie met andere individuen doen wij, wat wij-zelven alléén niet kunnen doen. Zóó ontstaat bespreking en eenswillendheid die tot geluk voert, op de basis der individualiteit. Het dorp ‘Utopia’ schijnt eenige jaren bestaan te hebben. In 1851 stichtte hij nogmaals een genootschap en wel te Long Island, niet vèr van New-York. Hij noemde die neêrzetting: ‘modern times’. In die kolonie werd het beginsel van het anarchisme haast nog scherper doorgevoerd. ‘Modern Times’ wilde niets weten van geregelde associatie. De leden daarvan noemde zich protestanten en liberalen. Protestanten, in zooverre als zij protesteerden tegen alle wetten die een inmenging wilden toelaten op individueele rechten. ‘Indien een man mijn eigendom besteelt of mij beleedigt, zal ik voor mij-zelf wel zorg dragen en mij schrap zetten’, zóó luidde hun leus. Zij namen volledig aan de souvereiniteit van het individu. Liberalen waren zij naar hun inzicht, daar zij in de volmaakte vrijheid van wil en daad geloofden. ‘Wij hebben - dus spraken zij - geen vaste overeenkomst met elkander, behalve het verbond van individueel geluk, en wij zijn van overtuiging dat iedere man en iedere vrouw een volledig en onvervreembaar recht heeft, om, allen of elk voor zichzelf, juist datgene te doen, wat hij of zij zal verkiezen, nu en in 't vervolg.’ Maar die vrijheid van handelen mocht enkel uitgeoefend worden geheel ten-koste en op eigen verantwoordelijkheid van hen of haar die zoo handelden. Zij hadden geen recht om de gemeenschap te laten opdraaien voor de gevolgen van hun daden. In hun onderling samenzijn pasten zij toe de ruil-vrijheid. Doch niemand was gedwongen zijn arbeid te verruilen voor den arbeid van een ander. Zij schenen koorn of graan als maat der waarde te hebben willen aannemen. Wat het schoolwezen betreft, hadden zij slechts één zoodanige inrichting voor kleine kinderen: de school werd in stand gehouden door individueele inschrijving: ieder der ouders betaalde naar evenredigheid zijn deel. Wat de vrouwen betreft, ieder deed wat haar goed dacht. Men brak zich het hoofd niet met vraagstukken over het huwelijk. Enkelen geloofden niet in deelgenootschap voor het leven, wanneer de partijen niet gelukkig konden leven. Ieder echter werd verondersteld zijn of haar belangen zelf het best te weten. De kolonie kwam niet tusschen-beiden. Men luisterde niet aan elkanders deur of trachtte achter de gordijnen te zien. Zij alléén waren goede leden der maatschappij, die arbeidzaam leefden en hun eigen zaak behartigdenGa naar voetnoot1) - Ook de kolonie van ‘Modern Times’ had geen | |
[pagina 165]
| |
succes. Warren leefde daarna een soort kluizenaars-leven, en hield zich bezig met het bewerken van een groot boek in drie deelen over ‘Ware Beschaving’. Hij stierf in 1874 te Charlestown, nu een voorstad van Boston, ten-huize van Linton, een zijner leerlingen. De leerling, op wien als 't ware in Amerika zijn mantel viel, was echter Benjamin R. Tucker de redacteur en uitgever van het blad ‘Liberty’Ga naar voetnoot1). Deze wijdt geheel zijn krachtig leven om voor het stelsel van Warren propaganda te maken. Toen hij in 1893 zijn boek uitgaf: ‘Instead of a Book’Ga naar voetnoot2) droeg hij 't op ‘aan de nagedachtenis van zijn ouden vriend en meester Josiah Warren, wiens onderwijzingen zijn eerste bron van licht waren’. Tucker noemt even als Warren zich-zelf anarchist. Let echter wel op, dat hij evenals zijn meester wil beschouwd worden als individueel anarchist. De school van Bakounin en Kropotkin prijst aan het communistisch of collectivistisch anarchisme. Van deze opvatting scheiden Warren en Tucker zich af, die zich op het standpunt zetten, weleer in Duitschland ten jare 1845 ingenomen door den ‘eenigen’ Max StirnerGa naar voetnoot3).
Al die vestigingen waren stichtingen als 't ware van ‘leeken’-socialisten, indien ik mij zóó mag uitdrukken. Daarnaast waren nu in de Vereenigde Staten van Noord-Amerika op veel plaatsen verrezen communauteiten door religieuze dwepers gegrondvest. Deze ‘gemeenschappen’ stellen zich op streng Christelijken grondslag. Zij wenschen, elk op haar eigen wijze, in praktijk te brengen de lessen die zij uit de Bergrede van Christus meenen te putten. Ook deze soort Amerikaansche communauteiten ontstonden voor het meerendeel door een stoot van buiten. Het waren meestal Duitschers of Engelsche zeloten, die, hun vaderland ontvluchtend, in Amerika een terrein voor hun proefneming vonden. Een enkele slechts dier communauteiten is zuiver AmerikaanschGa naar voetnoot4). | |
[pagina 166]
| |
Letten wij eerst op de Duitsche neêrzettingenGa naar voetnoot1). Allereerst komen in aanmerking de Harmonisten of Rappisten, die in Economy in Pennsylvanië blijvend zich vestigden. Zij waren geweken uit Wurtemburg, omstreeks de jaren 1803 en 1804. Hun leider en geestelijke vader was de predikant George Rapp, een man met een ijzeren wil en begaafd met groote talenten voor organisatie. Na eenigen tijd in Butlercounty in Pennsylvanië gewoond te hebben, vestigden zij in 1814 zich in Indiana, waar zij New-Harmony, een bezitting allengs van 30,000 acres, aanlegden en bebouwden. Tien jaren later, om malaria-koortsen en aanraking met vijandige buren te ontgaan, verkochten zij hun kolonie aan Robert Owen, en keerden zij terug naar Pennsylvanië, waar zij in Economy - dezen naam gaven zij aan de nieuwe neêrzetting - zich vestigden, en wel aan den oostelijken oever van de Ohio, twintig mijlen boven Pittsburg. Aldaar konden zij zich voor-goed inrichten. En die inrichting bleek kiemen van bloei te bevatten. Zij gingen in rijkdom vooruit. Hun landbouw bleek voorspoedig. Zij kregen veel bezitting in andere plaatsen, namen aandeelen in steenkolen-mijnen, olie-bronnen, spoorwegen en fabrieken; hadden de ‘control’ over de grootste messen-fabriek van Noord-Amerika. Hun dorp-zelf zag er behaaglijk, rein en welvarend uit: in de lente bloeiden er de boomgaarden, in den zomer golfde overal op hun velden het rijpe graan. De eerste indruk van het plaatsje was dat het geheel Duitsch scheen, zoowel in huizenbouw als in aanleg der gronden. De mooie rivier zette bekoorlijkheid aan de ligging bij. Een laan van schaduwrijke boomen gaf koelte aan de hoofd-straten. Ieder huis had een eigen tuin waar bloemen werden gekweekt, terwijl een gemeenschappelijke tuin voor allen open stond. Overal zag men vruchtboomen, en de druiven-teelt voor den wijn-bouw werd vlijtig verzorgd. Men merkte al wandelende dadelijk op het eenigszins grootere huis van Rapp, hun hoofd, dan een hal en voorts den miniatuur-tempel, zeer fraai inwendig, doch van buiten met opzet eenigszins ruw | |
[pagina 167]
| |
