De socialisten: Personen en stelsels. Deel 6: In de tweede helft der XIXde eeuw, tweede gedeelte
(1875-1897)–H.P.G. Quack– AuteursrechtvrijIX.Het anarchisme, zooals Bakounin dat in de hierboven ontlede geschriften had ontwikkeld, trachtte nu een terrein te vinden in enkele landen van Europa.
In ZwitserlandGa naar voetnoot1) was door het zich constitueeren van ‘la Fédération Jurassienne’ (zie hierboven pag. 71) alles in gang gezet. Op het congres van Sonvillier van 31 October 1871 werd de leer der anarchisten tegenover die van Marx en van zijn Internationale geplaatst. In een eigen orgaan zou die leer worden bepleit. Sinds het vroegere blad van Bakounin, ‘L'Egalité’, door de partij van Marx was veroverd, hadden Bakounins aanhangers wel een nieuw blad gevestigd onder redactie van Guillaume: ‘La Solidarité’, maar dat blad hield het niet lang uit; het werd nu opgevolgd door ‘La Révolution sociale’, geschreven door Claris, een uitgewekene der Parijsche commune. Ook dit blad echter leidde een kortstondig leven en werd toen (15 Februari 1872) vervangen door het ‘Bulletin de la Fédération Jurassienne’. Voorts werd door het congres - welks secretaris Adhémar Schwitzguébel was, en tot welks leden nog de later zoo bekende Marxistische Fransche socialist Jules Guesde behoorde - een soort losse organisatie der anarchistische richting gevestigd. Den 12den November 1871 vaardigde het bestuur dier aldus geconstitueerde ‘Fédération Jurassienne’ een circulaire uit, als eerste protest der Federalistische | |
[pagina 124]
| |
partij tegen de ‘autoritaire’ leiding van de Internationale. In die circulaireGa naar voetnoot1) werd het beginsel van het gezag bestreden, en uitééngezet, dat de Generale Raad der Internationale juist dat verkeerde middel van het gezag als hefboom van haar handelingen gebruikte. Door de besluiten der conferentie van Londen van 17-23 September 1871 (zie van het vijfde deel der ‘Socialisten’ pag. 459) had de Generale Raad getoond, dat hij een ware dictatuur wilde vestigen. De leer der der Internationale werd zoodoende een orthodoxe leer, en haar inrichting een vaste centralisatie. Daartegen kwam de federatie uit de Jura op. De Internationale moest het beeld van de maatschappij der toekomst zijn: ‘La société future - zóó eindigde de circulaire - ne doit être rien autre chose que l'universalisation de l'organisation que l'Internationale se sera donnée. Nous devons donc avoir soin de rapprocher le plus possible cette organisation de notre idéal. Comment voudrait-on qu'une société égalitaire et libre sortit d'une organisation autoritaire? C'est impossible. L'Internationale, embryon de la future société humaine, est tenue d'être, dès maintenant, l'image fidèle de nos principes de liberté et de fédération, et de rejeter de son sein tout principe tendant à l'autorité, à la dictature’. Daarom wenschte de federatie zoo spoedig mogelijk een algemeen congres der Internationale, om over den Generalen Raad een oordeel te vellen. Zij nam het standpunt aan alsof zij, de federatie der Jura, de ware denkbeelden der Internationale uitdrukte. Die circulaire werd naar verschillende landen en gewesten gezonden en wekte in alle streken, waar nog leden der Internationale waren, zekere beroering. Ten-einde de opkomende beweging te bezweren deed de Generale Raad tegen den zomer van 1872 uitkomen een circulaire, die 5 Maart 1872 werd gedagteekend, te weten: ‘Les prétendues scissions de l'Internationale’Ga naar voetnoot2). Intusschen had den 19den Mei 1872 de ‘Fédération Jurassienne’ haar tweede congres gehouden te Locle, waarbij het congres - in tegenstelling van het negende besluit der conferentie van Londen van September 1871 - onthouding in politieke zaken aan haar Zwitsersche secties (er was sprake van een revisie der Zwitsersche grondwet) gebood.
Ook in Italië en Spanje poogde de richting van het anarchisme, zooals Bakounin die had voorgesteld, zich te vestigenGa naar voetnoot3). | |
[pagina 125]
| |
In Italië ging het als van-zelf. Bakounin had bijna vier jaren dáár gewoond: eerst in Florence van 1864 tot 1866, later na 1866 te Napels, en had allerlei vriendschaps-betrekkingen er weten te sluiten. Hij had er zijn ‘Alliantie’ ontworpen. De aanwerving voor de ‘Alliantie’ had dáár plaats, voordat de Internationale er secties vestigde. In Napels, Milaan, Turijn en in de Romagna merken wij dan ook in de jaren 1870 tot 1872 allerlei verbindingen op, die in Bakounin hun leider eerbiedigen. De afgevaardigde in het Italiaansche parlement: Fanelli, was bij deze vereenigingen voor Bakounin in dit opzicht een soort diplomatieke bemiddelaar en tusschen-persoon. - In Napels werd de anarchistische beweging geleid door den advocaat Gambuzzi en door den ‘model-arbeider’ Caporusso, welke laatste in September 1869 op het congres der Internationale te Bazel als gedelegeerde van Napels aanwezig was geweest en Bakounins partij dáár dapper had voorgestaanGa naar voetnoot1). - In Milaan was in November 1871 een uit verschillende elementen bestaande sectie gevormd: men vond er, nevens eigenlijke werklieden, tal van studenten, journalisten en kleine beambten. Eerst trachtte zekere Cuno de sectie nog in de banen van de Internationale te houden. Toen echter Cuno het land was uitgezet, kwam die Milaneesche vereeniging geheel onder den invloed der ‘Alliantie’ van Bakounin. - Eénzelfde lot onderging de werkmansfederatie, die in October 1871 te Turijn was opgericht. Dáár had de secretaris Carlo Terzaghi (een dolkop)Ga naar voetnoot2) den meesten invloed. Eerst wilde deze zich verbinden met de Internationale en schreef hij deswege brieven aan den Generalen Raad, maar allengs wijzigde hij zijn houding en trok hij openlijk partij voor de federatie van de Jura. Een Poolsch geneesheer, Jacobi, ondersteunde hem daarbij. Meer en meer ging nu de Turijnsche vereeniging den weg der anarchie op; in haar brieven en circulaires kantte zij zich fel tegen de autoritaire richting van den Generalen Raad der Internationale. - In de Romagna vond de ‘Alliantie’ haar meest ontvankelijk terrein. Dáár vormden zich groepen van arbeiders, die te-zamen den naam aannamen van ‘Fascio Operaio’. Zij noemden zich internationaal, doch waren in werkelijkheid autonome secties. Zij hielden een eerste congres in Maart 1872 te Bologna en verklaarden, dat zij in den Centralen Raad te Londen slechts een bureau van correspondentie en van statistiek wilden erkennen, geen leiding daaraan toekenden. Toen door dien Generalen Raad het vijfde congres der Internationale tegen September 1872 in den Haag was uitgeschreven, | |
[pagina 126]
| |
