De socialisten: Personen en stelsels. Deel 6: In de tweede helft der XIXde eeuw, tweede gedeelte
(1875-1897)–H.P.G. Quack– AuteursrechtvrijIV.Den 27en December 1861 stond Bakounin te Londen vóór Herzen en Ogarjoff. Sinds 1 Juli 1857 gaf Alexander HerzenGa naar voetnoot2) met zijn vriend te Londen een blad uit, dat bijna een macht in Europa was gewordenGa naar voetnoot3). Onder de regeering van den czar Nicolaas was Herzen met zijn vriend uit Rusland geweken. Toen nu echter in 1855 de nieuwe jonge czar Alexander II, bij zijn troons-beklimming, als het ware aanstalten maakte om zich los te rukken uit de antecedenten van zijn ijzeren starren vader Nicolaas, begreep Herzen - hij was toen 43 jaren oud - dat hij zijn volk den grootsten dienst kon bewijzen, door een geheel onafhankelijk orgaan te stichten, waarin vrij, zonder aan iemand of iets gebonden te zijn, kritiek en advies over de Russische toestanden en maatregelen zou worden gegeven. Daarvoor richtte hij te Londen een Russische drukkerij op, en gaf hij van dáár een veertiendaagsch blad uit ‘De Klok’ benevens een tijdschrift ‘De Poolster’. ‘De Klok’ die van Juli 1857 tot Maart 1869 heeft geleefd (sinds 1 | |
[pagina 31]
| |
Januari 1868 is zij in het Fransch verschenen) kreeg een verbazenden invloed op Rusland. Zij die dáár in Rusland in de oppositie waren tegen de regeering, of liberale neigingen voelden, werden allen min of meer mede-werkers van die ‘Klok’. Verwonderlijk was het, hoe in dat weekblad alle geheime Russische staats-stukken en maatregelen werden geopenbaard. Het bleek dat Herzen overal vertakkingen en bondgenooten had. Zijn blad werd door den czar en het hof ijverig gelezen. Herzen-zelf werd voor de Russische regeering een persoon met wien te rekenen viel. Hij maakte daarvan in 't algemeen bij 't begin geen misbruik. Hij was een man met een edelen geest. Natuurlijke zoon van een adellijk oud-kolonel der garde, Ivan Jakovleff, wies hij te Moscou in het weidsche, naar oud-Russische manier van knechten en dienaren krioelende, huis van dien vader op, in een atmosfeer van verkwisting, niets-doen en tirannie, terwijl de ongehuwde moeder, een schoone Duitsche vrouw uit Stuttgart, Henriette Haag, schuchter ter-zijde wegschool. De jonge knaap was meest te vinden in de boekerij van zijn vader, ontwikkelde zijn verstand door de lessen van gouveneurs, kwam later op de universiteit, en bleek een buitengewoon talent te bezitten. Man geworden trad hij op voor het begrip der vrijheid. Hij verdedigde voor Rusland democratische begrippen en was een vaag socialisme toegedaan. Hij geloofde aan het verval van het Germaansche Westen, en meende dat Rusland, met zijn eigenaardige dorps-gemeente, het type der gemeenschap voor de toekomst aangafGa naar voetnoot1). De inkleeding zijner denkbeelden was altijd eenigszins idealistisch getint; Ogarjoff zijn medestander, wiens gedichten in Rusland een zekere populariteit hadden, was feller en bitser van uitdrukking en prikkelde veel meer tot verzetGa naar voetnoot2). Zij, die de artikelen van ‘De Klok’ en ‘De Poolster’ met aandacht volgden, meenden te bespeuren dat de scherpere toon in het blad, dank zij den invloed van Ogarjoff, omstreeks 1861 toenam. Herzen doorleefde min of meer een kritiek oogenblik van zijn leven, dat ons vrij goed geschilderd wordt in de brieven, die de bekende Kawélin tot hem richtte. Meer en meer werd hij voortgedreven op een zeer revolutionnaire baan, die hij in 't begin | |
