De socialisten: Personen en stelsels. Deel 6: In de tweede helft der XIXde eeuw, tweede gedeelte
(1875-1897)–H.P.G. Quack– AuteursrechtvrijV.Bakounin trok naar Italië en leefde de twee eerste jaren van 1864 tot 1866 in Florence. Aan het werkdadig, met geschrift en samenzwering, ingrijpen tegen Ruslands verbrijzeling van Polen keerde hij voorloopig den rug toe. Hij bemerkte te goed dat hij niets kon uitrichten. Dus ging hij de breede baan der algemeene cosmopolitische revolutie op. Schrede voor schrede, stap voor stap, zou hij nu langzamerhand gaan bewerken en formuleeren het idee der Anarchie, zooals wij dat als feit en daad in onzen tijd hebben zien in 't leven treden. Bij Proudhon was dit denkbeeld geheel en al een theorie gebleven, een leer die men op papier of in gesprek verder kon onderzoeken, volgen en betwisten; bij Bakounin gaat die theorie over in de practijk. Hij kondigde niet slechts den storm aan, maar hij werkte mede om dien te doen uitbarsten. Wij moeten, hoe moeielijk het zij en hoe spaarzaam en onvolledig de te onzen dienste staande gegevens ook mogen wezen, nagaan, hoe de verschillende lijnen en trekken van dat anarchisme - zich aansluitende aan de basis die hij vroeger in Hegels filosofie had gevonden - thans bij Bakounin waarneembaar voor den dag komen. Leest men aandachtig zijn brieven uit dat tijdperk, dan ziet men dat twee figuren - tegen wier streven hij tijdens zijn verblijf te Londen in de jaren 1862 tot 1864 reeds zijn hart voelde kloppenGa naar voetnoot1) - bijzonder zijn aandacht blijven bezig houden: Mazzini | |
[pagina 42]
| |
en Marx. Voor den persoon van Mazzini - afgescheiden van zijn begrippen - had Bakounin niets dan sympathie: diens edelmoedige zin werd steeds door hem geprezen. In Marx daarentegen zag hij, bij groote waardeering van zijn talenten, ook nu weder evenals in 1845 en 1848 de hem antipathieke Joodsche kanten: het woord ‘Russisch spion’ der ‘Neue Rheinische Zeitung’ bleef onvergeten. Tegen beiden zal hij zich nu gaan verzetten. In Mazzini zal hij bestrijden het idealistisch moment, dat overal het Godsbegrip op den vóórgrond zet, - men denke aan Mazzini's leuze ‘God en het volk’ - voorts de politieke illusie, alsof door verandering van den Staats-vorm iets aan het werkelijk geluk der menschen wordt verbeterd. In Marx zal hij het autoritaire socialisme gaan bekampen; het socialisme dat zich nog altijd vastklampt aan een Staats-idee, dat door organisatie en reglementeering der scharen zich zoekt te vestigen, dat een leiding van boven-af erkent, en dat het vrijheids-idee niet volledig tot zijn recht laat komen. Het waren geen bespiegelingen waaraan Bakounin in deze discussie toegaf, maar pactische vraagstuken die hij op zijn manier zocht op te lossen. Want Italië, dat nog niet zijn midden-punt in Rome had gevonden, en nog altijd afhing van den goeden wil van Napoleon III, dobberde nog of het Mazzini's raadgeving dan wel Cavours beleid zou volgen. En wat Marx betreft: in het jaar 1864 zou deze het programma ontwerpen der Internationale, waardoor aan de zaak van het socialisme een geheel eigen karakter kon worden gegeven. Zóó zien wij dan ook Bakounin in 1864 al dadelijk bezig te Florence met het vormen van een bond of genootschap. Hij noemde dien bond ‘la Fraternité Internationale.’ Het was een voorlooper van de meer bekende en geweldige ‘Alliance’ die hij een | |
[pagina 43]
| |