hield die ‘Fascio Operaio’ uit de Romagna den 5en Augustus 1872 een conferentie van Italiaansche socialistische arbeiders-vereenigingen te Rimini, in welke samenkomst men vierkant de solidariteit met de ‘Internationale’ opzegde, nu zij den autoritairen weg van den Generalen Raad opging. De conferentie, die als voorzitter had graaf Carlo Cafiero (Bakounins vriend)Ga naar voetnoot1) en als secretaris Andrea Costa, ried de Italiaansche socialisten aan geen gedelegeerden naar den Haag te zenden, maar liever te Neufchâtel op hetzelfde tijdstip als het Haagsche congres een tegen-congres te houden. Aan dat advies werd echter geen onmiddellijk gevolg gegeven. - Men ziet uit dit alles dat Italië in 't algemeen een vrij vruchtbaar veld voor de anarchie kon worden. Trouwens Bakounin-zelf gaf, in een brief uit Locarno den 5en April 1872 aan zijn Madridschen vriend Mora geschrevenGa naar voetnoot2), hiervan de beste verklaring: ‘Gij weet zonder twijfel - zóó lezen wij in dezen brief - dat in de laatste tijden de Internationale en onze waarde “Alliantie” een zeer groote ontwikkeling in Italië hebben verkregen. Het volk, zoowel op de velden als in de steden, bevindt zich in een volkomen revolutionnairen toestand: dat is in economisch hopelooze omstandigheden, en de massa's beginnen zich dus op een zeer ernstige wijze te organiseeren; haar belangen beginnen ideeën te worden. Tot nu toe had aan Italië ontbroken niet het instinct, maar de organisatie en het idee. Die twee elementen constitueeren zich nu, zoodat derhalve Italië met Spanje misschien het meest revolutionnaire land van Europa wordt. Er is daarbij in Italië iets, wat in de meeste landen niet aanwezig is: een vurige energieke jongelingschap, die volkomen zonder carrière of uitweg, niet op haar plaats is, en die in weerwil van haar burgerlijken oorsprong nog niet zedelijk en verstandelijk uitgeput is, zooals de jeugd van andere landen. Heden werpt zich nu die jongelingschap hals over kop in het revolutionnaire socialisme, en aanvaardt geheel ons programma, het programma der “Alliantie”. Mazzini, onze geniale en machtige antagonist, is dood; de Mazzinistische partij is volkomen gedesorganiseerd, en GaribaldiGa naar voetnoot3) laat hoe langer hoe meer zich meêsleepen door een jeugd, die zijn naam draagt, maar die veel verder gaat of loopt dan hij bedoelt. Laten dus de overige socialisten op die van Italië letten....’ Zeer juist merkt hier (dunkt mij) Bakounin op, dat het socialisme en anarchisme van het Italië der jaren 1870 en 1871 een nog slechts in den aanvang opkomende opborreling was van geheel den revolutionnairen toestand van het land; dat dus die verschijnselen wel hoofdzakelijk, doch niet uitsluitend uit de ellendige omstandig- | |
[pagina 127]
| |
heden van het lagere volk (arbeiders cp het veld of in de stad) moesten worden verklaard, maar vooral ook in samenhang moesten gebracht worden met gedeclasseerde, een anderen weg zoekende, elementen van de zoogenaamde ‘bourgeoisie’. Op proletariërs van den geest: ‘les pauvres en habit noir’, werkt altijd met wissen uitslag het beginsel der anarchie. Bakounin had overigens van uit zijn standpunt den toestand van Italië voortreffelijk uitééngezet in een brief, dien hij na den dood van Mazzini (deze stierf 10 Maart 1872) aan zijn mede-strijder in Italië Celso Cerretti schreef. Deze brief kan als een soort programma voor de leiders van het anarchisme in Italië beschouwd worden, en zijn zeer belangrijke inhoud moet dus kortelijk door ons weêrgegeven wordenGa naar voetnoot1). De brief begint met een schets van den persoon van Mazzini. De ons bekende trekken - zoo als Bakounin hem zag - worden ons weder voorgeteekend. In den door hem zoozeer beminden Mazzini ziet Bakounin den ideoloog en per slot van rekening den vijand der revolutie. Mazzini heeft zich dan ook gesteld tegen de Internationale, tegen de commune, tegen de verbinding van de Italiaansche jeugd met het proletariaat. Hij is een Jozua geweest die de zon wilde doen stilstaan. Een afgrond is er tusschen zijn programma en dat van Bakounin. Mazzini was steeds de held der politiek en der burgerlijke beschaving, maar van het reëele leven der massa's is hij verre gebleven. Daarom is zijn werk, hoe grootsch ook ondernomen, een vruchteloos werk geweest. Het Italië door hem gecreëerd is het Italië van Lanza, Bonghi, Visconti-Venosta, Crispi, en van ‘tutti quanti’, meer niet. Wel is waar had Mazzini zijn leus geformuleerd in de woorden: ‘God en het volk’ (‘Dio e Popolo’) maar het volk is bij hem iets fictiefs, iets abstracts. De dogmatische gedachte beheerschte bij hem alles. Ons beginsel - zóó zegt Bakounin - heeft daarentegen geen andere bron dan het volk zelf; de samenleving van het volk, van de massa, geeft, volgens Bakounin, niet enkel macht en leven, maar ook de elementen van alle moderne gedachten; een gedachte die niet uit den boezem van dat volk voorkomt is een doodgeboren vrucht. De Italiaansche jeugd heeft dus bij dat volk geen profeten- of leiders-rol te spelen; die jeugd heeft slechts de taak van een verloskundige (‘accoucheur’) der gedachten van het volk te zijn. Onder die volks-gedachten staat nu bovenaan de materieele of economische emancipatie. Mazzini zag hierop eenigszins neêr. Hij was gewoon te spreken van ‘appétits brutaux’ en stelde dan daartegenover de begrippen recht, gelijkheid, vrijheid, wetenschap, kunst, broederschap, solidariteit. Doch dit alles is min of meer poëzie. De basis van al die schitterende abstracties is altijd geweest de exploitatie der menigte ten-profijte van een kleine minderheid, een bevoorrechte klasse. Al de weelde der naties, haar kunst, haar wetenschap, had in de geschiedenis | |
[pagina 128]
| |
steeds tot kariatide de slavernij, de ellende der massa. Het volk, door de economische questie te stellen, doet dus den aanval tegen onze beschaving en wel in haar reëele basis. Terwijl het zijn dagelijksch brood opeischt, het volledig product van zijn arbeid, revindiceert het volk voor zich de wetenschap, de kunst, de rechtvaardigheid, de vrijheid, de gelijkheid, de broederschap, de solidariteit, in één woord: de humaniteit. Waaruit dus voortvloeit, dat dit materialisme inderdaad de hoogste uitdrukking van een practisch idealisme is. - Dat alles begrijpen de Mazzinisten niet. Zij nemen telkens een kleinen aanloop, smeden een kleine samenzwering, doch altijd op politiek terrein, en het eigenlijke volk blijft doof en onverschillig. De volks-massa begrijpt hun abstractie niet. Want die massa is niet te bewegen door iets afgetrokkens, maar door iets wat macht heeft, en zulk een macht moet te-gelijk belang en beginsel zijn, en uit 't eigen volks-leven voortkomen. Een volks-revolutie moet dus gansch anders opgewekt worden dan door de Mazzinisten wordt bedoeld. Meer nog dan op de steden, zal de revolutie te letten hebben op het platteland. Het geldt toch niet de politiek maar de sociale toestanden-zelven.