[pagina 32]
| |
niet had betreden. KawélinGa naar voetnoot1), die professor in 't recht te Petersburg was, en die een oogenblik zelfs belast werd met het onderwijs van den troon-opvolger, wendde zich dus van hem af. Ook Tourguénjeff, die in 't begin van 1862 zijn ‘Vaders en Zonen’ zou schrijven, waarin hij, door de creatie van Bazaroff, uit een artistiek oogpunt 't licht wierp op het type van den nihilist - zijn roman verscheen in den ‘Russische Bode’ van Katkoff - begon Herzen te waarschuwen, dat hij zijn zegenrijken invloed op Rusland ging verspelen, door te-veel toe te geven aan Fransch-revolutionnaire ideeën en aan den stormachtigen invloed van OgarjoffGa naar voetnoot2). Juist op dat voor Herzen en zijn ‘Klok’ beteekenis-volle oogenblik kwam, als een bom vóór hem en zijn vriend, Bakounin neêrvallen. Was Ogarjoff toornig en wild - bij wijlen dronk hij te veel - Bakounin was de onstuimigheid-zelve. Hij had niet jarenlang in allerlei kerkers gesmacht, het harde leven in Siberië doorgestaan, om nu kalm en rustig propaganda voor vrijheids-ideeën te maken. Neen, hij wilde wraak en vernietiging der onderdrukking. Hij wilde daden. Hij verlangde niet anders dan strijd en worsteling. Den weg der revolutionnaire actie tegen Ruslands Staat zou hij inslaan. Bakounin begon dus - zoodra men hem in den kring der mede-werkers van ‘De Klok’ opnam - dit blad (vooral door pressie op Herzen) te revolutionneeren. Zijn vurige energie zocht een uitweg in zeer heftige woorden, soms in artikelen. Hij maakte zich een aanhang onder Russen, Polen en Slavoniërs te Londen. Hij debatteerde, oreerde, en schreeuwde 't uit. Daarbij verdedigde hij dadelijk de zaak der Polen en zette zijn standpunt in de Slavische questie terstond uitéénGa naar voetnoot3).
Hij deed dit allereerst in een opstel in ‘De Klok’ van 15 Februari 1862 onder den titel: ‘Aan de Russische, Poolsche en alle Slavische vrienden’Ga naar voetnoot4). | |
[pagina 33]
| |
‘Ik ben zoo even ontsnapt, zóó begon hij. Acht jaren bracht ik door in gevangenissen, vier jaren in Siberië. Ik ben in jaren ouder geworden, maar het vuur der hartstocht gloeit er nog. Neemt mij weder in uw midden op, om den kamp voor uw aller zaak te strijden. Niet te-vergeefs zijn sedert de catastrofe van 1848 en 1849 de laatste dertien jaren voorbijgaan. De wereld is in een nieuwe plooi gekomen. Italië is verrezen; Oostenrijk nog dieper gezonken, totdat het onder de slagen van Italianen, Maghyaren en Slaven zal vallen; Turkije wankelt; Italianen, Roemeniërs, Maghyaren en Slaven heffen 't hoofd op; Polen ontwaakt; ook Rusland. Het is een groote tijd. Ik voel dat ik leef en uit Siberië moest vluchten. Mijn natuurlijk arbeids-veld is mijn vaderland: dat is Rusland, Polen en de Slaven. Dáár zal ik mij begrenzen. Wat Rusland betreft, na den ongelukkig-gelukkigen Krim-oorlog staat het aan den vóóravond van groote wentelingen. Sinds den dood van Nicolaas waren twee wegen dáár open: de weg der hervorming en de weg der omwenteling van den grond uit. Zij die de eerste richting volgden, wilden wel hervormingen van beteekenis, doch vergaten dat de door Peter den Grooten geschapen Staat de kracht van het