De socialisten: Personen en stelsels. Deel 6: In de tweede helft der XIXde eeuw, tweede gedeelte
(1875-1897)–H.P.G. Quack– AuteursrechtvrijXI.Na de uitwerping van Bakounin uit de Internationale gingen zijn onmiddellijke aanhangers, de leden der Jura-federatie en de Spanjaarden, na zich te Brussel met de Belgen verstaan te hebben over een gemeenschappelijke actie tegen den nieuwen Generalen Raad, dadelijk nog in September 1872 naar Saint-Imier in Zwitserland, om dáár het anti-autoritaire congres te houden, dat reeds op het Italiaansch congres van Rimini was voorgesteld. Op dat congres van Saint-Imier hield de ‘Alliantie’ een overleg voor de toekomst. Naast de Jura-leden en Spanjaarden was Italië er vertegenwoordigd door zes gedelegeerden, door Bakounin in de eerste plaats, voorts o.a. door Fanelli, graaf Cafiero en Costa, twee afgevaardigden kwamen uit Frankrijk, één was er uit Amerika, in 't geheel kwamen er vijftien gealliëerden. Zij namen nu het besluit, om in den meest absoluten zin de besluiten van het Haagsche congres af te slaan en in geen enkel opzicht de volmachten van den nieuwen Generalen Raad, die dáár benoemd was, te erkennen. Zij sloten een overeenkomst (‘pacte’) van vriendschap, van solidariteit en van onderlinge verdediging tegen dien Generalen Raad, en namen een resolutie, waarin zij de richting afbakenden die zij te volgen hadden. Die resolutie luidde als volgt. Het congres verklaart: 1o dat de vernietiging van elke politieke macht de eerste plicht is van het proletariaat, 2o dat de organisatie van een zoogenaamd voorloopige en revolutionnaire macht, om die vernietiging te bewerkstelligen, slechts een bedriegerij te-meer kan zijn, en voor het proletariaat even gevaarlijk zal blijken als al de tegenwoordig bestaande gouvernementen. Eindelijk besloot men de andere autonomistische federaties uit te noodigen tot deze nieuwe overeenkomst (‘pacte’) toe te treden, en zoo spoedig mogelijk een nieuw congres te houden.Ga naar voetnoot1) | |
[pagina 156]
| |
De scheuring tusschen Internationale en ‘Alliantie’ was dus een bezegeld feit. De ‘Alliantie’ beweerde voortaan de ware Internationale te zijn. De vier congressen, die dan ook sinds het Haagsche congres gehouden werden, en vooral door de zorgen der aanhangersvan Bakounin bijééngeroepen zijn, heetten, hoewel de beginselen der ‘Alliantie’ er den toon gaven, nog altijd congressen der Internationale. Trouwens naast felle aanhangers der ‘Alliantie’ kwamen er toch nog altijd vele socialisten van allerlei richting. Zóó kwam het zesde congres der Internationale van 1-6 September 1873 te zamen te GenèveGa naar voetnoot1); zóó vergaderde het zevende congres der Internationale in September 1874 te BrusselGa naar voetnoot2); zóó hield het achtste congres der Internationale van September 1876 zijn zittingen te Bern; zóó had eindelijk het negende congres der Internationale plaats te Gent van 9 tot 15 September 1877. Nog op dit laatste congres wisten de negen anarchistische gedelegeerden uit Spanje, Italië, Zwitserland, België en Frankrijk - voor Frankrijk trad toen als zoodanig op de bekende Brousse- het doordringen van het Marxistisch socialisme te weêrstaanGa naar voetnoot3). Geen van deze latere congressen der Internationale heeft echter de beteekenis gehad van de vijf groote eerste congressen. Toen de twee laatste congressen gehouden werden, was Bakounin reeds gestorven. Terwijl het Haagsche congres zich met hem bezig hield, woonde hij nog altijd met zijn gezin aan het Lago Maggiore te Locarno. Wel konden de lichtblauwe kleur van het meer en de wijkende fijne lijnen der omringende bergen in de verte hem tot eenige rust stemmen. Doch naast de algemeene zorgen over den loop der tijden knaagde de beet van de armoede. Hij had 't bitter armoedig. In de verzameling zijner brieven staan onder dagteekening van 9 en 18 Februari 1872 twee brieven van zijn vrouw, aan | |
[pagina 157]
| |
Ogarjoff eenig geld voor dadelijke strikte uitgaven vragendeGa naar voetnoot1). Zijn vriend graaf Cafiero - eenigen tijd van hem vervreemd - trok zich toen zijn lot weder aan. Hij hielp hem aan een woning te Locarno, kocht voor hem een huis, dat hij op naam van Bakounin liet schrijven, om aan Bakounin te-gelijkertijd burger-recht in het kanton Tessino te verzekeren, waardoor men hem niet kon wegjagenGa naar voetnoot2). Later, in 1874, toen de familie van Bakounin hem het deel van zijn erfenis gaf waarop hij recht had, verliet Bakounin Locarno en ging hij te Lugano aan het meer van dien naam wonen. Zoowel te Locarno als te Lugano leefde hij nu stil en eenzaam als in gedachten verzonken. Hij begreep dat zijn taak afgewerkt was. ‘Klokkeluider-af’, zóó riep hij zichzelf toe. De vuurbal van het anarchisme begon te rollen. Hij liet die