gelaten. In het dorpje en op de paden daarheên leidend zag men dan bejaarde, krasse lieden zich bewegen, met ouderwetsche, ernstige en beleefde manieren. De mannen hadden breede hoeden op 't hoofd, droegen een soort kiel, en rookten niet; de vrouwen waren gekleed zoo-als in Zuid-Duitschland, ten-tijde dat zij met Rapp uit Wurtemburg weken. Alles was vredig en rustig in het dorp, ieder was tevreden en onbekommerd, men had geen zorgen, blijmoedig ging men voort op zijn levens-weg. De leefwijze was voor allen dezelfde. Men voedde zich goed, dikwijls (5 maal per dag) doch eenvoudig. Men was bezig, doch men behoefde niet hard te werken. De vrouwen waren meestal doende in de tuinen. Er waren nog al winkels, waar huurders uit andere plaatsen (dus geen leden der gemeenschap) de zaak dreven. Er was een gemeenschappelijke wasscherij, bleekerij, bakkerij en slachterij. Brood werd twee-malen per week aan al de huizen uitgedeeld. Melk werd elken dag aan ieder gebracht. Vleesch kreeg elk naar zijn behoefte. Terwijl zij op zich-zelven bleven leven, beschouwden zij gemeenschap van goederen als een essentieele karakter-trek van het Christendom. Zij hadden geheel hun eigendoms-inventaris, wat elk aan inbreng had medegebracht, vrijwillig reeds in 1818 vernietigd, en uitdrukkelijk in 1836 in hun constitutie geschreven, dat het eigendom, door nieuwe leden ingebracht, het volstrekte eigendom der gemeenschap zou wezen. Niemand had recht op iets als hij wegging. Geheel hun leven was dan ook een vaste gemeenschap. Drie-malen in het jaar gaven zij door een openlijk feest in de groote hal uiting aan hun gezamenlijke vreugde: het was bij gelegenheid van den verjaardag van hun vestiging, bij 't oogstfeest en bij de viering van het groote avondmaal. Overigens was dat leven een wachtpost als op de toekomst des Heeren: men stond als op Gods wacht. Ten-einde des te inniger zich te kunnen wijden aan den dienst van God had men reeds in 1807, naar Paulus' woord, het celibaat als regel aangenomen. Zij hoopten telkens door propaganda nieuwe leden, die dan eerst een openlijke biecht moesten afleggen, te kunnen werven. Doch al kwamen er van tijd tot tijd nieuwe broeders en zusters, al de door den dood opengevallen plaatsen werden niet vervuld. Het cijfer der bevolking gaat zeer achteruit. Omstreeks 1880 telde men nog slechts honderd leden van de duizend die er tegen 1830 waren, en de meesten van die overgeblevenen waren reeds boven de 60 jaren oud. Die overgeblevenen nu waren en zijn, als geheel, zeer rijk: meer dan 15 millioenen dollars heeten zij te bezitten. De vraag echter wat in geval van hun uitsterven uit hun grooten rijkdom zal worden, wijzen zij af met het stereotype antwoord: ‘wat gaat 't ons aan wie ons geldelijk vermogen krijgt, wanneer wij in den Hemel ons bevinden’. Bij groote aangelegenheden en nooden, bij voorbeeld ten-tijde van den burger-oorlog, gaven en geven zij aanzienlijke giftenGa naar voetnoot1). In 1902 waren zij bijna uitgestorven. | |
[pagina 168]
| |
Op gelijke lijn met de Harmonisten staan de Separatisten van Zoär in Ohio. Ook zij kwamen uit Wurtemberg, Dáár, in Schwaben, was tijdens de oorlogen van den eersten Napoleon werkzaam een profetes uit Zwitserland, Barbara Grübermann genaamd. Zij had ingevingen en sprak als een ‘medium’ onzer dagen. Zij werd in Wurtemberg vervolgd en stierf aldaar. Haar kleine gemeente werd na haar dood geleid door jozef Bäumeler en door Goeseler. Deze mannen gingen onbeschroomd voort, zich kantende zoowel tegen de officieele Kerk als tegen den Staat. Zij werden vervolgd evenals Rapp, doch verduurden die slagen jaren langer dan Rapp 't had kunnen harden. Toen echter gingen ook zij heên met hun volgelingen, meestal kleine arme lieden uit Schwaben. In Augustus 1817 kwamen zij in Pennsylvanië en vier maanden later kochten zij gronden in Ohio. Zij zouden zich inrichten als een echt Christelijke gemeente. In 1819 namen zij als regel aan gemeenschap van eigendom. IJverig togen zij voorts aan den arbeid. Sinds dien tijd werd voorspoed hun deel. Zij werden eigenaars van een groote houtzaag-molen, van twee belangrijke meel-fabrieken, van machine-winkels, van een wolfabriek. Voorts hadden zij een uitgebreide landhoeve, van waaruit op groote schaal akkerbouw en veeteelt werd geëxploiteerd: uitgebreide velden omringden de hoeve; flinke kudden rundvee en schapen zwierven op de weiden en werden 's winters in de ruime stallen gedreven. Hun armoede behoorde allengs tot het verleden. Hun bezitting was tegen het jaar 1880 ongeveer 750,000 dollars waard. Zij noemden haar Zoär, ‘iets kleins’, naar het woord van Lot in Genesis XIX vers 20. Ook Zoär bleef een zuiver Duitschen indruk geven. Kwam men er zomers, dan was het oord als verborgen in appelboom-gaarden. Vóór alle huizen waren tuinen aangelegd, waar, in meestal driehoekige bedden, veelkleurige bloemen u toelachten. Behalve die bloemen-pracht was er echter niet veel liefde voor 't schoone in Zoär. De huizen waren zeer eenvoudig en éénvormig. Slechts één huis maakte een uitzondering: het was de fraaie woning van Jozef Bäumeler. Doch deze vond het te mooi en bewoonde het niet. Ook de latere leidsman Ackermann (Bäumeler stierf in 1853) verkoos liever in zijn bescheiden huis te blijven. Over 't algemeen bleef hun leefwijze eenvoudig. Er was bij hen, anders dan bij de Harmonisten, een combinatie van familie-zin en communisme. Ieder gezin bleef in zekere mate, te-midden van de gemeenschap, iets aparts, zorgde voor zich-zelf. Trouwens zij hadden het huwelijk weder aangenomen. In den aanvang trouwden zij liefst niet, al hadden zij het celibaat nooit als bindend beginsel vastgesteld. Doch na het jaar 1830 verklaarden zij zich vóór het huwelijk, om in hun kinderen eigen leden te hebben en te kweeken, die zij voor de gemeenschap konden opvoeden. Vijftien jaren na het besluit om te huwen werd bepaald, dat de gemeenschap volledig voor de kinderen | |
[pagina 169]
| |