- De revolutie heeft een negatieven en een positieven kant. Negatief: waar het geldt de afwenteling van alle knellingen der exploitatie van het volk door Staat en kapitaal. De kameel werpt zijn dubbelen last af. De bevrijding der drukking gaat hier zoovèr als 't instinct en de aspiratie van 't volk-zelf dat veroorloven. Positief: waar vrije federaties van gemeenten (communes) en arbeiders-associaties zich vestigen en collectieve toeëigening van grond en kapitaal opeischen. Aan zulk een revolutie moeten alle volks-lagen van Italië deelnemen. Bakounin wijdt dus thans een woord aan elk dier maatschappelijke volks-lagen (‘couches sociales’). Allereerst wijst hij op de twee voornaamste: de arbeiders in de steden en de boeren op het veld. Zij zijn in aard en aanleg in Italië geheel onderscheiden. De Italiaansche stads-arbeiders, die tot de verbinding der Internationale komen, zijn min of meer cosmopolitisch gevormd. Zij dwepen met gelijkheid en met absolute rechtvaardigheid. Zij willen de volle opbrengst van hun werk hebben. Zij wenschen de kapitalisten te vervormen tot een gezamenlijk eigendom. Hun bedrijf is hun vaderland. Zij zijn niet volstrekt gekant tegen centralisatie. Zij nemen een Staat aan, mits het een Staat der arbeiders zij. Daarentegen zijn in Italië de boeren op het platteland Federalisten. Zij zijn hartstochtelijk aan hun grond gehecht. Zij zijn wars van alle abstracties, van elke centralisatie volgens een Staats-begrip. Zij staan dichter bij de natuur. Veel sterker dan bij de arbeiders der steden steekt in hen het revolutionnaire element. Moge er al bij het proletariaat der steden meer verstand, meer revolutionnair bewustzijn wezen, er is veel grooter natuurlijke macht in de bevolking der velden. Op die boeren moet dus de sociale revolutie allereerst inwerken. Doch men moet dat gansch anders aanleggen dan gewoonlijk geschiedt. Men moet dáár niet beginnen met een propaganda der vrije gedachte, omdat men de boeren bijgeloovig vindt. Neen, onderwijs hen hun drukkenden materieelen last van | |
[pagina 129]
| |
zich af te werpen, dan valt van-zelf hun godsdienst weg. De sociale revolutie vernietigt noodwendig hun soort godsdienst. Trouwens men heeft bij die boeren niet veel te spreken of te doen. Hun toestand is zoo ellendig mogelijk. Zij staan van-zelf op. Dan vliegen zij te-zamen, en verbranden als bij instinct - bij wijze van auto-da-fé - alle paperassen en gezegelde papieren. Telkens ziet men dit reeds gebeuren. De kreet: ‘dood aan de kasteelen, vrede aan de hutten’ heeft bij hen nog den ouden invloed. Men voege daartoe de leus: ‘de grond aan de boeren’. - Tweeledig moet dus de sociale revolutie in Italië werken, verschillend de arbeiders in de steden, verschillend de boeren op 't veld behandelen. Daarnaast richte men steeds het oog op ‘de kleine burgerij’ in stad en land. Die kleine burgerij is gedesoriënteerd. Men moet voorzichtig ze aanpakken. Haar leden hebben nog belangen, die door een al te consequente, al te logische toepassing van het socialistisch beginsel, zoo als het zich uit de aspiraties der massa loswikkelt, zouden lijden; men moet dus die belangen zoeken overéén te brengen met die aspiraties, zonder die laatste echter op te offeren. De leuzen voor allen blijven: federalisme en socialisme. - Met eenige practische wenken besluit Bakounin zijn merkwaardig schrijven. Hoofdzaak is, dat men dadelijk de meer openlijke organisatie, zoodra zij wordt aangevallen, verandert in een geheim verbond. Naast het openlijk genootschap zij er dus een vaste kern (‘nucleus’) van die leden, die het bekwaamst en energiekst zijn, de leden op wier toewijding men geheel en al zich kan verlaten. Deze kring der vertrouwden en innig verbondenen, die niet groot behoeft te zijn, is het cement van alles. Op die kern komt 't nog meer aan dan op het cijfer der anderen. Zij zijn de staf van het leger. Trouwens een eigenlijk leger heeft men niet noodig: het volk-zelf is het leger. - In de tweede plaats zij men niet bang voor strijd en worsteling zelfs in eigen kring. De zoogenaamde harmonische éénheid beteekent enkel afwezigheid van leven, is inderdaad de dood. Slechts waar de ontwikkeling als zelfstandige kracht opborrelt en bruist voelt men den vooruitgang. Niet uniformiteit, maar diversiteit is het ware. De disciplinaire gelijkheid, die zich in een sociaal midden slechts kan vestigen ten-koste van de scheppende oorspronkelijkheid, doet de volken ondergaan. De levende éénheid, de krachtige, die wij allen willen, is zij, die door de vrijheid-zelve wordt gecreëerd te-midden van de zelfstandige en onderscheidene uitingen van een worstelende volks-massa. Een generaal waardeere de stilzwijgende tucht van zijn leger; wij - zegt Bakounin - zijn gewend om te bevelen te midden van een orkaan, en ademen nooit zoo ruim als in dien orkaan. Elke storm is een losketening van het volks-leven, waardoor een wereld van gevestigd onrecht wordt weggezweept.
Naast Italië had Bakounin hoop op Spanje gevestigd. Ook dit land was sinds de verdrijving van koningin Isabella (29 September 1868) in permanenten revolutie-toestand. Toen nu Bakounin in 1868 te Genève zijn ‘Alliantie’ als openlijk zelfstandig genootschap | |
[pagina 130]
| |
in 't leven liet treden, nadat de Vredes- en Vrijheids-liga hem duidelijk had te kennen gegeven, dat zij van zijn plannen niets wilde weten (zie hierboven onze bladzijde 57), was een der eerste internationale uitingen van die ‘Alliantie’ dat zij een adres richtte aan de arbeiders in SpanjeGa naar voetnoot1). Dit adres, uit Genève den 21en October 1868 verzonden, was door Bakounin-zelf opgesteld. In dit adres werden de ons bekende stellingen ontwikkeld. Er is - zóó werd den Spaanschen arbeiders op 't hart gedrukt - geen vrijheid zonder gelijkheid. Anders trekken alléén de rijken voordeel van elken maatschappelijken toestand. Allen moeten in het bezit van het kapitaal zijn. Richt u vooral - zóó gaat 't voort - tegen den Staat, tegen elken vorm dien men aan den Staat wil geven. Maakt een sociale revolutie. Sluit u bij de Internationale aan. Vernietigt wat vijandig tegenover u staat. Kant u echter nog meer tegen de zaken dan tegen de personen. Herinnert u goed, dat een volk hervormingen nooit op andere wijze verkrijgt, dan door ze te ontweldigen aan de heerschende klasse’. De revolutie in Spanje ging inmiddels haar loop en proclameerde de republiek. Het was echter vooreerst een zuiver politieke republiek: van sociale veranderingen wilden de staatslieden niets weten. Toen begreep Bakounin in het volgend jaar 1869 de sociale beweging dáár te doen uitlokken. Op het congres der Vredes- en Vrijheids-liga van Bern in September 1868 was ook aanwezig het bekende Italiaansche parlements-lid FanelliGa naar voetnoot2). Deze bood Bakounin aan voor de zaak der ‘Alliantie’ naar Madrid te gaan. Hij kreeg van Bakounin brieven van aanbeveling mede aan Garrido, lid van de Cortez, aan Morago en anderen. Zóó werden tusschen enkele Spanjaarden en de leiders der ‘Alliantie’ betrekkingen aangeknoopt. Op het congres der Internationale van Bazel van September 1869 waren dan ook reeds twee Spaansche gedelegeerden: R. Farga Pellicer en G. SentiñonGa naar voetnoot3), van wie de laatste zich uitdrukkelijk noemde een gedelegeerde der ‘Alliantie’. Aldus begon de ‘Alliantie’ in Spanje te werken, altijd in samenhang en onder den dekmantel als 't ware van de Internationale. De ‘Alliantie’ poogde de rol aan te nemen van de drijfkracht der Internationale, voorgevend dat de ‘Alliantie’ de eigenlijke draagster was der geheimste bedoelingen van de Internationale. Slechts de meest geïnitieerden konden leden der ‘Alliantie’ zijn. Op deze wijze vinden wij in 1870 de ‘Alliantie’ reeds gevestigd te Palma, te Valencia, te Malaga en te Cadix. In 1871 | |