paar jaar later zal stichten. Elisée Reclus was er al dadelijk lid van. De bond was thans vooral gericht tegen Mazzini. Het was het opstellen van een revolutionnair socialistisch programma tegenover het ideëel politiek streven van Mazzini. ‘Ontstaan ter verdediging van het socialisme tegen het religieus politiek dogmatisme van Mazzini, nam de bond in haar programma op: het atheïsme, de volledige ontkenning van elke autoriteit en van elk geweld, de opheffing van het juridische recht, de negatie van den burgerlijken zin die de menschelijke vrijheid slechts mogelijk acht in een Staat, en voorts het collectief eigendom. De bond nam den arbeid aan als grondslag der maatschappelijke organisatie, en verwees ten slotte naar een vrije federatie, altijd van beneden naar bovenGa naar voetnoot1). Over het zijn en werken van Bakounin in Florence hebben wij eenige herinneringen van Leo MetchnikoffGa naar voetnoot2), en voorts berichten van de Gubernatis in diens woordenboek der hedendaagsche schrijvers. Angelo de Gubernatis huwde een nicht van Bakounin en Mourajeff, eene geborene Besobrasoff, volgde een tijd-lang Bakounins inzichten, doch brak later met hem. Hij was in het jaar 1864 hoogleeraar in het Sanskriet en in de algemeene literatuur. Zijn eerste samentreffen met Bakounin te Florence vertelt hij op de volgende wijze: ‘Op het einde van 1864 of in het begin van 1865 wilde het toeval, dat ik in de woning van den bekenden Hongaarschen banneling Pulski den Russischen socialist Bakounin leerde kennen. Hij zat dáár gewoonlijk met een grooten kop thee vóór zich. Om hem héén zat en stond een kring van allerlei menschen, die naar zijn geleerde, vloeiende, inhouds-rijke en geestige uitéénzettingen luisterden. Hij had veel menschen en zaken leeren kennen, en sprak met groote kennis over Hegels wijsbegeerte. Op dien avond toen hij merkte, dat ik met bijzondere aandacht hem hoorde redeneeren, praatte hij verder voort, zich allengs en gaande-weg tot mij wendend, hoewel ik nog niet aan hem was voorgesteld. Het scheen dat hij mij met zijn blik zich wilde toeëigenen. Juist terwijl hij bezig was een uitweiding over Schopenhauer te beginnen, hield hij plotseling op en zeide: ‘maar waarom zou ik u iets over de leer van Schopenhauer vertellen? Hier is iemand, die het u meer en beter kan uitéén zetten, daar hij weet van waar Schopenhauer zijn ideeën nam’, en hij wees op mij. Ik was dus ontdekt, en liet mij gemakkelijk tot spreken overhalen en meêsleepen. Toen ik gedaan had, stond Bakounin op, gaf mij de hand, en begon hij met mij een vertrouwelijk gesprek. Hij vroeg mij op eenigszins geheimzinnigen toon of ik geen vrijmetselaar was. Ik antwoordde dat ik 't niet was en niet wilde zijn, daar ik een afkeer van elk | |
[pagina 44]
| |
geheim genootschap had. Bakounin zeide mij, dat ik gelijk had, dat ook hij geen groote achting voor de vrijmetselarij koesterde, doch dat deze instelling hem toch middelen verschafte, om iets anders voor te bereiden. Hij vroeg mij toen of ik Mazzinist of republikein was. Ik antwoordde dat het niet in mijn natuur lag iemand te volgen, al was hij nog zoo groot; ik zou wel republikein kunnen worden, doch geen Mazzinist, ook al gaf ik toe dat Mazzini aan de zaak der vrijheid groote diensten had bewezen. Intusschen, de republiek scheen mij een klank, een woord: tenminste nu beteekende zij niets anders. Er waren toch aristocratische republieken en democratische monarchieën. In Italië echter heerschte thans geen monarchie, maar een bureaucratische orde, die aan de lieden slechts verveling bezorgde. Wat men noodig had, was de vrijheid, de mogelijkheid de maatschappij zóó te hervormen, dat een ieder niet slechts voor de wet, maar ook tegenover de vraag naar brood, met alle anderen gelijk zou staan; een vraag die niet voor allen van gelijke beteekenis was, waar enkelen in overvloed leefden, anderen gebrek leden. - Hier drukte Bakounin vast en stevig mij de hand en sprak: ‘nu, dan behoort gij tot de onzen, daar wij deze zaak ter-harte nemen; gij moet u bij ons aansluiten.’ Ik hernam, dat ik vrij wilde blijven en voor al mijn handelingen openlijk verantwoordelijk wenschte te zijn. Toen wendde hij zijn gansche niet geringe welsprekendheid aan om mij te overtuigen, dat in 't aangezicht en tegenover de in het donker gesloten samenzwering der Staten tot onheil der maatschappij een tegen-conspiratie noodig was. Hij zeide: ‘de reactionnairen zijn het allen onder elkander ééns; de mannen der vrijheid zijn echter verstrooid, gescheiden, oneenig; men moet derhalve een geheimen internationalen bond stichten’. De Gubernatis werd lid van dien bond, en gaf deswege zelfs zijn officieele betrekking als hoogleeraar op. Hij werd voorgesteld aan de broeders van den bond, en werd een tijd-lang door Bakounin als de beste Italiaan gehuldigd. Doch uit den aard der zaak kon zulk een bond voorloopig niet veel uitvoeren. Een hefboom om ergens practisch in te grijpen door den bond was er zoo dadelijk niet. Het bleef dus bij allerlei overlegging en samenspreking. Wat daden betreft: men zag Bakounin slechts ijverig in de weêr, om collecten te houden voor arme Polen of andere uitgewekenen. Voorts hield Bakounin zich bezig met het bewerken van verschillende soorten cijferschrift, dat men voor de geheime briefwisseling moest gebruikenGa naar voetnoot1). De Gubernatis werd over dit alles een weinig wrevelig, en vroeg een bepaalde opdracht om iets te doen. Zóó kreeg hij dan tot taak om aan twee jonge lieden, die toen ter-tijde onder de arbeiders zekeren invloed hadden, den socialen catechismus te onderwijzen. De één, een typograaf, toonde zich bereid; de ander, een Toscaansch arbeider, die de | |
[pagina 45]
| |
veldtochten naar Sicilië en Aspromonte had medegemaakt overblufte hem met zijn gezond nuchter verstand. Gubernatis werd allengs koeler en koeler tegenover de plannen op papier van Bakounin. Niet lang daarna liet hij den Rus alléén. Uit deze en andere spaarzame gegevens blijkt het, dat het Bakounin in Italië, waar intusschen zijn vrouw tot hem was gekomen, niet bijster voorspoedig ging. Florence scheen misschien geen goed uitgangs-punt. Uit de herinneringen van Leo Metchnikoff blijkt dit alles duidelijk; veel adepten kreeg onze anarchist niet, tenzij men Beppo Volfi, den bakker, daartoe rekent. Langzamerhand richtte Bakounin het oog meer op NapelsGa naar voetnoot1). In het jaar 1865 bracht hij dan ook, in vereeniging met de Italiaansche volks-vertegenwoordigers Fanelli en Francia, dáár in Napels zijn internationalen broeder-bond over. Malon geeft daaromtrent eenige berichten. Bakounin had een programma laten drukken in het orgaan: ‘Justizia e Libertà’, en dat programma had weêrklank gevonden bij een enthousiaste jeugd. Wij vinden onder die jonge aanhangers de namen van graaf Cafiero, van Caporusso, van GambuzziGa naar voetnoot2) en anderen. Het programma kwam natuurlijk weder neder op hetzelfde dat Bakounin te Florence had doen hooren: afschaffing van den Staat in geheel zijn politieke, juridische, sociale en religieuse verwerkelijking, reorganisatie der maatschappij door het vrije initiatief der vrije individuen in vrije groepeeringen. Die beweging scheen in Napels wat meer levens-kracht te hebben. Bakounin verhuisde dus in 't begin van 1866 voor-goed derwaarts. Allengs knoopte hij van daaruit weder de briefwisseling aan met Herzen en Ogarjoff, die nog steeds ‘De Klok’ van uit Londen redigeerden. Wel wilde hij op 't oogenblik niet veel van Rusland weten. ‘Het Russisch communisme - zóó schrijft hij in een brief van 23 Maart 1866 - is mij zelfs hinderlijk geworden. Ik wil die Russen niet zien. Doch met u beiden ben ik toch in doel eensgezind, al verschil ik van u in de keuze der middelen’. Den 28en Juni 1866 roept hij hun toe: ‘Komt eens bij mij in Napels, geeft mij raad. Gij Ogarjoff zijt toch eigenlijk de abt Siéyès onzer Russische beweging’. Den 19en Juli 1866 eindelijk