zou zorgen, als zij drie jaren oud waren geworden. Later werd die regel eenigszins gewijzigd. De Separatisten hebben een bepaalde constitutie (‘covenant’), die zij onderteekenen. Zij verdeelen zich in twee klassen: de jongeren die den ‘covenant’ nog niet hebben onderteekend, en de volledige adepten die dit wèl hebben gedaan. Volgens dien ‘covenant’ onderwerpen zij zich aan een bestuur van drie ‘trustees’, welke ‘trustees’ weder verantwoordelijk zijn aan een comité van vijf leden. Ceremonies hebben zij niet. Zelfs het huwelijk wordt zonder veel plechtigheden gesloten; de wederzijdsche inwilliging moet slechts blijken. De bijbel wordt trouw gelezen en nagevolgd. Aan het leerstuk der Drieéénheid hechten zij. In het dagelijksch leven vermijden zij alle plicht-plegingen, houden voor elkander den hoed op, enz. Aan de vrouwen worden dezelfde rechten toegekend als aan de mannen. Eerst hadden zij een soort afzonderlijke kleeding, maar thans kleeden zij zich als alle andere gewone lieden. Aan allen wordt brood uitgedeeld zooveel als verlangd wordt; het vleesch wordt naar gelang van de grootte van het gezin verstrekt; varkens-vleesch wordt niet gegeten. Zij hebben een goede school, waar ook zangonderwijs wordt gegeven. In de kerk laten zij een orgel toe. Overigens beschouwen zij hun gemeenschaps-leven als een vóórschool voor het leven in den Hemel. In dien Hemel zal de gemeenschap eerst volkomen kunnen zijn. Hier op aarde voorziet God in alle behoeften, en de gemeenschap vertrouwt berustend daarop. Een gebrek is, dat zij weinig talrijk waren en werden: het cijfer der leden dat in 1817 nog 500 was, bedroeg tegen 1880 254. Voor de vele werkzaamheden, die de geregelde exploitatie van al hun bedrijven vorderde, werden veel gehuurde krachten uit naburige plaatsen in dienst genomen; die huurlingen bleven dan (met hun eigen levens-regelen) in Zoär wonen, en hadden een slechten invloed vooral op de telkens opkomende jonge geslachten. Daardoor komt het dikwijls voor, dat jonge lieden zich afscheiden en liever de avonturen der wijde, wijde wereld opzoeken. De leiders waren dan ook in den laatsten tijd wel eens bezorgd over de toekomst van Zoär. Zij-zelven worden oud, zelfs hoogbejaard, en zij waren niet zoo geheel zeker van de stille en vredige neigingen der jonge generatie. Toch moet, meenen zij, de gemeenschap, die volkomen gelijkheid verordent en die het onderscheid tusschen rijk en arm met wortel en tak uitroeit, altijd zekere bekoring blijven uitoefenen. Men verhaalt dat Zoär in het begin van 1898 is te-niet gegaan. In Jaar 1901 is alles door den rechter verdeeld. Naast de Harmonisten en Separatisten vermelden wij nu de Inspirationisten van Amana in Iowa, de grootste der Amerikaansch-Duitsche communauteitenGa naar voetnoot1). Zij tellen 1600 leden, die in zeven dorpen, dicht bij elkander gelegen, wonen over een domein van circa 25,000 acres. Zij leven in gemeenschappelijk eigendom, beheerd door een raad van dertien ‘trustees’. Die | |
[pagina 170]
| |
raad benoemt een uitvoerend bewind, bestaande uit een directeur, een onder-directeur en een secretaris. Zij hebben landhoeven, vier zaagmolens, twee meel-fabrieken, een looierij, een drukkerij en twee wol-fabrieken. Zij zijn vrij goede handwerkslieden en voortreffelijke landbouwers. Meer dan duizend stuks rundvee, honderden paarden, en twee à drie duizend schapen en varkens behooren hun toe. Zij worden dan ook voor zeer rijk gehouden. De meesten van hen kwamen uit de midden-klasse, enkelen zelfs uit de hoogere klasse in Duitschland. De oorsprong hunner beginselen is in 't begin der 18de eeuw in dat Duitschland te zoeken. Graaf Zinzendorf, de Herrnhutter, was in 1730 en later dikwijls met hen in betrekking. Eerst in Amerika, waarheên zij in 1842 emigreerden - vóórdat zij in Iowa zich vestigden hadden zij hier en dáár vertoefd - namen zij het volledig communisme aan. Zij zeiden, dat zij door inspiratie werden aangezegd, om te-zamen te leven en hun eigendom tot een gemeenschappelijk ‘fonds’ te maken. De eerste hunner Amerikaansche neêrzettingen hadden zij Ebenezer genoemd later namen zij den naam van Amana (‘Glaubtreu’) aanGa naar voetnoot1). De Amana-dorpen zijn in den regel aangelegd als ‘squares’; de huizen zijn verschillend van grootte, doch overigens éénvormig. De gezinnen leven afzonderlijk, één of meer gezinnen in één huis, naarmate de grootte der woning, doch zij eten gezamenlijk in groepen van dertig tot vijftig personen. In het voornaamste dorp zijn veertien eethuizen voor de bediening van 450 inwoners. Het voedsel is voedzaam, doch niet verfijnd; drie keer per dag wordt een maaltijd aangerecht. Enkele voedings-artikelen, als melk, worden regelmatig aan de huizen uitgedeeld. Elk huis heeft een tuintje. Ieder heeft een jaarlijksche toelage om zijn persoonlijke uitgaven, bijv. voor kleeding, te bekostigen; voor een man bedraagt die toelage 40 dollars, voor een kind 5 tot 10 dollars. Voor dat soort behoeften zijn winkels in ieder dorp ingericht. Ook aan burgers uit naburige plaatsen wordt het houden van zulke winkels vergund. Zij hebben scholen, waarin ook het zingen wordt onderwezen, maar overigens laten zij geen muziek-instrumenten, schilderijen of spelen toe. Zij werken, doch overwerken zich niet. Zij worden zeer oud. Bij 't oogsten helpen de vrouwen mede. Een honderdtal huurlingen is overigens in dienst genomen bij den landbouw-arbeid. Zij spreken allen Duitsch, sommigen ook Engelsch. Tabak en bier wordt veel door hen gebruikt. De kleeding der vrouwen is eigenaardig: allen hebben een kapje op 't hoofd en voorts een nog al langen vastgeknoopten halsdoek. Het huwelijk wordt onder hen gedoogd, maar de ongehuwde staat wordt toch hooger geschat. Aan tafel en aan den arbeid zijn de seksen gescheiden. Zij zijn bij uitstek godsdienstig en verdeelen zich-zelven uit dit oogpunt in drie klassen: de goeden, zij die vorderen, en de aankomelingen. Nieuwe leden, die meestal uit Duitschland | |
[pagina 171]
| |
komen, ondergaan een proeftijd. Zij gelooven vast aan de inblazing van den Heiligen Geest: aan de inspiratie. Dezelfde God, die voormaals door profeten en apostelen sprak, openbaart zich, volgens hen, nog altijd door de stem van een mensch. De persoon, waardoor God tot het volk spreekt, is het geïnspireerde instrument, en geeft het geestelijk voedsel aan de gemeente. Dit menschelijk instrument is, vóórdat de goddelijke inblazing komt, in onrust en spanning: de heftige gemoeds-beweging uit zich in trekkingen en schuddingen, die soms een uur lang aanhouden. De inspiratie is nu bij hen een feit gebleven van het begin der 18de eeuw af. Van de jaren 1818 tot 1867 waren ‘instrumenten’: de timmerman Christiaan Metz en een vroegere onwetende dienstbode Barbara Heyneman. Sinds 1867 staat Barbara alléén. Zij leefde nog in 1878, 81 jaren oud. Men was in Amana niet bezorgd, wie haar zou opvolgen. De Heer zou te-zijner tijd daarvoor wel zorgen. De functies van het geïnspireerde instrument zijn niet altijd dezelfde. Soms wekt het op tot groote stappen, bij voorbeeld tot het aannemen van het communauteits-leven; soms bepaalt het zich tot berisping van individuen. Barbara was altijd tegenwoordig bij elke vergadering der ‘trustees’. De jaarboeken van de ware ‘inspiratie’, dat is de mededeelingen van al wat de geïnspireerde instrumenten onder de inblazing van den H. Geest vermelden, worden zorgvuldig bijgehouden. Zij hebben daarvoor een eigen drukkerij. Veel andere boeken bezitten zij niet. Even-als alle Duitschers kweeken en