[pagina 131]
| |
voegden zich daarbij secties te Sevilla en te CordovaGa naar voetnoot1). Ook met Portugal werden verbindingen aangeknoopt. In September van het jaar 1871 hield nu de Spaansche Internationale te Valencia een algemeen congres. Op dat congres kwam 't reeds tot zekere botsing: tusschen ‘Alliantie’ en Internationale. Morago deed zijn best om de tactiek te doen blijven aannemen, dat de ‘Alliantie’, op zekeren afstand blijvende van de Internationale, die Internationale zou blijven leiden en bezielen. Toch waren allerlei wrijvingen merkbaar. Dit werd sterker toen de circulaire van de Jura-federatie van Sonvillier van 12 November 1871 aankwam. De Spaansche leden der ‘Alliantie’ begonnen zich nu ook te verzetten tegen wat zij noemden de autoritaire leiding van den Generalen Raad der Internationale. Zij plaatsten den persoon van Bakounin tegenover dien van Karl Marx. Zij verwierpen de bekende besluiten van de conferentie der Internationale te Londen van 17-23 September 1871, vooral het negende besluit, waarbij de economische actie van de arbeiders-klasse in den tegen woordigen toestand onafscheidelijk verbonden werd verklaard aan haar politieke werkzaamheid, en zij besloten een geheel zelfstandige houding aan te nemen. In dien geest schreef Bakounin den 5den April 1872 van uit Locarno den zendbrief geadresseerd aan Francisco Mora te Madrid, waaruit wij reeds een fragment (zie hierboven pag. 126) overnamen. ‘Ons programma - zóó lezen wij daarin - is duidelijk. Wij verafschuwen het beginsel der dictatuur, van het gouvernementalisme en van de autoriteit. Wij zijn overtuigd, dat elke politieke macht een bron van wis bederf is voor hen die regeeren en een oorzaak van dienstbaarheid voor hen die geregeerd worden. Het woord “Staat” beteekent overheersching, en de menschelijke aard is zoo gesteld, dat elke overheersching zich omzet in exploitatie. Vijanden “quand même” van den Staat, in al zijn openbaringen, willen wij dien evenmin dulden in den boezem van de Internationale. Wij beschouwen de conferentie van Londen en de besluiten, die dáár zijn genomen, als een eerzuchtige intrige, en als een staats-greep (“coup d'État”), daarom hebben wij daartegen geprotesteerd en zullen er tot het einde toe tegen protesteeren. Op Spanje is thans het oog van allen gevestigd....’ En inderdaad woelde in Spanje de ‘Alliantie’ nu sterker en sterker tegen de Internationale. Aan de gedelegeerden, die de Internationale van uit Spanje naar het congres in den Haag van 1872 zou zenden, wist de ‘Alliantie’ mandaten in haar zin mede te geven. De anarchie scheen een vruchtbaar veld in dat Spanje te vindenGa naar voetnoot2). | |
[pagina 132]
| |
Doch de meest geruchtmakende uiting van het anarchisme had in die dagen plaats in Rusland, Bakounins vaderland. Wij bedoelen de zaak van Netchajeff. De oorsprong dezer aangelegenheid wijst op feiten, die reeds in 1861 in Rusland plaats hadden, in de kritieke dagen, waarop wij vroeger (zie hierboven onze bladzijde 31 en volgende) de aandacht vestigden. Er was op de Russische universiteiten toen gisting en beweging onder de studenten. De jonge lieden hadden een vaag gevoel, dat er iets nieuws in aantocht was, doch wisten niet scherp wat dat nieuwe bedoelde. Toen vaardigde de regeering van czar Alexander II strenge fiscale en disciplinaire maatregelen uit tegen de vele arme studenten, die door dit nieuwe zich lieten medesleepen en tegen den gewonen academischen routinegang zich gingen verzetten. Groote betoogingen en luidruchtige protest-vergaderingen hadden daartegen onder de studenten plaats. De universiteit van St. Petersburg werd een tijd lang gesloten, en een aantal studenten werd gevangen gezet of naar Siberië verbannen. Van dien tijd af begonnen velen der studenten leden te worden van geheime genootschappen. De gewone vorm daarvan was een vereeniging om kassen van onderlinge hulp op te richten. Maar de besturen dier vereenigingen, die oogenschijnlijk louter de administratie en het geldelijk beheer dier genootschappen behartigden, begonnen als van-zelf de politieke en sociale vraagstukken van den dag te bespreken, en werden kweekplaatsen van socialisme. Daar de Russische universiteiten voor een zeer groot deel bezocht worden door arme jongelieden, zonen van het lagere volk, nam de socialistische beweging er een zekere vaart. De theoretische leider dier sociale of socialistische richting was Tchernicheffski, die in 1863 naar Siberië werd verbannen. Nu dwaalde dáár te midden van die in gisting verkeerende Petersburgsche jeugd een student rond, Netchajeff geheeten, een fanatieke, verbeten jonge man, die op het einde van het jaar 1864 zijn makkers wist te verhalen, dat er in Londen een ontzaglijk groote vereeniging van alle arbeiders der geheele wereld was gesticht, de Internationale, en dat men een middel moest vinden om met dat genootschap in verbinding te komen. Op de Russische studenten dier dagen had hij grooten invloed. In het begin van | |
[pagina 133]
| |
't jaar 1869 zien wij dien Netchajeff in Genève. Hij zocht dáár de Russische uitgewekenen op en stelde zich voor als gedelegeerde der studenten van St. Petersburg. Hij vertelde een lange geschiedenis van lijden en smart, en deelde mede hoe onder de Russische studeerende jeugd reeds een groote geheime organisatie bestond om de beweging van het socialisme voort te planten. Zóó kwam hij ook bij Bakounin, die bezig was aan het constitueeren en organiseeren van zijn geheimen bond der ‘Alliantie’ en die al zijn gedachten concentreerde om, steunende op die ‘Alliantie’, bij het in September 1869 in Bazel te houden congres der Internationale de leiding der Internationale aan Karl Marx te betwisten. Netchajeff kon in dat streven Bakounin van dienst zijn. Bakounin nam dus dadelijk partij voor hem. De wilde energie, de fanatieke vastbeslotenheid van dien jongen Rus trokken hem aan. Hij kreeg hem lief. In zijn brieven duidt hij hem steeds aan met den gemeenzamen affectueusen naam: ‘boy, my boy’, mijn jongen.Ga naar voetnoot1) Hij wijdde hem in al zijn plannen in. Toen Netchajeff tegen den zomer van 1869 naar Rusland terugkeerde, kreeg hij een certificaat mede, gedagteekend 12 Mei 1869 en onderteekend door Michael Bakounin. Dit bewijs-stuk was gezegeld met een stempel, in de Fransche taal, luidende: ‘Alliance révolutionnaire européenne, Comité Général.’ In het stuk-zelf stonden slechts deze woorden: ‘de houder van dit certificaat is een der vertegenwoordigers en zaakgelastigden van den Russischen tak der universeele revolutionnaire “Alliantie”, no. 2771.’ Met dit stuk ging Netchajeff nu in Rusland onder de studenten voortwerken.Ga naar voetnoot2) Doch nog andere stukken en schrifturen bracht Netchajeff mede in Rusland. In de maanden, die Bakounin en hij te-zamen in Genève doorbrachten, hadden zij, samensprekende en overleggende, allerlei opstellen in gereedheid gebracht, meestal uitwerkingen van het plan der ‘Alliantie’ met speciale toepassing op RuslandGa naar voetnoot3) Het waren bijv. ‘Woorden aan de Russische Studenten’, gedagteekend uit Genève, April 1869. Zich aansluitende aan wenschen der Petersburgsche studenten van 20 Maart 1869 - waarbij dezen in een proclamatie vergunning vroegen om kassen te vormen voor hun arme kameraden, bevoegdheid te hebben om over hunne gemeenschappelijke aangelegenheden zich te beraden en bevrijd te zijn van de vernederende voogdij der politie - zeggen nu Bakounin en Netchajeff aan die studenten, dat zij zich moeten harden en stand moeten houden. De politie slaat en onderdrukt u - zóó heet het - en de autoriteiten verzekeren u | |