rollende bom thans haar weg volgen. Wij vinden uit die dagen nog een door hem opgemaakt programma voor de Slavische sectie te Zürich der Internationale arbeiders-partij, ook nog een vlugschrift van 1873 aan de Russische revolutionnairen, dat echter ook door een zijner leerlingen kan zijn opgesteld. Wij zien hem ook in die dagen eenigszins scherp tegenover Peter Lavroff staanGa naar voetnoot3). - Overigens bemoeide hij zich niet meer met de speciaal Russische vraagstukken. Integendeel, zijn hoop voor de algemeene ontwikkeling der anarchistische revolutionnaire beweging was gevestigd op de Romaansche landen: op Italië, Spanje en op Frankrijk. Aan een anarchistischen aanslag en opstand te Bologna in 1874 nam hij-zelf met Cafiero nog deel; hij ontkwam toen zelfs ter-nauwernood. Voorts leefde hij in herinneringen. In een brief van 1 November 1872 aan Ogarjoff lezen wij nog een opmerkelijk eind-oordeel over Netchajeff: - ‘hij was een man van zeldzame energie; in 't begin rein en zuiver van bedoeling, later krankzinnig’Ga naar voetnoot4) - een weeklacht, waaruit wij zien hoezeer die houding van Netchajeff hem 't hart had gebroken. Overigens bleef hij in gesprekken - als soms een kampgenoot hem kwam opzoeken - de oude: altijd fel tegen Marx en hen die hij de Duitsche Joden noemde, altijd | |
[pagina 158]
| |
manend tot daden en nog eens daden. Hij was en bleef een samenzweerder. Zijn eigen huis aan het donkere meer van Lugano had hij als een kleine vesting versterkt en met sluipwegen voorzien. Hij stond in oorlogs-toestand tegenover de wereld. Doch de ondervinding met Netchajeff doet hem, den materialist en realist, als bij terugslag in zijn oordeel soms een hoogeren, wij zouden haast zeggen ideëeleren toon dan gewoonlijk aanslaan, iets dat als een edel geluid nu en dan doorbreekt. Hoort bij voorbeeld de woorden uit een brief van 21 October 1874 uit Lugano. De brief is gericht aan een onbekende, maar het is alsof de zinsneden tot Netchajeff zijn gericht. Wij nemen den inhoud voor een deel hier over: ‘Ik heb uw brief - zóó luidt de aanhef - ontvangen. Waartoe van vriendschap te spreken? Na hetgeen gij tegen mij hebt gehandeld - en alles, zelfs de minste kleinigheid is mij thans bekend - zou het meer dan ergerlijk en leugenachtig zijn ons over en weder vrienden te noemen. Gij hebt alles gedaan om mij te gronde te richten, fysiek, moreel en sociaal..... Geef ten minste toe, dat gij tegenover mij als de bitterste vijand u hebt gedragen. En desniettegenstaande geloof ik nog altijd aan uw trouw in de Russische zaak en aan uw geschiktheid om haar te dienen, en ben ik steeds bereid u op dit gebied de hand te reiken. Gij bereidt u thans voor tot een beslissenden stap, van welks uitslag de gansche toestand van uw leven, hoofdzakelijk van uw revolutionnaire werkzaamheid zal afhangen. Vergun mij, een grijsaard, tot u eenige waarachtige woorden, wel mijn laatste, toe te spreken. Tracht in de betrekkingen tot nieuwe lieden, met wie gij in een nadere verhouding zult treden, zooveel waarheid, oprechtheid en hartelijkheid te leggen, als het aan uw gesloten natuur mogelijk zal zijn. Versta toch eindelijk, dat men op Jezuïetische spitsboeverij niets wat levend en vast is kan opbouwen; zie in dat de revolutionnaire werkzaamheid, wil zij tot een resulaat voeren, nooit in gemeene en lage hartstochten een steunpunt mag zoeken; en begrijp dat zonder hoogere, het spreekt van-zelf menschelijke idealen, geen revolutie tot overwinning kan leiden’. Dit is de laatste brief uit de verzameling zijner uitgegeven correspondentie. Wij hebben niets daaraan toe te voegen. Bakounin leefde nog twee jaren, steeds te Lugano. Doch hij leed die laatste jaren lichamelijk veel pijnen. Het ijzersterke lichaam was door al de kerker-straffen, de Siberische verbanning, en de harde ontberingen van een zwervers-en vluchtelings-bestaan ondermijnd. Van tijd tot tijd week hij dus naar Bern, tot twee oude vrienden: tot Adolph VogtGa naar voetnoot1), die als kundig arts hem raad gaf; tot Reichel, den musicus, die door zijn klavier-spel hem rust en kalmte kon geven. Als de laatste met hem wilde redeneeren, en hem vroeg, wat hij wel zou doen indien zijn hervormings-plannen | |
[pagina 159]
| |
werden verwerkelijkt, klonk het antwoord: ‘Dàn, dàn zal ik alles omvèrstorten..... maar, lieve vriend, speel voort en redeneer niet: gij weet even-goed als ik dat tegenover de eeuwigheid alles onverschiilig en ijdel is’. In Juni 1876 kwam hij weder tot hen beiden, maar nu om te sterven, zóó als hij zeide. Inderdaad er was geen genezing meer voor hem. Den 1sten Juli 1876 ontsliep hij te Bern, na een korten doch heftigen doods-strijd. Zijn twee vrienden begroeven hem op het kerkhof te Bern, het Brunngarten-FriedhofGa naar voetnoot1). |
|