individu verlamd had: de Staat was een versteend iets geworden. Toch kon die kunstmatige Petrinische Staat niet alles bederven. Tegenover dien Staat handhaafden zich het sectewezen, de toestand der RaskolnikenGa naar voetnoot1), het Rusland van het volk tegenover het officieele Rusland. Hier in die secten leerde 't volk voor de vrijheid kampen. Nu wacht het volk van den czar de bevrijding. Wee hem, wee den adel, wee den monopolisten, wee den officieren en beambten, als het volk niet de volledige vrijheid en het volledige bezit van land en bodem verkrijgt. De Duitsche steunsels van den Petrinischen Staat zijn vermolmd. De organisatie van den Staat is uit haar voegen. De Staat kan niet meer met de beambten de hervormingen volbrengen. Alléén het volk leeft. De beambten zijn bij het volk nog meer gehaat dan de adel. Doch ook met dien adel gaat 't niet. Geen verleening van een adel-constitutie is nu voldoende. De Dekabristen van 1825 toonden wel de edele kanten van den adel, zijn idealisme, maar ook zijn machteloosheid en onvermogen. Er waren geniale lieden onder als de leider dier Dekabristen Pestel, maar ook hij kon niets uitvoeren, wijl hij als lid van den adel handelde. Dus kan geen adels-constitutie ons helpen. ‘Slechts één levend element is in Rusland voorhanden: het Rusland der boeren. Dat element is krachtig en gezond. Daaraan | |
[pagina 34]
| |
wend ik mij. Wat te doen? Allereerst moet men vereenigingen organiseeren, geld offeren, propaganda maken. Dan kan in de tweede plaats ons doel geen ander zijn dan de heerschappij door het volk. Onze leuze blijve: ‘land en vrijheid’. Aan het gansche Russische volk moet men den geheelen grond en bodem geven, al of niet met schadeloos-stelling. Elke gemeente in geheel Rusland moet in het eeuwige bezit van het land komen: privaat-grondbezit moet slechts binnen bepaalde termijnen bestaan. Dit gemeente-bezit is het algemeene Slavische grondbeginsel, en het zal wel toereikend zijn om alle Slavische stammen tot broederlijke vereeniging te helpen. ‘Het volk heeft noodig volkomen vrijheid van beweging: het heeft noodig een volledige vrijheid van religie en uiting, eindelijk de vrijheid om openbare vergaderingen met politieke of niet-politieke doel-einden te kunnen houden. Voorts zelf-bestuur. Geen organisatie van boven-af, doch alles organisch van benedenuit. Dat moet aanvangen met de gemeente, de sociale en politieke éénheid, den hoeksteen der Russische wereld. Dit alles wordt in “De Klok” geleerd. Doch let wel op, wij zijn geen doctrinairen. Wij zijn geen leeraars maar weg-wijzers. In de derde plaats moeten wij aan alle Slaven de broeder-hand reiken, vóór alles aan de Polen, met wie wij ons moeten verzoenen. Zoolang wij in Polen als machthebbers optreden, blijven wij slaven der Duitschers. Nicolaas dacht er eens aan, even vóór zijn dood, toen hij Oostenrijk den oorlog wilde verklaren, en de Slaven tot opstand wilde wekken, doch hij deinsde er voor terug. De Polen echter moeten op hun beurt hun historische rechten, den droom van het oud koninkrijk, de hereeniging met Lithauen, Wit-Rusland, Lijfland, Koerland, de Ukraine en Kieff, opgeven. Neen, het moet worden een Polen der boeren, niet een verouderd historisch Polen. Slechts een Polen der boeren is mogelijk. Wij moeten ons verstaan. Nú slaat het uur’.