doet hij aan de beide vrienden een eenigszins lange mededeeling over geheel zijn denken en handelen. ‘Ik ben - zóó luidt het in dit belangrijk schrijven - werkzaam geweest aan het stichten en organiseeren van een internationaal revolutionnair socialistisch geheim genootschap. De vorm is berekend voor de Italianen, doch de kern zal u duidelijk zijn uit het programma. Het bedoelt natuurlijk de sociale revolutie. Sinds drie jaren ben ik nu bezig aan dit plan te werken. Ik ontveins mij-zelven niet, dat gij beiden het met dit plan niet ééns zult zijn. Vooreerst wildet gij in uw “Klok” eigenlijk alléén de beschaafde klasse winnen, en dan - gij waart nog steeds aanhangers van het begrip “Staat”. En dat laatste is, volgens mij, een onmogelijk- | |
[pagina 46]
| |
heid. Het begrip “Staat” roept van-zelf een tiran op, is eigenlijk zelf reeds tirannie, gelijk ik in mijn brochure: “Romanoff, Pestel of Pougatcheff” heb betoogd. Gij helpt in Rusland dien Staat, den Staat van Peter den Grooten, en wilt hem slechts vervormen. Gij denkt een sociale revolutie te kunnen verwerkelijken zonder een politieke omwenteling, doch dat is ondoenbaar. Ook uw dwepen met de Groot-Russische dorps-gemeente kan ik niet deelen. Die “gemeente” heeft op zich-zelf niets ontwikkeld, was iets onbeweeglijks. De dorpsgemeente is zelfs thans, nu de czar de boeren zoogenaamd heeft vrijgemaakt - gij prijst den czar om die bevrijding, maar eigenlijk heeft hij niets bevrijd! - op haar beurt de tiran. Inderdaad ging dan ook in Rusland het idee van den vooruitgang buiten de dorps-gemeente om. De “roover” Stenka-Rasin en Pougatcheff wezen den weg, dien het Russische volk opgaan moet: den weg der absolute vrijheid. Dit is naar mijn inzicht - zóó vervolgt Bakounin - het verkeerde van u beiden, dat gij in de “Klok” niet radicaal aan de zijde van de revolutie staat. Gij poogt een compromis te sluiten, wilt den czar en de behoudende partij vervormen. Gij ziet niet in, dat gij iets onmogelijks nastreeft. Het was juist uw gulden tijd, toen gij louter negatief waart. Men beefde voor u. Nu is men niet meer bang voor u. Men heeft uw front-verandering bemerkt: men ziet dat gij u tot de letterkundigen, tot den adel wendt, niet allereerst denkt aan het volk. Zulk een compromis heeft echter ook in Italië Mazzini en Garibaldi voor het volk verloren. Ziet nu eens wat gij doet. Nu voor 't eerst een waarachtig revolutionnair feit in Rusland plaats heeft gehad - de moord-aanslag op den czar Alexander II door KarakosoffGa naar voetnoot1) - scheldt gij, o jammer, dien moordenaar en prijst gij den boer Komissaroff die den czar redde. Uit uw standpunt is dit alles dom. De czar ziet alles veel beter in dan gij beiden: hij zal op den adel gaan steunen’Ga naar voetnoot2). - Later in een brief van 7 Mei 1867 formuleert hij zijn streven tegenover dat van Herzen en Ogarjoff nog in deze bewoordingen: ‘Wij zijn de logica, hebben daardoor de macht’. ‘Mijn ideeën - aldus schrijft hij aan Herzen den 23en Mei 1867 - zijn ideeën der toekomst, wijl zij een hoofd-drijfveêr der massa vormen. Die massa voelt niets voor het constitutioneel liberalisme of voor het republicanisme à la Mazzini. Gij kent het volk niet meer. Terwijl ik in mijn verbindingen en genootschappen mij beweeg, leeft gij slechts met de pen’. ‘Gij wordt - zóó vervolgt hij in een brief uit den zomer van 1867 (te Ischia geschreven) - werkelijk oud. Gij kunt boos worden als oude vadertjes. Gij vertwijfelt aan de jeugd. Maar gij | |
[pagina 47]
| |