verzorgen zij bloemen, doch anders hebben zij niet veel zin voor schoonheid. Ook in huis is bij hen alles zeer eenvoudig. Alles heeft zelfs een ascetischen trek. Christus - zóó spreken zij - kwam als arme onder ons, en wij moeten zijn voorbeeld volgen. Zij zijn vóór de weerloosheid en stellen, waar zij tot krijgs-dienst worden opgevorderd, plaats-vervangers. Zij eeren de vrouwen. Hun leven gaat zoo rustig voorbij. Van tijd tot tijd verordenen zij een algemeene belijdenis: een generale ‘Untersuchung’. Aan het avondmaal wordt hooge waarde gehechtGa naar voetnoot1). Tot deze groep van Duitsche godsdienstige communauteiten in Amerika behooren ook de twee gelijkgezinde kolonies Bethel in Missouri en Aurora in Oregon, twee takken van denzelfden stam. Zij zijn beide opgericht door Dr. Keil, die eerst Bethel stichtte, doch later in 1856 meer naar het Westen ging, naar Aurora, werwaarts hij de lieden uit Bethel - als hij die neêrzetting kon verkoopen - wilde doen verhuizen. Daardoor zag Bethel er tegen 1880 niet bijster welvarend uit. De eerste indruk gaf een armelijken aanblik. Het was één straat met een paar zij-straatjes. De huizen waren van gebakken steen, doch niet goed bepleisterd. Er was geen bestraat pad voor de voetgangers, die over de klei zich moesten bewegen. Varkens liepen over den weg. Voor ieders huis lag een stapel hout. Aurora daarentegen schijnt welvarender te zijn. Het | |
[pagina 172]
| |
bloeit meer. De 300 à 400 leden bezitten dáár 18,000 acres. Overigens hebben beide kolonies dezelfde karakter-trekken. Zij volgen een leven van gemeenschap op streng Christelijken grondslag. Doch communisme en individualisme zijn zóózeer door de leden vermengd, dat het moeielijk is te bepalen wat op sommigen punten predomineert. Omstreeks 1850 waren zij zelfs overgegaan tot een verdeeling van hun eigendom. Zij hebben eigen kleine huizen en tuinen en dan weder gemeenschappelijke akkers en weiden, bosschen en molens. Landbouw is voor hen de hoofdzaak. Voorts oefenen zij enkele handwerken uit. Geleerdheid achten zij een overtolligheid: dus hebben zij weinig boeken. Zij zijn gekant tegen den oorlog, en juist in 1860 bij den Amerikaanschen burger-oorlog trokken velen naar het verre Oregon. Zij zijn een welwillend en humaan slag volk. Het huwelijk is bij hen in eere. Zij werken geregeld en regelmatig, maar niet hard. Als alle Duitschers rooken zij en drinken zij bier. Amusementen hebben zij niet behalve hun lieder-koren. Hun organisatie is zeer los. Eigenlijk is het alléén de persoon van Dr. Keil, die door zijn invloed allen te-zamen houdt. Onderscheidende beginselen komen luttel bij hen voor den dag. Men ziet slechts dat zij een Christelijk leven in praktijk willen brengen, Gods woord als grondwet aannemen, elkander helpen en liefhebben, het onderscheid tusschen rijken en armen hebben opgeheven, de jongeren laten leiden door de ouderen, geen ceremonies toelaten, en rechtschapen en onzelfzuchtig leven. Intusschen is de grens-lijn tusschen de leden hunner gemeente en de ‘outsiders’ niet altijd scherp. Personen wonen dan ook in hun kring, die niet tot de gemeente behooren. Hun bestuur is dood-eenvoudig: Dr. Keil geeft de richting aan, en de wensch der gemeenschap stemt met hem samen. Van een geschreven constitutie is geen spoor. Hun eeredienst, dien zij Zondags vieren, gelijkt op dien der Lutherschen. De seksen zitten gescheiden in de kerk, en er is een koor van zangers en zangeressen. Zij hebben scholen, maar jagen geen hoogere beschaving na. Stelt u voorts een rustig en tevreden leven voor van lieden onder wie 't begrip misdrijf, schuldmaken, een proces beginnen, aan dronkenschap zich over geven onbekend is, en gij hebt de communauteiten voor u op wie de invloed van Dr. Keil bezielend werkte.
Wij verlaten thans die eigenlijk Duitsche communauteitenGa naar voetnoot1) en begeven ons tot de meer bepaald AmerikaanscheGa naar voetnoot2). | |
[pagina 173]
| |
De eerste daarvan heeft echter nog een Engelschen oorsprong. Wij bedoelen de Shakers. Zij tellen nog altijd achttien in verschillende deelen van Noord-Amerika gelegen gemeenschappelijke dorpenGa naar voetnoot1), met een bevolking van iets beneden de 3000 leden. Ieder dier dorpen of afdeelingen is verdeeld in twee of meer families of ‘branches’, die op zich-zelven staan wat 't eigendom betreft en slechts in eigen boezem de volledige gemeenschap van eigendom eerbiedigen. Er zijn nu 59 zulke families; dus had elke familie ongeveer 45 leden. De Shakers vormen een zeer belangrijk netwerk van communauteiten over het terrein der Vereenigde Staten. Hun dorpen worden thans gevonden in de Staten New-York, Maine, Connecticut, Massachusetts, New-Hampshire, Ohio, Kentucky en Florida. Zij landden, negen in getal, 't eerst uit Engeland in de Vereenigde Staten van Noord-Amerika den 6den Augustus 1774. De eerste vestiging werd aangelegd te Watervliet in den Staat New-York in 1776. De eerste volledige communauteit was Mount-Lebanon, ook in New-York, die in 1787 werd georganiseerd. Vóór het einde van 1792 werden, nevens die twee sociëteiten in New-York, nog vier sociëteiten in Massachusetts, één in Connecticut, twee in New-Hampshire en twee in Maine ingericht. Tusschen 1805 en 1807 werden twee sociëteiten gevormd in Ohio, één in Indiana, en twee in Kentucky. Tusschen 1822 en 1827 werden nog twee sociëteiten gevormd in Ohio en één in New-York. Zóó breidde zich het getal dorpen uit. Wel viel van tijd tot tijd er weder één af, doch een ander werd aangelegd. Op zeker tijdstip hadden die sociëteiten het dubbel getal leden van nu: 5 à 6000 leden. De grootste sociëteit is Mount-Lebanon met 375 leden. Dan volgen Watervliet en Union-Village (Ohio) elk met 2 á 300 leden. Al die dorpen hebben groote landhoeven, soms van 1000 acres en meer. Enkele dorpen bezitten landhoeven buiten den kring waar zij wonen. Zóó kocht een enkele familie uit de New-York-sociëteiten vóór eenige jaren ongeveer 30,000 acres in Kentucky. Zij geven echter geen publiciteit daaraan, zoodat het moeielijk is opgaven daarvan te krijgen. Men weet slechts dat zij geleden hebben onder het te groot bezit van land, en dat een ware land-manie hen soms heeft aangegrepen, waardoor hun inkomsten verminderden. Dit neemt niet weg dat zij steeds groote inkomsten trekken uit hun tuin-cultuur, uit hun kweeken van zaden, groenten, vruchten en medicinale kruiden. Dit laatste is in hooge mate hun bedrijf en werk. Doch zij zijn ook knap in mechanische industrieën. Zij heeten rijk: men schatte hun vermogen in 1878 op 12 millioen dollars, en alles is de vrucht van trouw werken en van spaarzaamheid. Hun dorpen zien er huiselijk, netjes en behaaglijk uit, hebben haast een Hollandsch voorkomen, | |