In een tweede brochure verduidelijkte hij nog nader zijn Slavisch revolutie-standpunt. Het is de brochure die in 1862 uitkwam onder den titel: ‘Romanoff, Pougatcheff of Pestel’Ga naar voetnoot1). ‘De tijden - zóó schreef hij - worden ernstiger: de vele branden in Rusland zijn voorteekens wellicht van een Russische revolutie; de regeering neemt uit die branden aanleiding de jeugd, de studenten, te beschuldigen. Haar aanhangers gaan zich thans vóór de Duitschers en tegen het Russische volk verklaren. Wij echter hebben lieden noodig die aan de volks-zaak zich volkomen willen overgeven, de revolutie willen dienen; welke revolutie in Rusland post vat. Een verheven rol en taak zou het zijn voor den afstammeling der Romanoffs. Czar Alexander II kon de eerste | |
[pagina 35]
| |
Russische volks-czar wezen. Het staat in zijn macht de Polen te bevrijden. Doch, helaas, hij zeide hun slechts 't woord: ‘geen droomerijen’. Het begin der regeering van Alexander II was glansrijk: de bevrijdings-wet voor de boeren van 19 Februari 1861 was de schoone inleiding. Doch hij voelde te Duitsch. Hij wilde den Petrinischen Staat slechts wat verwijden, wat ruimer maken. Hij had de grootste revolutie in Rusland kunnen doorvoeren, zonder een droppel bloeds te vergieten. Nog kan hij 't doen, nog zou hij 't volk kunnen bevrijden van de voogdij der regeering, der beambten, van den adel, nog kon hij zelf-bestuur aan de gemeente geven. Daarvoor was slechts noodig een algemeene Rijks-dag, de czar zou dàn aan de spits van allen staan, dan behoefde hij niet bang voor het volk te wezen. Hij, de afstammeling van Michael Romanoff, hij, het symbool der éénheid in Rusland. Dàn zou voor Rusland het tijdperk van gouden vrijheid aanbreken. Als de czar echter in 1865 geen Rijks-dag oproept zal er een onheil gebeuren; dan wordt 't duidelijk dat de czar de Duitscher is. Het volk zal zich van hem afwenden; de jeugd zal niet meer van hem willen weten. De beweging is nu niet meer, zooals ten-tijde der Dekabristen, onder den kring der aanzienlijken, onder leiding van een Pestel, maar is onder 't volk, de zaak van het volk. Wij moeten onder 't volk ons bewegen, tot dat volk gaan, gelijk de proclamatie van het jonge Rusland aanwijst. Dat men dit nog niet begrijpt, is droevig. Volkomen op den verkeerden weg is echter de czar. De regeering had nog één pijl op haar boog, had nog één middel, te weten: den nationalen krijg tegen de Duitschers, in vereeniging met Italië en Frankrijk, te voeren. En dit ware geen ongeluk. Inderdaad: het is beter een oorlog tegen de Duitschers te voeren, dan hun ten-gevalle Polen te verworgen. Doch de czar wil dat niet. Maar wat wilt gij dàn voor de Slaven doen? Dat is de vraag. Wij kennen slechts ééne solutie. De crisis moet opgelost worden door een algemeenen Rijks-dag. ‘Ten-behoeve der volks-zaak wenschen wij op dien Rijks-dag het volgende programma: 1o. de gansche grond en bodem zal het eigendom van het gansche Russische volk worden; 2o. zelf-bestuur van het volk in gemeente, enz. zal worden toegestaan; 3o. Polen, Lithauen, de Ukraine, Finland, Lettenland en de Kaukasus zullen vrijheid hebben om zich naar goeddunken te organiseeren; 4o. broederlijke vereeniging met Polen, Lithauen, Ukraine, enz. zal worden gevestigd tegen de Duitschers; 5o. aan alle Slavische broeders, die onder het juk van Oostenrijk, Pruisen en Turkije smachten, moet de hulprijke hand geboden worden; 6o. een bondgenootschap met Italië, de Maghyaren, Roemenïers en Grieken moet worden aangegaan; 7o. een groote Slavische federatie moet worden gevestigd. ‘Hoe zal dit alles echter tot stand komen? Onder Romanoff, Pestel, of Pougatcheff?Ga naar voetnoot1) Onder leiding van den czar, of van | |
[pagina 36]
| |
den adel of van de mannen des volks? Liefst ware ons de leiding van een Romanoff, want lichter gaat alles zonder revolutie; maar de czar wil niet. - Dus moeten wij wachten op een Pougatcheff of Pestel. - Een Pougatcheff! gave de hemel dat hij dàn Pestels genie bezat! - Een Pestel! maar dan moet hij een volks-man zijn. - Doch wellicht is geen der drie ter beschikking. De Rijksdag moet dan collectief het werk doen. Naderen wij nu slechts 't volk! De éénige weg daartoe is oprechtheid en waarheid. Het gansche volk moet een vernieuwing ondergaan. Wij kunnen slechts verloskundigen, vroedmeesters, voor het nieuwe komende Russisch volk zijn. Slechts moeten wij op onze hoede wezen geen doctrinairen ons te toonen’.