[pagina 134]
| |
dat gij alléén staat in Europa, zonder hulp, zonder dat iemand op u let. Dit is zeker waar, wat het officieele Europa der regeeringen betreft, maar naast dat Staats-Europa is er een ander. ‘Dat heft zich op, dat streeft, dat hoopt, dat gelooft aan de toekomst, dat vereenigt zich, vervormt zich; het is 't in een knechten-juk geknelde, hongerende, werkende Europa, het economisch Europa, het gedeclasseerde “Staatslooze” Europa van den arbeid.’ Met dit Europa, dat uw beulen, een TrepoffGa naar voetnoot1) en anderen, ontkennen, moet gij voeling houden. Straks wordt in een vlugschrift (Genève 1869) gericht aan de jonge broeders in Rusland dat alles nog meer uitgewerkt: ‘Gij heft u op - zóó heet het dáár - men kan u niet begraven. Het is bij u geen opflikkerende laaie vlam van lichtzinnigheid, geen voorbijgaande uitslag op de oppervlakte van de huid. Neen, het is waarachtig taai leven, leven eener jonge gedeclasseerde generatie. Na de beweging van 1861 en 1862, na den Poolschen opstand, na den aanslag van Karakosoff, heeft de czar Alexander II geen middel nagelaten om uw opvoeding te voltooien. De galg en de spitsroeden zijn onophoudelijk op u aangewend. Doch niets heeft geholpen. Thans nadert het einde van den afschuwelijken toestand. Van waar komt uw geloof en uw kracht? De knechten-literatuur staat verbluft over uw overmoed; zij verstaat niets van wat er met u gebeurt. Waart gij lakeien, spionnen, verklikkers, kruipers, dan zou die literatuur u begrijpen. Waart gij ideëele jongelingen, ook dan nog zou zij u verstaan. Maar gij wilt noch stelen, noch dwepen. Gij minacht en veracht die wereld der Pan-Russische werkelijkheid en der ideëele boeken-wereld. Daarom staat die wereld verbaasd en verlegen over u. In die verlegenheid hebben de heeren journalisten van Moscou en Petersburg verklaard, dat uwe beweging veroorzaakt was door onderaardsche Poolsche intriges. Dit is eenvoudig dom. Want er is een ontzaglijke kloof tusschen het programma van het overgroot deel der tegenwoordige Poolsche patriotten en het programma uwer jeugd, de vertegenwoordigster en verdedigster der Russische volks-zaak. Slechts ééne zaak is aan beiden gemeen: de haat tegen den Russischen Staat. Maar overigens gaan deze programma's vèr uit elkander. De Polen blijven slechts droomen van een weder-oprichting van den Poolschen Staat; zij begrijpen niet dat elke “Staat” een drukkende steen op het volks-leven wordt; zij willen daarbij leunen op een adel gevestigd op erfelijk grond-bezit; zij zien voortdurend naar het verleden. Neen: niet de inblazingen van uit Polen, maar een levende ontzettende immanente kracht leidt de Russische jeugd, de volks-kracht. De tijden van Stenka Rasin, den roover, naderen weder. Trouwens Alexander II's quasi-goedmoedige regeering lijkt op die van Alexis Michaelowitch. In wurgen en ophangen geven zij elkander weinig toe. Toen vluchtte men in de wouden, | |
[pagina 135]
| |
en de opstand der proletariërs brak uit. Zóó zal het weder geschieden. Wie zal nu overwinnen? Er is thans geen persoonlijke individueele, maar wel een collectieve onbedwingbare Stenka-Rasin: de naamlooze gedeclasseerde jeugd. Verlaat, o jongelingen, uw universiteiten. Men heeft u niets meer dáár te onderwijzen. De wetenschap dier academies is een doode wetenschap. Gaat in het volk. Het hart van allen zal voor en met u kloppen. Europa slaapt niet!’ Er is uit de samenwerking in die dagen van Bakounin met Netchajeff nog meer over. Wij hebben allereerst op 't oog twee opstellen over de revolutie. Zij waren van dadelijke toepassing op Rusland en geschreven voor Russische studenten, doch trokken inderdaad slechts consequenties uit de beginselen der ‘Alliantie’,en behelsden dus ook algemeene voorschriften voor alle landen. Één daarvan hebben wij reeds vroeger (zie hierboven onze bladz. 72-73) ontleed. Het heette ‘de beginselen der revolutie’. Aan dat stuk hechtte zich nu een tweede stuk getiteld: ‘Het opzetten der Revolutie-vraag’. Tusschen Regeerings-Rusland en Volks-Rusland - zóó vangt dit opstel aan - ontbrandt heftiger dan ooit een krijg op leven en dood. Geen verzoening of uitweg is mogelijk. Één der twee partijen, òf de Staat òf het volk, moet te-gronde gaan. Allen die leven van den buit op anderen vermeesterd, zijn 't eens met den Staat. Wij gaan samen met 't volk. Maar het is niet voldoende woorden te gebruiken: wij moeten door daden bewijzen dat wij 't met 't volk houden. De bevrijding nu van het volk beteekent de meedoogenlooze vernietiging der gansche Staats-orde, de vernietiging van alle sociale verhoudingen en krachten waarop de Staat berust. Het is dus onze taak een ontzaglijke macht door daden te doen inéénstorten. De regeering nu wijst zelve ons den weg. Zij jaagt de jeugd van de universiteiten. En zij doet wèl. Want ook uit ons oogpunt zou die jeugd dáár bedorven worden. Een deel daarvan zou door de academische opleiding tot beambten-vee zijn geworden. Een ander deel werd misschien gladde, republikeinsch-getinte liberalen. Een derde deel zou zich ontwikkeld hebben tot boeken-socialisten, tot stichters van arbeiders-genootschappen (‘artèls’). De overigen zouden geheime ‘cercles’ hebben opgericht en toch nog buiten het volk gebleven zijn. Allen zouden op de universiteiten tot niets-doenerij en machteloosheid zijn opgekweekt. Allen zouden gedemoraliseerd te-gronde zijn gegaan. Opdat niets daarvan gebeure, sluit dus de regeering de universiteiten, en slingert zij ons in het volk. Wat staat ons nu te doen? Dom zou het zijn het volk uit de hoogte te willen onderwijzen. Het volk weet beter dan wij, wat het noodig heeft. Wij moeten dus integendeel bij het volk ter school gaan. Maar wèl moeten wij het volk opruien. Want dat volk is slechts in een ‘latenten’ toestand van opstand: enkel fragmentarische pogingen van een opheffing doen zich bij 't volk voor. Wij moeten dus aan al die verbrokkelde en gesplitste bewegingen een éénheid van leiding geven. Doch om in staat te wezen die enkele oproers-uitingen tot een algemeene revolutie te | |
[pagina 136]
| |