[pagina 174]
| |
zegt men: alles is flink gebouwd en zit goed in de verf; elk dorp geeft een rustigen, stillen, kalmen, vredigen indruk. De oorsprong der Shakers is uitvoerig door ons verhaald in het eerste deel der ‘Socialisten’ pag. 400-404. Aldaar hebben wij ook hun beginselen uitééngezet. Zij hadden visioenen en revelaties, waren telkens in verrukking en geestvervoering, en spraken dan vurige woorden, ondergingen heftige trillingen, trekkingen en schuddingen van het lichaam. Hun communauteiten zijn elk verdeeld in twee of meer takken, die families genoemd worden. Elke van deze families leidt dan een gemeenschappelijk leven. Deze indeeling berust op regelen van convenientie of van plaatselijken aard, en is dus door de omstandigheden bepaald. De ware indeeling der Shakers, zonder op den plaatselijken toestand te letten, is in drie klassen, die de progressieve trappen van hun orde aan duiden. Eerst het novitiaat, dan de klasse der juniores, en eindelijk die der seniores. Eerst bij de laatste klasse is men volledig lid der communauteit, nadat men in de twee voorafgaande rangen zijn trouw en zijn geloof practisch heeft getoond. Elke familie of tak wordt bestuurd door twee broeders-ouderlingen en twee zusters-ouderlingen die de geestelijke aangelegenheden behandelen, en door twee diakens en twee diakonessen die de tijdelijke behoeften verzorgen. Altijd wordt dat dualistisch karakter volgehouden. Ook in het opperbestuur der gansche communauteit, dat te Mount Lebanon zetelt. Dit opperbestuur, ministerie of middenpunt van invloed (‘head of influence’) geheeten, en dat souverein is over alle Shakers-families waar ook gevestigd, bestaat uit vier personen: twee mannen en twee vrouwen. Één dier vier personen is bij dit opperbestuur echter het praedomineerend hoofd, de andere drie dienen in zekeren zin slechts van advies. Het hoofd, hij of zij, kan de drie andere personen afzetten, en mag zijn opvolger of opvolgster benoemen. De diakens of diakonessen zijn ondergeschikt aan de mannelijke of vrouwelijke ouderlingen, gelijk die laatste ondergeschikt zijn aan het ministerie. Door de geheele gemeenschap heên voegen zich de lager naar de hooger geplaatsten. Autoriteit wordt van boven-af gehandhaafd en overgedragen, en de ééne klasse of rang gehoorzaamt de andereGa naar voetnoot1). Wat bij de Shakers vooral treft, is dus het bezit van een uitgewerkt stelsel van organisatie. Daarbij hebben zij het geluk geluk gehad steeds door-en-door bekwame leiders te hebben met helder vaststaande beginselen. Zóó hebben zij nu langer dan een eeuw zich kunnen aanéénsluiten tot een levend geheel, een samenleving, waar ingetogenheid, rechtschapenheid en arbeidzaamheid de van-zelf sprekende als 't ware gelijk-vloersche hoedanigheden en karakter-eigenschappen waren. De vervolgingen, die zij in de eerste helft van hun bestaan te verduren hadden, hebben slechts hun deugden gelouterd. Die deugden - waarlijk toch niet zoo alledaagsch in onze zoogenaamd Christelijke maatschappij - wa- | |
[pagina 175]
| |
ren slechts het uiterlijk kleed. De vlam van een nieuw geestelijk leven moest alles doordringen. In dat geestelijk leven lieten zij plaats voor allerlei manifestaties, die later door de mediums der spiritisten werden nagevolgd. Het verheffend en verterend vuur van hun geest vond intusschen altijd nieuwe brandstof door de in Amerika inheemsch geworden ‘revivals’. Waar in 't begin moeder Anna, en later Jozef Meacham zendelingen zonden, hetzij in Kentucky of in Ohio of in Indiana, dáár braken, bij 't vernemen van die boodschap, in Christelijke kringen die ‘revivals’ uit, welke telkens nieuwe leden aan de Shakers bezorgden. En de Shakers hadden dien toevoer van nieuwe adepten noodig, want door den regel van het celibaat vermeerderde hun bevolking niet. Het leden-tal telde in 1840 5000, doch ging sinds achteruit. Om daaraan te-gemoet te komen hadden zij ook een vast stelsel van adoptie van kinderen aangenomen. Arme gezinnen uit de buurt gaven hun kinderen ter verzorging en opvoeding aan de Shakers-families, die zeer goede scholen voor dat jonge volkje inricht'ten. Maar van de duizend kinderen, die zij op deze wijze hebben opgekweekt, zijn slechts weinigen op ouderen leeftijd bij hen gebleven. De meesten zijn liever den avontuurlijken weg van het leven in de wereld opgegaan en hebben hun eigen fortuin gezocht; soms kwam dan, wel is waar later, een enkel schipbreukeling van dat wereldsch leven op zijn ouden dag het verblijf der Shakers weder opzoeken, om in het kalme dorp, waarheên zijn gedachten te-midden van allerlei bange zorgen zoo dikwijls waren gevlucht, te sterven. De indruk, die deze dorpen geven, is een gevoel van volkomen regelmatigheid en waardigheid. Elk dorp is een theocratisch Staatje. Op het gelui van een klok beweegt zich de gemeente als in vaste orde. Als de bel luidt des morgens tegen vijf uur staan allen op. Anderhalf uur later zitten allen aan 't ontbijt. Telkens waarschuwt weder het klok-geklep als de maaltijd of het avond-eten wordt opgedischt. Zij eten in gemeenschappelijke zalen. Broeders en zusters zitten afgescheiden. Zij knielen even bij 't begin en aan 't eind van het maal. Zij spreken niet aan tafel, noch lachen, noch fluisteren. Gelijktijdig staan zij allen op naar het teeken dat een der ouderlingen geeft, dan gaan zij weder aan 't werk. Broeders en zusters bezoeken elkander niet in elkanders kamers. Zij mogen niet samen spreken tenzij een derde tegenwoordig is. Hun kleeding is - met inachtneming van het verschil van sekse - dezelfde voor allen, en was vroeger zeer minutieus voorgeschreven. De vrouw staat geheel gelijk aan den man: van een meer ondergeschikte plaats aan de vrouw toe te kennen is geen sprake. Ook in hun bestuur staat de vrouw op dezelfde lijn en rang als de man. Hun eenigszins eentonig, wel wat fietsch leven krijgt nu gloed door hun eeredienst. Dáár mag het gemoed, dat in het gewone leven kalm en zwijgend zich toont, als het ware een uitweg zich banen. Dan leven zij in hun God, dan kunnen zij jubelen. De gansche gemeente, afgedeeld in de naast elkander opgekomen reien van mannen en vrouwen, zingt dan hymnen en juicht. Alles schijnt aan eigen ingeving overgelaten. Een zuster of broeder heft | |
[pagina 176]
| |
aan, de anderen volgen den rei-zang. Daar begint reeds de beweging. In vastgeordenden marsch, met de handen saâmgevoegd en voorwaarts gestrekt, treden zij onder 't zingen voort. Die marsch wordt sneller en sneller en gaat als over in een dans. Wild en uitgelaten wordt het tempo, totdat op de stem van een broeder en zuster de vaart wordt gestuit, en allen knielend in een zacht lied den afscheids-dank brengen.....Ga naar voetnoot1).