moet niet zóó neêrzien op de jonge generatie die opkomt. Het oude gaat weg, en daarmede de oude zedenleer. In de jonge generatie is ernst en hartstocht voor gelijkheid, arbeid, rechtvaardigheid, vrijheid en rede. Zij zijn beter dan de fatsoenlijke lijken van vroeger. Zonderling is het van u, thans weder zoo streng te oordeelen over den aanslag (Juli 1867) van den Pool Berezowski op den czar te Parijs. Gij wordt oud’. Zóó weerde zich Bakounin in Italië, schrijvende, sprekende en, waar 't mogelijk was, vereenigingen vormende. Zijn ‘exuberante’ natuur kende geen rust. De Zuid-Italianen werden er aan gewoon zijn hooge, breede, stoere gestalte in hun midden te zien verschijnen. Hij-zelf ging gemakkelijk mede met de uitbundige manieren dier natie. Toch zag hij zeer goed in, dat hij - hoe zijn oogen in Napels en omstreken ook spiedend loerden - dáár geen hefboom kon vinden, om aan zijn groot revolutionnair plan eenig begin van bestaan te geven. Hij tuurde en tuurde, en zag niets. En ondertusschen organiseerde Karl Marx in de ‘Internationale’ een arbeiders-vereeniging, die, rekening houdende met de begrippen van autoriteit en tucht, het gansche socialisme van Europa in een stroom zou brengen, die tegen de begrippen van absolute vrijheid zou inloopen. Bakounin moest zich, het kostte wat het wilde, tegen dat streven van Marx verzetten. Daar kwam het bericht, dat de democraten van Europa, hun leidende denkers en dichters, het voornemen hadden opgevat in September van het jaar 1867 te Genève een congres te houden en een vereeniging te stichten onder den naam: ‘Vredes- en Vrijheids-liga’. Het zou een grootsch protest zijn tegen den oorlog en tegen de politieke tirannie in 't algemeen. Bakounin liet zich als lid inschrijven en toog naar dat congres. Misschien zou hij van uit dat congres het middel vinden om in een algemeene revolutie-beweging in te grijpen. Hij was dan ook in September 1867 te Genève op het eerste congres der vredes- en vrijheids-liga. En terwijl de meeste sprekers op vrij declamatorische wijze over ontwapening en verdelging van het krijgs-idee spraken, liet hij eensklaps een anderen toon hooren. ‘Ik sta hier als Rus - zóó sprak hij - op dit congres. Vier jaren zijn pas verloopen sinds dat Polen werd verpletterd door Mourajeff. Doch ik protesteer hier tegen het bestaan van den Russischen Staat. Twee wegen staan slechts open voor dat Rusland: òf voortgaan op den weg van Mourajeff, òf uit elkander vallen en een volken-federatie worden. Welnu: ik wensch ter-wille der vrijheid dit laatste. Daarom is mij, Rus, elke nederlaag van een Russisch leger een welkome tijding. Er is echter meer. Geheel Europa moet zich opmaken en opstaan tegen de bureaucratie, de centralisatie en tegen het geweld. Er moet internationale rechtvaardigheid onder de volken komen. Wij moeten verwerpen het valsche nationaliteits-beginsel, dat Napoleon III vooral uitgevonden heeft om de vrijheid te onderdrukken. Nationaliteit is geen begrip of beginsel: het is een feit, meer niet. Ieder, die de vrijheid oprecht liefheeft, moet afstand doen van den roem, de macht, de heerlijkheid van zijn vaderland, moet van zich afweren de ijdele | |
[pagina 48]
| |
en egoistische belangen van het patriotisme. Het is tijd, meer dan tijd om de absolute heerschappij van de vrijheid te verlangen. Iedere natie moet autonoom zijn. En niet alleen elke natie, maar ook elke provincie en elke gemeente. Al deze groepen moeten kunnen leven overeenkomstig haar eigen behoeften en belangen. Gemeenten en natiën zijn op dit punt solidair. Zoolang echter de tegenwoordige gecentraliseerde Staten bestaan, is de algemeene vrede onmogelijk.’ Dit programma nu slingerde hij in Europa. Voor het eerst werd op een aanzienlijke tribune gebracht 't woord: dat de ‘Staat’ moest verdwijnen, en dat daarentegen alles zich op moest lossen in een autonomie der gemeente, der commune.’ Toen dit woord was uitgesproken en door een deel van het congres - onbewust van hetgeen het deed - was beaamd, ging Bakounin over tot zijn werk. |
|