vereenigen, moeten wij open en koen aan elk oproer mede-doen, op die wijze ons verbroederen met het volk, het volks-vertrouwen winnen. Van oudsher zijn er nu in Rusland twee soorten volksverheffing geweest: het oproer van het uit de voegen geraakte weleer vredige dorp, en het roovers-oproer. In het dorp ging in den regel alles vreedzaam toe: de Russische boer is lankmoedig, verdraagt geruimen tijd zijn onderdrukkers, doch van tijd tot tijd wordt zelfs die boer ongeduldig; dan staat zijn dorp op; doch welhaast wordt dat dorp door knoet en geweerschot bedwongen; weder kromt het den rug en bindt het zich in 't gareel van het werk. Intusschen: de heftigsten uit dat dorp vluchten weg, vlieden naar de bosschen en worden roovers. Het rooverschap is een der heldhaftigste vormen van het Russisch volks-leven. De roover is een avonturier, een figuur die op de volks-verbeelding werkt, in allen geval een onverzoenlijke vijand van den Staat. Hij is op zijn beurt met al zijn bende gruwzaam wreed en zonder mededoogen, maar volgt hier slechts het voorbeeld der regeering. En het doel der roovers is het volk te bevrijden. Sinds de grondvesting van den Moscovitischen Staat heeft dat Russische roovers-wezen nooit opgehouden. De roover is de éénige altijd-durende revolutionnair in Rusland gebleven, de revolutionnair van de daad. Als het nu gebeurde, dat roovers en boeren zich vereenigden en samengingen, dan was een volks-revolutie dáár. Dit geschiedde in de dagen van Stenka-RasinGa naar voetnoot1) en van Pougatcheff. En zulk een tijd nadert weder, een tijd van algemeen oproer. Reeds worden de dorpen hier en dáár wakker. ‘Storten wij, o jeugd, ons dus in de volks-beweging!’ - Bakounin had het thema, 't welk hij in dit opstel ontwikkelde, vroeger in 1862 reeds aangeduid in zijn brochure: ‘Romanoff, Pougatcheff of Pestel’ (zie hierboven onze bladz. 34-36). Hij werkte 't later nog uit in de brochure: ‘De wetenschap en de dringende volkszaak’Ga naar voetnoot2). De beschaafden - zóó sprak hij dáár - moeten van het volk leeren. De wetenschap is van haar kant van niet veel nut voor het volk. Die wetenschap is iets doods en iets dors, en is bovendien vervalscht. Voor een deel is zij materie voor frasen-draaiers, en voor een ander deel sociaal vergif. Dus is de weg ter bevrijding van het volk door de wetenschap ons afgesneden. Ons blijft - zegt Bakounin - slechts over de weg om zelf tot het volk te gaan. Overeenkomstig zijn eigenaardigen toestand is elk volk als geheel en elk proletariër in dit volk socialist. Geeft u dus de moeite ernstig met den proletariër te spreken, helpt hem zooveel noodig, doch niet meer dan om hem te brengen tot een juiste formuleering van zijn eigen diep en dringend instinct, van zijn aanspraken en eischen, en dan zult gij ontwaren dat hij een ernstiger socialist is dan gij-zelf. | |
[pagina 137]
| |
Deze en soortgelijke stukken werden door Bakounin in deze dagen bewerkt met het oog op Rusland. Daartoe behoort ook nog een ‘appèl op de officieren van het Russische leger’Ga naar voetnoot1) en een ‘oproeping aan den Russischen adel.’ Maar het belangrijkste document, dat met betrekking tot een naderende revolutie van Rusland door Bakounin in overleg met Netchajeff werd gesteld, was de korte revolutionnaire catechismus, dien wij reeds vroeger (zie hierboven onze bladz. 51-54) hebben ontleed. In dat saâmgedrongen boekje, dat in cijferschrift aan Netchajeff werd medegegeven, was de essentie der instructies, die aan de aanleggers eener sociale revolutie in Rusland voor hun samenzwering konden worden gegeven, scherp als met brandende letters gegrift. Met al die gegevens keerde Netchajeff in Rusland terug. In September 1869 was hij te Moscou en toonde hij zijn certificaat aan verschillende studenten, onder anderen aan Ouspensky. Voorts maakte hij daarbij gebruik van het vers van Ogarjoff ‘De student’, dat wij hierboven op onze bladz. 63 hebben vermeld. Dit vers, door Ogarjoff gedicht ter-eere der nagedachtenis van zijn vriend Serge Astrakoff, werd door Bakounin, ter-wille der propaganda, toegepast op Netchajeff-zelven. Het werd als vliegend blad met een opdracht aan Netchajeff gedrukt. Netchajeff was die ideaal-student, die ter-wille der Russische vrijheid den langen lijdensweg was opgegaan. Het gedicht omgaf met den stralen-krans eener legende het hoofd van dezen fanatieken revolutionnair. De vers-regelen waren zijn inleidings-brief bij jonge dwepers; zij waren tevens een bewijs, dat de oude ‘garde’ van Herzen en Ogarjoff zijn streven goedkeurde. Zóó vormde dan ook Netchajeff onder de studenten een samenzwering, of liever een geheim genootschap, volgens de regelen van den in cijferschrift vervatten catechismus. Een zoogenaamd revolutie-comité stond aan 't hoofd. In naam van dat comité werkte hij vooral te-midden van de agronomische academie, die op een kleinen afstand der stad Moscou is gelegen. Onder de studenten, die een plaats van beteekenis in dat geheim genootschap of den Russischen tak der universeele revolutie verkregen, behoorde ook Ivanoff. Ivanoff, bij wien het gemoed in de eerste plaats sprak, was vol vuur en gloed. Hij was een der meest beminde en invloedrijkste studenten op die agronomische academie. Hij had zich ten-volle toegewijd aan de verbetering van het lot zijner kameraden, en organiseerde hulp-kassen en kassen van onderlingen bijstand voor de arme studenten. In zijn vrijen tijd onderwees hij de kinderen der boeren, die in den omtrek der academie woonden. Hij deed alles met hartstocht, gaf zijn laatsten stuiver aan de armen, voor wie hij zich dikwijls zijn middag-eten ontzegde. Toch begon hij na eenigen tijd te pruttelen tegen de leiding van Netchajeff. Heel die wolk van mysterie leverde geen resultaat. Wat deed toch eigenlijk het revolutie-comité? Een soort argwaan kwam bij hem op, of Netchajeff wel de ware | |
[pagina 138]
| |
broeder was, of alles niet strekte tot een organisatie, die enkel en alléén de heerschzucht van een Netchajeff diende. Hij werd dus dringender met zijn vragen. Hij liet zich niet om den tuin leiden, vooral daar de maatregelen, die Netchajeff nam, bij voorbeeld het aanplakken van proclamaties in de les-zalen, het bestaan en werken der door Ivanoff met zooveel zorg in stand gehouden kassen voor de arme studenten in gevaar brachten. Ivanoff begon dus tegen Netchajeff op te staan. Den 20sten November 1869 gaf hij in zijn sectie zijn voornemen te kennen uit het genootschap te treden. Toen aarzelde Netchajeff niet. Hij zou volvoeren wat de regelen van zijn catechismus in het uiterste geval toelieten. Ivanoff moest uit den weg worden geruimd. Hij hield een soort overleg, een veemgericht met zijn trouwste aanhangers, waartoe Ouspensky behoorde, en besloot met hen Ivanoff te dooden. Werkelijk werd op een avond in 't duister Ivanoff gelokt in een grot van het park der agronomische academie en dáár vermoord. De politie greep nu in; de samenzwering werd ontdekt. Een lange instructie werd gehouden, en in Juli 1871 werd in het paleis van justitie te