Na de inrichtingen der Shakers komt in aanmerking de communauteit Oneida in den Staat New-York ten jare 1848 gesticht door John Humphrey Noyes. Dit is een geheel Amerikaansche inrichting, waartoe geen invloeden van buiten, hetzij uit Duitschland, Frankrijk of Engeland, den stoot hebben gegeven. Het is echter een der zonderlingste en vreemdsoortigste van al die gemeenschaps-formeeringen. Aan een eigenaardig religieus Christelijke opvatting verbindt Oneida de poging om het exclusivisme van het huwelijk te breken. Het zou zijn een emancipatie uit de te enge banden van de monogamie: een verbreeding der paden van het echtelijk leven; een toepassing van het gemeenschaps-gevoel op een gebied waar gemeenschap tot dusverre niet toegelaten werd. Het simpele eenvoudige huwelijk zou binnen den cirkel der communauteit een ‘complex’ huwelijk worden. Vooral geestelijk werd dit alles opgevat, zij 't dan ook niet in alle opzichten en volkomen uitsluitend geestelijk. Natuurlijk verweerden de leiders van Oneida zich heftig tegen hen, die dadelijk smalend spraken van Oneida's instelling der ‘vrije liefde’, doch inderdaad had het meer omvattend huwelijk, dat hier binnen de grenzen der gemeenschap werd ingesteld, zeer veel bedenkelijke kanten, zelfs waar het tot 't beginsel van geestelijke huwelijken werd beperkt. Al de specieuze redeneeringen van Noyes wischten het feit niet weg, dat ook geslachts-verbindingen in Oneida tijdelijke verhoudingen konden zijn. Noyes, de bekende auteur van de ‘History of American So- | |
[pagina 177]
| |
cialisms’, was overigens een bij uitstek merkwaardig en schrander man. Hij was in 1811 in Vermont geboren, uit een betrekkelijk aanzienlijke Amerikaansche familie, waartoe ook de latere president der Vereenigde Staten Hayes behoorde. Hij genoot een voortreffelijke opvoeding. Studeerende in de theologie had hij reeds eigenaardige opvattingen. Ten-minste, in 1834 terwijl hij aan het Yale-seminarie vertoefde, werd hij reeds aangeduid onder den naam: ‘de Perfectionist’, omdat hij van overtuiging was en tegen een ieder die verdedigde, dat het evangelie van Christus dadelijke (tegenwoordige) redding van zonden verzekerde en dus onmiddellijk de volmaaktheid schonk. Die leer nu der volmaaktheid maakte hij als 't ware nog vollediger door een ander leerstuk: te weten dat de tweede komst van Christus en de vestiging van zijn eeuwig koninkrijk had plaats gegrepen in de volgende generatie na zijn eerste komst. Noyes sprak met klem en bezieling. Daar waren reeds enkelen die hem volgden en zich nu ook Perfectionisten gingen noemen. Met eenigen van hen stichtte hij een kleine gemeenschaps-organisatie in Putney (Vermont), straks in 1848 te Lenox in den Staat New-York de meer belangrijke Oneida-communauteit. Zij die zich dáár met hem vereenigden waren meestal lieden van beter positie dan de gewone adepten van religieuze collectieve maatschappijen. Er waren onder hen jonge geneesheeren, advocaten, geestelijken, schrijvers, kortom lieden van zoogenaamde hoogere opvoeding. Zij begonnen zich in te richten in twee betrekkelijk kleine huizen en volgden een uiterst bescheiden leefwijze. Zij werkten eenvoudig werk: landbouw, houtkappen en arbeid in een ouden zaagmolen. Bij dien arbeid werd uit den aard der zaak alle klasse-onderscheid opgeheven. Er was in 't begin weinig geld, maar men ging vooruit; men werkte voort met stalen ijver en de gemeenschap werd inderdaad zeer welvarend. Een zeer flink en goed uitziend gebouw kon allengs voor de communauteit worden opgericht. Zij omvatte omstreeks 1878 306 leden, waarvan 145 mannen en 161 vrouwen; 60 kinderen waren er toen onder de 14 jaren en 82 onder de 21 jaren. Hun godsdienst was een vasthouden aan den bijbel, met welks uitspraken zij echter zeer vrij omsprongen. Zij poogden te vereenigen, zooals zij zeiden, bijbel en wetenschap. Zij erkenden het tweeledig bestaan van God, in den Vader en in den Zoon, geloofden, overeenkomstig de denkbeelden van Noyes, aan de onmiddellijke redding van de zonde en aan het bestaan van het eeuwig koninkrijk, zij namen verder aan den doop door den Heiligen Geest. De redding van de zonde was voor hen niet een droog leerstuk, een of ander fragment uit een plichten-leer, maar beteekende bij hen een bijzondere fase van het gemoeds-leven, iets wat men ondervond, een religieuze gewaarwording en aandoening waardoor de zelfzucht in den mensch volkomen vernietigd werd. Zij erkenden het bestaan eener bovenzinnelijke wereld, noemden zich zelfs in dit opzicht spiritualisten, doch keerden zich streng tegen alles wat met het spiritisme (tafelklopperij, enz.) | |
[pagina 178]
| |
samenhing. - De gemeenschap was natuurlijk wat het eigendom en den arbeid betreft communistisch ingericht. Individueel eigendom was er niet. De arbeid werd geleid en geregeld door een arbeids-raad, een ‘business-board’: over de verschillende takken van het werk hielden bepaalde bestuurders het oog. Op 't veld werd de arbeid gezamenlijk gedaan. Zij kweekten vooral vruchten en groenten, waren bezig aan de zijde-cultuur, en bewerkten een soort stalen klemmen en knippen voor den landbouw. Al die voorwerpen verkochten zij dan voordeelig aan de buitenwereld. Voor grover werk gebruikten zij huurlingen. Bij hun leefwijze was het opmerkelijk dat zij niet veel vleesch aten, en zich onthielden van het gebruik van thee en koffie, tabak en sterken drank. Zij aten altijd te-zamen, en verwarmden hun gebouw door stoom. Overigens hadden zij veel op met de regelen der hygiëne en pasten die zorgvuldig toe: zij genoten dan ook een goede gezondheid en werden oud. - Hun vrijere opvatting en behandeling van het huwelijk was, volgens hen, een stap op den weg der verbreeding der huwelijks-verhoudingen. Het huwelijk moest minder knellend worden. Er zou ook voor de exclusieve monogamistische echt komen een maatschappelijke vormen-wijziging, een verwijding der te straffe voorwaarden. Zij bedoelden hier - evenals vroeger Enfantin onder de Saint-Simonisten - een sociale transformatie in gang te helpen. Zij gingen niet zoozeer uit van 't béginsel der absolute gelijkheid van man en vrouw, maar wilden zoowel voor man als voor vrouw de omstandigheden zóó inrichten, dat deze 't best de ontwikkeling van man en vrouw zouden bevorderen. De vrouw was en werd de vrije gezellin van den man. Elk samenleven was, als men wilde, tijdelijk van aard. De geheele gemeente was verbonden als door een allen omvattend huwelijk. De aanéénsluiting van man en vrouw werd hoofdzakelijk telkens een geestelijke echt. De vrouw werd nu geheel en al bevrijd van de zorgen van het moederschap. ‘Een ‘nursery’ werd ingericht waar moeder en kind vooreerst konden vertoeven. Later, als de moeder niet meer zoo vast bij 't kind behoefde te blijven, gingen de kinderen in verschillende afdeelingen. Zij werden goed opgevoed en onderwezen. De vrouwen hadden een bijzondere kleeding: de korte rok en de lange broekspijpen (‘pantalet’) waren daarvan het meest karakteristieke bestanddeel. - Eigenaardig in hun leefwijze was het volhouden op iederen weekdag der avond-bijeenkomsten. Dan kwam voor een uur, en ook niet langer, de gansche kolonie te-zamen. Er werd muziek gemaakt of een voordracht gehouden, of een of ander punt bediscuteerd. Zij bleven daardoor in gemeenschap van gedachten. Wat echter het meest daartoe bijdroeg was, volgens hun inzicht, hun strenge regel van onderlinge kritiek die zij op elkander toepasten. Een vast comité was daarvoor ingericht en zorgde daarbij voor inachtneming van behoorlijke regelen en vormen: zij noemden die instelling ‘mutual criticism’. Noyes bleef de ziel van alles. Hij was - zeiden zijn volgers - het permanente ‘medium’ van den geest van Christus. Hij | |