Zóó schreef en uitte hij zich, voeling nemende steeds met Herzen en Ogarjoff. Die beide vrienden moesten hem in hoofdzaak thans onderhouden. Herzen stond hem uit eigen middelen een jaarrente toe van 1500 francs. Andere vrienden hielpen ook, onder anderen Ivan Tourguénjeff. Doch juist de financieele verhouding, waarin hij tot Herzen en zijn kring stond, maakte voor Bakounin het leven niet altijd gemakkelijk. Bij verschil van inzicht, bij een andere opvatting der politieke of sociale aangelegenheden, werd dadelijk het geld-argument, zij het dan tegenover anderen, gebruikt, en werd gewezen op de ondankbaarheid van de zijde van BakouninGa naar voetnoot1). En dat verschil van inzicht bestond wel degelijk. Wel steunde hem Ogarjoff, die inderdaad veel geavanceerder was dan Herzen, vrij krachtig. Ogarjoff deelde dan ook zijn beweren, dat het Russisch secte-wezen, de gesteldheid der zoogenaamde Raskolniken, een politiek protest was tegen den kunstmatigen Staat van Peter den Grooten. In een bij-blad van de ‘Klok’ werkte Ogarjoff dat denkbeeld zelfs nog nader uit, en hij steunde Bakounin, toen deze met de secte en bisschoppen dier secte onderhandelingen aanknoopte. Doch Herzen kon niet in alle opzichten met Bakounin medegaan. Het idee, waarin zij eensgezind waren, was het geloof aan een wereld-roeping van Rusland of liever van het Russische volk. Zij waren met hun beiden volbloed Slaven. De Duitsche vrienden en emigranten, die in Londen waren: Ruge, Freiligrath en anderen, konden zich niet genoeg ergeren aan de uitlatingen van die Russen tegenover het Germaansche element. Inderdaad wenschten Herzen en Bakounin een pan-Slavistische democratie, die ook met Duitschland zou kunnen afrekenen. Tot zoover gingen Herzen en Bakounin samen, maar op het punt van Polen splitsten zich hun wegen. Bakounin stelde dadelijk op den vóórgrond, dat Rusland tegenover Polen een eere-schuld had af te doen, en dat de vrijmaking van Polen tevens de be- | |
[pagina 37]
| |
vrijding van Rusland zou zijn. Daarover kwamen nu allerlei wrijvingen en kleine botsingen tusschen Herzen en Bakounin. In de brieven van Bakounin aan Herzen uit dat tijdperk ziet men een op-en-nedergaan van gevoeligheid en vriendschap. ‘Gij hebt in uw “Klok” een macht geschapen - zóó heet 't in een schrijven van Bakounin - maar ook ik ben een nuttige en edele kracht’. Straks luidt 't weder: ‘Ik beveel u een Pool aan, die met een brief van Wyzocki komt; gij zijt niet vriendelijk voor hen die ik aanbeveel’. Dadelijk daarop, in een brief van 17 Juli 1862, uit hij weder zijn berouw over den toon dien hij aansloeg: ‘Vergeef mij, ik stel u vèr boven den vriend van Wyzocki, vèr boven mij-zelven’. Doch de Poolsche zaken beginnen langzamerhand de wending te nemen, die tot den grooten opstand en krijg van 1862 en 1863 zal voeren, de rebellie tegen den czar, die door een Mourajeff zal worden bedwongen. Bakounin dringt nu aan op medegaan met Polen, op een vast bondgenootschap van Russen en Polen. De brieven van Bakounin aan Herzen en Ogarjoff worden dringender en heftiger. ‘Gij moet antwoorden aan het Poolsche comité. Gij moet een politiek programma geven. Gij hebt een macht geschapen; gebruik haar nu’. Dit schreef Bakounin 3 October 1862. En de omgang tusschen de vrienden werd bitser. Want in een brief van 31 October 1862 van Ogarjoff aan Bakounin lezen wij de woorden: ‘Ik verlies haast mijn geloof aan u. Kent gij de zaken van Staat en maatschappij?’ Doch Bakounin laat zich niet bang maken. Hij schrijdt rustig voort op den door hem gekozen wegGa naar voetnoot1). Inderdaad wint hij het op Herzen. Herzen had liefst in zijn ‘Klok’ nog een kritisch standpunt willen aannemen tegenover het sociaal-politieke streven der Poolsche patriotten. Hij had liefst een vereeniging van alle Slavoniërs bewerkt in eene gezamenlijke actie tegen Duitschland. Hij voorzag dat de Russische Staat der czaren niet aan de eischen van Polen kon toegeven. Doch Bakounin, steunende op de logica der denkbeelden, die zij beiden vroeger samen hadden verkondigd, sleepte hem mede. Wel is waar wilde Bakounin ook niets weten van de zoogenaamde rechten van het oude historische Polen; rechten die een samenvoeging bedoelden van Polen met het grondgebied van Lithauen, Wit-Rusland en de Ukraine, maar hij was vast overtuigd dat de stoot, door de Polen thans gegeven, op Rusland-zelf zou inwerken. Een storm van revolutie zou over al de Slavonische vlakten gaan, die overal tot autonomie zou wekken. Hij rekende daarbij op de jong-Russen, op de leden van ‘Land en vrijheid’. Bakounin overwon in de redactie van ‘De Klok’. Maar zijn overwinning is de val van Herzen en van ‘De Klok’ geweest. De ‘Klok’, toen zij openlijk de partij der Poolsche opstandelingen koos, drukte niet meer het gevoel uit der liberale oppositie-mannen in Rusland. Rusland meende, dat het wonen in Londen Herzen van zijn land had vervreemd. Hij had het reeds dadelijk kunnen | |
[pagina 38]
| |
merken. ‘De Klok’ begon reeds in 1862 minder lezers in Rusland te tellen. En Katkoff sloeg nu zijn slag. Deze zag de wending der Russische geesten, het keeren van den stroom. In zijn ‘Russische bode’ schiep hij een orgaan voor de oud-Russische denkbeelden. Zijn blad versterkte en verscherpte het oud-Russisch geweten. Hij werd de zedelijke leider der RussenGa naar voetnoot1). Het eng-nationale gevoel zegevierde. De Russische liberalen, die vroeger Herzen hadden beaamd, deinsden nu terug voor Herzens raadgevingen. Zij draaiden hem den rug toe. Polen werd verpletterd onder de juichtonen der Russische liberalen. Die anders dacht, en in Rusland van dit zijn gevoelen durfde doen blijken, werd naar Siberië verbannen. Wij wijzen op den bekenden schrijver Tchernicheffski, die in 1863 derwaarts werd verwezen, waar hij twintig jaren moest blijvenGa naar voetnoot2). In Rusland begon de periode Katkoff. ‘De Klok’ verloor geheel en al haar invloed. Zij werd thans nog slechts gelezen om het merkwaardig talent van den auteur. Doch die auteur kon niet meer tot practische daden bewegen. Herzen erkende het weldra zelf in zijn brieven, al voegde hij er dadelijk bij, dat hij trotsch bleef op hetgeen hij gedaan had, en dat er een tijd zou komen, wanneer niet ‘de Vaders’ maar ‘de Zonen’ aan zijn eerlijke bedoelingen recht zouden doen wedervarenGa naar voetnoot3). Aan den anderen kant werd Herzen, in de oogen der jonge generatie der uiterste revolutionnairen, allengs een min of meer verouderde, voor enkelen zelfs reactionnaire figuur. Veel daarvan had