St. Petersburg het proces gevoerd. Voor de eerste maal hadden in Rusland de debatten van een politiek proces plaats vóór een jury en in het publiek. Al de beschuldigden, zeven en tachtig in getal, mannen en vrouwen, behoorden bijna zonder uitzondering tot de jeugd der universiteiten. Zij hadden, in de cachotten der forteres van St. Petersburg, van November 1870 tot Juli 1871, een preventieve gevangenis-straf ondergaan, die reeds den dood van twee hunner had veroorzaakt en enkelen van het verstand had beroofd. Zij traden uit den kerker om hun veroordeeling tot de mijnen van Siberië of tot verdere gevangenis-straffen te hooren. De hoofd-schuldige echter, Netchajeff, was ontvlucht en toefde in Zwitserland, meestal in de nabijheid van BakouninGa naar voetnoot1). In de brieven van Bakounin ziet men de angstige zorg van Bakounin voor zijn besten leerling. In een brief van 17 December 1869 uit Locarno aan Ogarjoff leest men de woorden: ‘Waar is mijn lieve, verstandige, edele avonturier, “my boy”? Gij schrijft mij, dat hij op weg naar Genève is. Ik beef voor hem’. Den 9den Januari 1870 laat Bakounin een juichtoon hooren over het feit dat werkelijk Netchajeff heelhuids van zijn vlucht afkomt. En den 12den Januari 1870 klinkt 't vroolijk en blijde: ‘En zoo verwacht ik onzen “boy” bij mij; een gespreid bed onder mijn dak, een kamer, een tafel, en het stipste stilzwijgen zullen zijn deel bij mij zijn. Hij moet slechts komen onder een anderen naam, liefst een Poolschen. Hier is hij veilig’. Als Netchajeff dan werkelijk gekomen is, maken zij beiden in Februari 1870 allerlei plannen. Zurich zou volgens hen een midden-punt van buitenlandsche | |
[pagina 139]
| |
agitatie voor de Russische zaak worden. Ook een hernieuwde uitgave van ‘De Klok’ zou weder worden voorbereid, aan welke ‘Klok’ dan nevens Ogarjoff ook Herzens oudste dochter (Natalie) als vertegenwoordigster der traditie van haar vader zou deelnemen. Dit laatste plan had echter geen voortgang: Netchajeff maakte op Natalie Herzen dadelijk een beslist ongunstigen indruk. Zóó houden zich Bakounins brieven voortdurend met den adept bezig. Bakounin wordt weder bezorgd. ‘Hebt gij gelezen - zóó schrijft hij 22 Februari 1870 aan Ogarjoff - dat Rusland de uitlevering vordert van Netchajeff?’ Den 29sten Februari meldt hij, dat men bij hem een huiszoeking doet om Netchajeff te vatten. Netchajeff was intusschen reeds gevlogen. Bakounin ergert zich nu over de zwakte van Zwitserland, dat ter-wille van Rusland zijn beginsel, om aan politieke vluchtelingen een asiel aan te bieden, wil prijsgeven. Hij schrijft daarover een brochure onder den titel: ‘Les ours de Berne et l'ours de Petersbourg; complainte patriotique d'un Suisse humulié et désespéré’, welke brochure tegen Mei 1870 in Neufchâtel verschijntGa naar voetnoot1). Met ongeduld verwacht hij dan ook telkens berichten over zijn opgejaagden en nagezeten vriend. Hij volgt hem met angstige gedachten..... En toch begint hier en dáár in die brieven de toon van ongerustheid een ander karakter aan te nemen. Het wordt waarlijk soms onrust, niet over den persoon, maar over de zaak. Zou werkelijk 't volledig vertrouwen gaan ontbreken? Dit is zeker: Bakounin wordt bekommerd. Volgt Netchajeff wel geheel en al en blindelings den ouderen vriend? Heeft hij niet eigen bedoelingen op 't oog? Er komt iets dubbelzinnigs in de antwoorden, die van en over Netchajeff hem bereiken. Er was bovendien te-midden van al de andere verwikkelingen een zwarte stip: iets dat hij (Bakounin) volkomen ter goeder trouw had gedaan, doch waarvan een ander misbruik zou kunnen maken. Een ellendige geldzaakGa naar voetnoot2). Sinds 1862 was er reeds in brieven van gedachten over gewisseld. Er bestond namelijk een fonds van ongeveer 25,000 francs, hetwelk door Bachmetjeff aan Herzen en Ogarjoff was vermaakt. Bakounin had van tijd tot tijd er op gewezen, dat fonds voor revolutie-oogmerken te gebruiken. Toen nu Netchajeff in Rusland zijn geheim genootschap organiseerde en tot daden scheen over te gaan, had Bakounin weder bij Herzen en Ogarjoff er op aangedrongen over dat fonds te beschikken en het aan het zoogenaamde ‘Revolutie-Comité’ | |
[pagina 140]
| |
van Netchajeff uit te leveren. Eerst na herhaald aanhouden van Ogarjoff had Herzen werkelijk de helft van dat fonds voor de doel-einden van Bakounin en Netchajeff overgegeven. Na den dood van Herzen gaf Herzens zoon aan Ogarjoff, op zijn eisch, dat, wat nog over was van het fonds; welk geld nu aan Bakounin werd ter-hand gesteld. Deze maakte het onmiddellijk aan Netchajeff over. Wat deed nu echter Netchajeff met die gelden? Hemel en Hel! Het scheen niet in orde met dat geld. Den 3den Mei 1870 schreef Bakounin daarover uitvoerig uit Locarno aan Ogarjoff: hij vroeg hem, ten-einde ieders verantwoordelijkheid te dekken, op schrift te zetten, hoe met dat fonds was gehandeld; er moest duidelijk bij geconstateerd worden, dat Bakounin-zelf zich nooit gemengd had in het eigenlijk beheer of in de uitgaven van dat fonds; een afrekening moest worden opgemaakt, die door Netchajeff en vier getuigen moest worden geteekend; het gold Bakounins eer. Doch reeds was de onrust van Bakounin over Netchajeff tot anderen overgeslagen. Zij hielden met Ogarjoff een vergadering over die zaak, waarschijnlijk te Genève. Bakounin schrijft ten-minste den 9den Mei 1870 aan Ogarjoff, dat hij hem niet begrijpt, dat hij een telegram van hem bekomen heeft: ‘Groote zaak - vergadering - zaak van “Boy” - geef mij het recht voor u te stemmen’; dat hij wegens geld-gebrek niet kon komen, dat alles hem duister is. Straks klinkt de weeklacht in een brief van 10 Mei 1870: ‘waar is “Boy”, waar is “Boy”?’ Toch schijnt Bakounin nog aan verschil van inzicht, aan weêrspannigheid, aan onhandelbaarheid, niet aan schuld van Netchajeff te willen gelooven. ‘Onze “Boy” - zóó heet het in een brief aan Ogarjoff van 14 Juni 1870 - is hardnekkig, en ook ik, als ik een besluit heb genomen en uitgesproken, verander niet. Dus schijnt een breuk met hem, ten-minste van mijn kant, onvermijdelijk. Waren wij allen van dezelfde meening, en handelden wij allen in één geest en gemeenschappelijk, zoo zouden wij zeer zeker zijn hardnekkigheid onder de knie krijgen, of in het uiterste geval zouden wij hem ter-zijde laten, en de zaak die wij voorstaan op vasten voet stellen. Maar is er bij ons éénheid van gedachte, gevoel en wil? Ik twijfel daaraan.’ Acht dagen later is echter de volle waarheid over Netchajeff in 't hart van Bakounin doorgedrongen. Alles is voor hem helder. Hij is belogen en bedrogen. In een langen brief aan Talendier te Neufchâtel van 24 Juli 1870 wordt alles uitééngezet. Ogarjoff en Bakounin hadden nog in Mei Netchajeff met brieven van aanbeveling aan Talendier gezonden, thans moeten zij dat schrijven herroepen. Bakounin geeft nu in den brief de redenen daarvoor op: ‘Het blijft volkomen waar - zóó zegt hij - dat Netchajeff de door het Russische gouvernement meest vervolgde persoon ter-wereld is, en dat die regeering geheel het vasteland van Europa met een zwerm spionnen heeft bedekt, om hem op te sporen, ja zoowel in Duitschland als in Zwitserland zijn uitlevering heeft gevraagd. Evenzoo blijft het waar, dat Netchajeff een der actiefste en energiekste mannen is, die ik ooit heb ontmoet. Wanneer het geldt dat te dienen, wat | |