[pagina 179]
| |
schreef zelf veel, verdedigde zijn instelling en wekte op tot een eigen literatuur, die Oneida moest doen kennen en waardeeren. De communauteit-zelve had een uitgebreide bibliotheek, waar de werken van Darwin, Spencer, Huxley en Tyndall zeer veel gelezen werden. Noyes deed zijn best al zijn volgers Grieksch te leeren, opdat zij het Nieuwe Testament in den oorspronkelijken tekst konden lezen. De kolonie van Noyes werd intusschen steeds rijker. Hij stichtte in Connecticut een tweede gemeente te Wallingford, die geheel volgens de regelen van Oneida werd ingericht, en waarbij een aangenaam zomer-verblijf was verbonden, waar gedurende de warme maanden ook de leden van Oneida een vriendelijk onthaal vonden. Zóó scheen alles zonnig zich voor te doen, toen zij allengs in conflict kwamen met de regeering der Vereenigde Staten. De regeering gebood hun, dat zoogenaamde meer omvattende huwelijk, ‘complex marriage’, op te geven en dwong hen in 1881 als juridischen grondslag den vorm der vennootschap aan te nemen. Uiterlijk onderwierpen zich de Perfectionisten aan die eischen. Maar de vervolgingen hielden niet op en deden hun veel kwaad. Noyes verliet dan ook Oneida. Hij emigreerde met een klein getal volgelingen naar Canada, bij de Niagara-watervallen, en stierf aldaar in 1886. De meerderheid van zijn volgers bleef echter in Oneida en berustte in de bevelen der overheid. Noyes had de grootst mogelijke moeite gedaan, om aan de menschen het onderscheid duidelijk te maken tusschen het ‘complexe’ huwelijk in zijn communauteit en de zoogenaamde vrije liefde. Nadat hij met een overvloed van teksten uit den bijbel had zoeken te bewijzen, dat de instelling van het huwelijk, in zooverre het 't uitsluitend bezit van ééne vrouw aan één man toekent, geen instelling is van het koninkrijk der Hemelen; nadat hij had pogen uitéén te zetten dat ook de ondervinding aantoonde, dat sexueele liefde uit den aard der zaak niet beperkt was tot één paar, - ging hij over tot een betoog over de onderscheiding der sexueele verhouding in twee takken: de ‘amatieve’ en de ‘propagatieve’ tak, waarbij geheel de voorrang werd gegeven aan den eersten. Practisch konden die twee takken afgescheiden worden. ‘De wereld vermengde ze, warde en wierp ze dooréén, zoowel in de theorieën der fysiologen als in de doorgaande praktijk. De amatieve functie werd gewoonlijk opgevat als een lok-aas voor de propagatieve functie en werd daarin verzwolgen. Maar indien die amatieve eigenschap, gelijk Noyes beweerde, de eerste en edelste der sociale affecties was, en indien het propagatieve deel der sexueele verhouding in den oorsprong een tweede plaats innam, en slechts den vóórsprong kreeg door de verstoring der orde bij den zonden-val, dan waren wij verplicht de amatieve werking der sexueele organen tot een geheel onderscheiden en opperste functie te verheffen’. Noyes deed daarop volgen een volledige uitéénzetting van de leer van het zelfbedwang of der mannelijke ingetogenheid, welk een essentieel deel was der theorie van Oneida. In een handboek voor de communauteit van Oneida kwam hij nog terug op het onder- | |
[pagina 180]
| |
scheid tusschen vrije liefde en zijn opvatting. Hij redeneerde als volgt: ‘Het werkelijk verschil tusschen huwelijk en losbandige verbindingen kan aldus worden geformuleerd. Huwelijk is een blijvende vereeniging. Losbandigheid doet zich te-goed aan tijdelijke vrijerijen. In het huwelijk gaat gemeenschap van goederen samen met gemeenschap van personen. Bij losbandigheid wordt de liefde betaald als een arbeid die men huurt. Huwelijk maakt een man verantwoordelijk voor de gevolgen van zijn liefde-daden tegenover een vrouw. Bij losbandigheid bezwaart een man een vrouw met de drukkende lasten van moederschap, vernielt misschien haar goeden naam en haar gezondheid, en gaat dan zijn gewonen weg zonder eenige verantwoordelijkheid. Huwelijk voorziet in het onderhoud en de opvoeding der kinderen. Losbandigheid ignoreert kinderen als lastposten, en laat ze over aan het toeval. Nu is op al deze punten - zóó ging Noyes voort - onze leer deze: dat wij bij het onderscheid tusschen huwelijk en losbandigheid staan aan de zijde van het huwelijk. Vrije liefde beteekent bij ons geen vrijheid om van-daag lief te hebben en morgen te vertrekken; geen vrijheid om de persoon van een vrouw te nemen en ons goed en eigendom voor ons te houden geen vrijheid om een vrouw met onze kinderen te belasten en haar aan den stroom der wereld over te laten zonder verdere zorg of hulp; geen vrijheid om kinderen te verwekken en deze of op straat te zetten, of naar het vondelingen-huis te brengen. Onze communauteiten zijn families, even afzonderlijk begrensd en afgesloten tegen promiscuïteit als de gewone huishoudens. De band, die ons te-zamen hecht, is op zijn minst even blijvend en heilig als die van het huwelijk, want het is onze godsdienst. Wij nemen geen leden op (tenzij men ons bedriegt) dan dezulken, die hun hart en hand aan ons familie-belang voor hun leven en voor altijd geven. Gemeenschap van eigendom strekt zich juist zoovèr uit als vrijheid van liefde. De zorg van iederen man en elke dollar van het gemeenschappelijk eigendom is verpand voor het onderhoud en de bescherming der vrouwen, en voor de opvoeding der kinderen van de communauteit. Bastaardij, in den rampspoedigen zin van het woord, is eenvoudig onmogelijk in zulk een socialen toestand. Hij, die de moeite zich wil geven om onzen gang van den beginne af te volgen, zal geen verlaten vrouwen of op straat gezette kinderen vinden. In dit opzicht meenen wij aanspraak te mogen maken op een vóórsprong boven het gewone huwelijk en de gewone beschaving’Ga naar voetnoot1). Zóó leeraarde Noyes. Al zijn spitsvondige subtiliteiten hadden echter geen vat op het gezond verstand der overheid en regeering der Vereenigde Staten van Amerika. Waarschijnlijk viel ook de vervolging, die Oneida ondervond wegens de zeer eigenaardige opvatting van het huwelijk, samen met de maatregelen die op de polygamie der Mormonen werden toegepastGa naar voetnoot2). | |
[pagina 181]
| |