[pagina 141]
| |
hij “de zaak” noemt, staat hij voor niets, en toont hij zich even meedoogenloos voor zich-zelven als voor anderen. Ziedaar zijn voornaamste hoedanigheid, die mij heeft aangetrokken en langen tijd mij genoopt heeft zijn bondgenootschap te zoeken. Er zijn lieden die beweren, dat hij dood-eenvoudig een “chevalier d'industrie” is, - dat is een leugen. Hij is een toegewijde fanatieke man, maar ter-zelfder tijd een zeer gevaarlijke dweper, wiens bondgenootschap slechts noodlottig voor geheel de wereld kan zijn. Ziehier waarom? Hij was eerst lid geweest van een geheim “comité”, dat werkelijk in Rusland heeft bestaan. Dit comité bestaat niet meer, al zijn leden zijn gevangen gezet. Netchajeff bleef alléén over, en constitueert nu in zijn persoon alléén dat wat hij noemt “het comité”. Dewijl de organisatie daarvan in Rusland gedecimeerd is, poogt hij een nieuwe organisatie in het buitenland te scheppen. Dit alles zou volkomen natuurlijk, wettig, zeer nuttig zijn, maar de manieren die hij daarvoor aanwendt zijn verfoeilijk. Levendig getroffen door de ontzettende ramp, die de geheime organisatie in Rusland heeft vernietigd, is hij allengs tot de overtuiging gekomen, dat men, om een ernstig en onverdelgbaar genootschap te vestigen, tot grondslag van alles de politiek van Machiavelli en het volledig systeem der Jezuïeten moet aannemen, met geweld tot lichaam, met leugen tot ziel. De waarheid, het onderling vertrouwen, de strenge solidariteit bestaat slechts tusschen een tiental individuen, die het heilige der heiligen van het genootschap uitmaken. Al de overigen moeten slechts dienen als blind werktuig, als te kneden materie in de handen van dat tiental. Het is geoorloofd, ja zelfs geboden, die overigen te bedriegen, te bestelen, in verdenking te brengen, ja zelfs zoo noodig hen te verderven: zij zijn het vee, dat voor de samenzwering dient (de la chair à conspiration’). Bij voorbeeld: gij hebt hem opgenomen naar aanleiding van onzen aanbevelings-brief; gij hebt hem een deel van uw vertrouwen gegeven, gij hebt hem weder aanbevolen aan uw vrienden. Hij is dus thuis in onze wereld. Wat zal hij nu doen? Hij zal u eerst een menigte leugens vertellen om uw sympathie in hem nog te vermeerderen. Maar daarbij zal het niet blijven. Sympathie is niet genoeg. Hij zal zonder dat gij het merkt (‘à votre insu’) zich van uw geheele persoon gaan meester maken. Om daartoe te geraken zal hij u spion-neeren, en zal hij trachten in al uw geheimen in te dringen; daarvoor zal hij, wanneer hij bij uw afwezigheid alleen in uw kamer is, al uw laden open maken, geheel uw briefwisseling lezen, en wanneer een brief hem belangwekkend, dat is in eenigerlei opzicht ‘compromittant’, hetzij voor u, hetzij voor uw vrienden, voorkomt, dien brief stelen en hem zorgvuldig als een bewijsstuk tegen u of tegen uw vriend bewaren. Dat heeft hij gedaan met Ogarjoff, met mij en met anderen, en toen wij op een algemeene vergadering hem daarvan hebben overtuigd, heeft hij ons durven zeggen: ‘“Welnu, ja, dit is ons stelsel: wij beschouwen als onze vijanden, en hebben den plicht te bedriegen en te compromitteeren allen, die niet geheel en volledig met ons zijn”’... | |
[pagina 142]
| |
Indien gij hem voorgesteld hebt aan een uwer vrienden, zal zijn eerste werk zijn tusschen u beiden oneenigheid, praatjes en intriges te zaaien. Heeft uw vriend een vrouw, een dochter, hij zal trachten haar te verleiden, haar een kind bezorgen, om haar te ontrukken aan de officieele moraliteit en om haar in een gedwongen revolutionnair protest tegen de maatschappij te werpen. Elke persoonlijke band, vriendschap, enz. wordt door hem beschouwd als iets kwaads dat hij moet te-niet doen, omdat het een kracht uitmaakt, die, buiten de geheime organisatie staande, de éénige kracht dier laatste verzwakt. Geloof niet aan overdrijving. Dit alles is behoorlijk bewezen. De arme Netchajeff was, toen hij ontmaskerd werd, zoo naïef mij nog te smeeken deze theorie in een Russisch blad, dat hij mij noemde, te willen ontwikkelen. Hij heeft het vertrouwen van ons allen verraden, hij heeft onze brieven gestolen, hij heeft ons allen in verdenking gebracht, hij heeft zich een ellendeling betoond. Zijn éénige verontschuldiging is zijn fanatisme! Hij is monsterachtig eerzuchtig zonder het te weten, daar hij er toe gekomen is de zaak der revolutie geheel en al volkomen met zijn eigen persoon te veréénzelvigen, maar hij is geen egoist in den banalen zin van het woord, want hij stelt op ontzettende wijze zijn eigen persoon in gevaar en leidt het leven van een martelaar, een leven van ontbering en ongehoord zwoegen.... Hij is een kracht, want hij is in zijn persoon een geweldige energie. Met bittere smart heb ik mij van hem afgescheiden, omdat de dienst van onze zaak veel energie eischt, en omdat men zeer zeldzaam iemand ontmoet in wien deze deugd zóó is ontwikkeld als bij Netchajeff. Maar na alle middelen te hebben uitgeput om hem te overtuigen, heb ik mij van hem moeten afrukken, en ééns uit elkander, moet ik hem tot het uiterste bestrijden. Zijn laatste plan was niet meer of minder dan een bende dieven en roovers in Zwitserland te vormen, natuurlijk om een revolutionnair kapitaal te vormen.....Ga naar voetnoot1)’. Aldus had Netchajeff naar de letter opgevat en volvoerd al wat Bakounin demonisch grootsch had bedoeld. Zijn ‘Alliantie’ was een orde der Jezuïeten geworden, zooals de auteur van een slecht volks-melodrama zich die voorstelt; zijn opstandeling en Stenka-Rasin was tot een gemeenen oplichter verlaagd. Vóór Bakounin stond Netchajeff als de caricatuur van zijn eigen beeld. Mocht dat ‘canailleuse’ type zijn leerling worden genoemdGa naar voetnoot2)? Het was een gruwzame tragedie, die dáár in het hart van Bakounin werd afgespeeld. Zag hij-zelf in tot welke consequenties al die plannen van zijn geschriften en proclamaties - ook weleer onder overleg met Netchajeff opgesteld - konden leiden? Begreep hij nu eerst ten volle, dat een Netchajeff niet anders was dan een brander, die, tegen de vijandelijke vloot losgelaten, plotseling door tegenwind | |
[pagina 143]
| |
omgekanteld naar de eigen schepen het verdelgend vuur bracht? Wie weet het? Dit is zeker, dat in Rusland, na het proces der samenzwering van Netchajeff, de czar Alexander II zich voor-goed in de armen der reactie wierp, en met graaf Dmitri Tolstoï de universiteiten, met Mourajeff het overig binnenland zou gaan regeeren. Netchajeff werd weldra als gewoon misdadiger door Zwitserland aan Rusland overgeleverd, en levend begraven in het gruwbare Alexis-ravelijn der Peter Pauls-vestingGa naar voetnoot1). Het was 't eerste resultaat der anarchie in Rusland. |
|