Enkel om die polygamie kunnen wij de Mormonen niet tot de communauteiten brengen, van welke hier sprake is. Bij hen is de grofzinnelijke religie, die zij aankleven, niet slechts hoofdzaak, maar alles. Bij den stichter der secte, bij den profeet Josef Smith, predomineert dan ook volkomen het religieuze elementGa naar voetnoot1). Hij was in 1805 in den Staat Vermont uit een presbyteriaansch gezin geboren. In 1820, bij gelegenheid van een ‘revival’, voelde hij zich door de genade Gods aangegrepen. Eenigen tijd daarna had hij in een bosch bij Manchester in het graafschap Ontario zijn eerste visioen; toen, drie jaren daarna, achteréénvolgens drie visioenen, waarin een engel hem het werk aanzegde waartoe hij geroepen was, en hem het bestaan openbaarde van het Boek dat het evangelie van den nieuwen godsdienst bevatte. Eerst in 1827 mocht hij kennis nemen van het Boek en in 1828 werd het hem door den wil Gods ontnomen. De nieuwe Kerk verkreeg haar organisatie in 1830 in den Staat Ohio. De eigenlijke organiseerder der Kerk als uitwendig lichaam was echter niet zoozeer Josef Smith maar Brigham Young, ook in den Staat Vermont geboren en wel in 1801. Hij was de zoon van een pachter en als ambachtsman opgevoed. In 1830 kreeg hij voor 't eerst kennis van den inhoud der tafels uit het nieuwe Boek. Hij liet zich in 1832 doopen en begaf zich naar Ohio tot den profeet, die hem een hoogen rang gaf. In 1835 werd hij een der twaalf apostelen van de nieuwe leer. Hij hielp den profeet op alle wijzen, toen deze in 1838 de kolonie Nauvoo in Illinois stichtte. Afwezig uit Nauvoo, toen de profeet Josef Smith en zijn broeder Hiram in Juni 1844 te Carthago werden vermoord, spoedde hij zich terug te keeren, en werd door de apostelen en de meerderheid der Mormonen tot president gekozen. Brigham Young nu stempelde zijn gemeente tot de Kerk der ‘Heiligen van den laatsten Dag’. Hij scheidde zijn Kerk volkomen af van de buitenwereld. Toen in het jaar 1847 de nederzetting te Nauvoo te veel binnen den kring van de bewoonde wereld kwam, nam hij het stoute besluit om zijn kolonie te voerenGa naar voetnoot2) in een afgelegen gewest, waar hij enkel de Indiaansche stammen tot naburen zou hebben en feitelijk absoluut hoofd van het land zou zijn. Hij leidde zijn gemeente over het gebergte der Rocky | |
[pagina 182]
| |
Mountains naar het gewest Utah, en vestigde zich aan de dorre oevers van het groote Salt-Lake. Toen Brigham Young er kwam - den 24en Juli 1847 nam hij met Wilford Woodruff de vallei in bezit - was het gewest nog afhankelijk van Mexico; het volgende jaar werden echter de Vereenigde Staten er souverein. Utah werd een zoogenaamd ‘territory’ der Vereenigde Staten, doch Brigham Young werd in zijn positie gehandhaafd door Fillmore, die den 9den Juli 1850, na den dood van Taylor, president der Vereenigde Staten werd. Sterk door de feitelijke onafhankelijkheid, waarin hij zich bevond, proclameerde nu Brigham Young den 29sten Augustus 1852 de ‘hemelsche’ wet van het huwelijk, die de polygamie erkende en bekrachtigde. De handhaving van Brigham Young door president Fillmore bleek een groote fout, want het Mormonisme kon nu in Utah de geheele politieke en rechterlijke organisatie als 't ware in zich opnemen, en zich tegenover het federale gouvernement plaatsen, wanneer dit de algemeene wet zou wenschen ook in Utah te doen eerbiedigen. Herhaalde malen beproefde de federale regeering zulks, maar het lukte niet. In 1854 was zelfs een troepen-afdeeling onder bevel van kolonel Steptoe naar Utah gezonden, doch zonder uitslag. In 1856 had de Mormoonsche bevolking al de ambtenaren der federale regeering gedwongen het ‘territory’ te verlaten. Brigham Young vond zijn kracht in zijn volkomen isolement. Hij was onbeperkt heer en meester over zijn Kerk. Met ijzeren hand voerde hij 't bewind. Wreedheid, hebzucht en zinnelijkheid kenmerkten hem. Hij bemantelde dit met oud-testamentische leuzen en uitspraken. Hij was in zijn kring zeer gevreesd. En in het buitenland, in Europa vooral, klonk zijn naam als die van een profeet van het duizendjarig rijk. Ook in ons land. Toen de groepen der Zwijndrechtsche communistische broederschap op het punt stonden uit elkander te vallen, kwam er omstreeks het jaar 1863 onder die Hollandsche Nieuw-Lichters een eigenaardige trilling. In de Zuid-Hollandsche dorpen, waar zij zich ophielden, kwam de tijding, dat hun de roeping van den Geest was gebracht om naar de Mormonen in Amerika te gaan. ‘Bij de Heiligen van den laatsten dag in Utah is de zaligheid’, aldus heette het. Zóó gingen enkelen uit ons land weg en vierden dan het feest mede van Gods koninkrijk aan de oevers van het Salt-LakeGa naar voetnoot1). Dien invloed, dien roep, die veelwijverij kon Brigham Young enkel dan handhaven, wanneer hij zich door een geheimzinnig waas van de overige wereld afscheidde. Toch was dit soms moeielijk. Scharen van land-verhuizers trokken van tijd tot tijd langs zijn vestiging nog verder naar het Westen. Hij begeerde geen nieuwsgierige blikken te verduren. Hij zou korte metten maken. Want angstvalligheid kende hij niet. Daar trok in Juni 1857 een karavaan uit Arkansas van honderd twintig emigranten, | |
[pagina 183]
| |
mannen, vrouwen en kinderen, langs 't Salt-Lake om de vruchtbare gronden van Californië te bereiken. Zonder aarzelen gaf Brigham Young bevel, om, met behulp der Indiaansche roodhuiden, de gansche karavaan te dooden. Aldus geschiedde. In een half uur was de slachting volbracht. Slechts zeventien kleine kinderen, te jong om zich iets te kunnen herinneren, werden gespaardGa naar voetnoot1). Die slachting echter is het begin van den val der Mormonen geworden. De federale regeering moest wel ingrijpen. Een gerechtelijk onderzoek werd bevolen. Het ging alles uiterst bezwaarlijk en moeielijk, daar de Mormoonsche getuigen niets bekenden. Eindelijk - twintig jaren later - werd toch gedeeltelijk recht gesproken, en één der hoofdschuldigen (John Doyle Lee) den 26sten Januari 1877 gefusilleerd. De onaantastbaarheid der Mormonen was gebroken. Het is waar: Brigham Young bleef onverlet. Niemand durfde tegen hem getuigenis afleggen. Hij is 29 Augustus 1877 aan de cholera overleden, nalatende zestien weduwen en vijftig kinderen. Doch na zijn dood - intusschen was ook de spoorweg der Union Pacific naar San Francisco langs het Salt-Lake door-getrokken - zette de regeering voor-goed door, ook in Utah de wetten te doen eerbiedigen. Een vroegere wet tegen de polygamie van 1862 was onuitgevoerd gebleven; welnu, een wet van 1882 kwam met hetzelfde verbod en werd in 1887 uitvoerbaar verklaard. Den 6den October 1890 gaf de president der Mormonen, de oude Woodruff - in 1847 de metgezel van Brigham Young - aan de gemeente het bevel de wet van de Vereenigde Staten te eerbiedigen. Hij hief dus de polygamie op, die 38 jaren had bestaan. Wel ging het met die ten-uitvoer-brenging der wet, wegens de politieke verhoudingen, niet al te straf en te scherp. Men stelde zich vooreerst veelal tevreden met een schijn-onderwerping aan de wet. Doch na de verheffing van het ‘territory’ Utah tot een Staat, gaat allengs alles regelmatiger. Het terrein scheen aan de polygamie ontnomen. Toen den 24sten Juli 1897 de Mormonen het halve-eeuw-feest vierden der vestiging in hun vallei, en hun 90-jarige president Woodruff, gevolgd door een optocht van twee honderd duizend geloovigen, tot den Mormoonschen tempel in Salt-Lake-City opging, stond het wettelijk vast dat de monogamie bij de Mormonen wettelijk voor-goed was gevestigdGa naar voetnoot2). In den ‘Staat’ Utah hadden echter voortaan de vrouwen het recht in alle vertegenwoordigende Staats-lichamen te kiezen en gekozen te wordenGa naar voetnoot3). |
|