Bakounin op zijn rekening. In de bemoeiingen van de ‘Klok’ met den Poolschen opstand, gevoelde Herzen slechts te-goed dat Bakounin een element vertegenwoordigde, dat krachtiger was dan zijn eigen beginselen. In al de menigvuldige conferenties, die met gedelegeerden der Polen te Londen gehouden werden, ging Herzen slechts aarzelend mede. Bakounin hem aanziende, mompelde zoo iets van manieren van een diplomaat. Herzen liet zich ontvallen, dat Bakounin de tweede maand der zwangerschap reeds voor de negende hield. Bakounins artikelen werden dan door Herzen en Ogarjoff telkens herzien, maar het feit was dat Bakounin hen meêsleepte. En Bakounin liet het ten-opzichte van Polen niet enkel bij woorden. Toen de opstand nog in gang was, ging hij in Februari 1863 naar Zweden. Hij had van Herzen en Ogarjoff geld weten te krijgen om een kleine expeditie naar Finland te steunen. | |
[pagina 39]
| |
Dáár in Finland wilde hij ook een beweging tegen den czar opwekken. Die Finsche revolutie zou de hand reiken aan de Poolsche. Hij vleidde zich, dat dan een algemeene boeren-opstand in Rusland onvermijdelijk zou zijn. De met zooveel moeite tot stand gebrachte kleine expeditie mislukte echter. De kapitein van het schip, waarop Bakounin den tocht had ondernomen, bleek onbetrouwbaar. Men kwam overal te laat aan. Niets kwam op het rechte tijd-stip tot stand. Bakounin-zelf toefde en wijlde in Stockholm, doch zag nergens iets opdagen wat hulp aan Polen kon geven. Langzaam maar onvermijdelijk ging Polen te-gronde. Wat beduidde het, dat Bakounin in Augustus 1863 nog een rede op een banket te Stockholm hield, waarbij hij den handschoen slingerde tegen de Petersburgsche regeering en hoog opgaf van de bedoelingen en beginselen van het Russisch genootschap: ‘Land en Vrijheid’? Het was een slaan van de verzenen tegen de prikkels. Met Herzen en Ogarjoff wikkelde hij zich over die Zweedsche expeditie in allerlei oneenigheden. Herzens zoon die medegegaan was werd door Bakounin beleedigdGa naar voetnoot1). Het einde der samenwerking in ‘De Klok’ was gedaan. Den 1sten September 1863 schreef Herzen hem een bitsen brief, waarin hij hem uitéénzette dat hij geheel verkeerd handelde. ‘Gij beweegt u in een schijn-wereld’, zóó drukte Herzen zich uit. ‘Gij houdt geen rekening meer met de feiten.’ En Ogarjoff hield in een brief van 12 October 1863 een formeele straf-preek tegen Bakounin. ‘Gij zijt eeuwig in onrust’, zóó luidde het nu. ‘Gij praalt en pocht op genootschappen als “Land en Vrijheid” die geen wezenlijke kracht hebben; gij geeft toe aan gepraat en gekonkel. Versmaad toch dat revolutionnaire woelen “ins Blaue hinein”. Wees stipt in uw gedrag en verhoudingen, vooral ook in geld-zaken’Ga naar voetnoot2). Na zulke woorden was geen gemeenschappelijk vertrouwend handelen meer mogelijk. Herzen en Bakounin gingen voortaan elk hun eigen weg. Bakounin verliet met het begin van 1864 voor-goed Londen en reisde naar Italië. Herzen ging later naar Parijs. Zij waren gescheiden. Toch is zelden edeler eind-oordeel over Bakounin geveld dan door den zes jaren later stervenden Herzen. In zijn nagelaten werken vindt men een bladzijde over Bakounin, edel gedacht, zooals alles wat uit 't brein en 't hart van dien uitnemenden man voortvloeide. Wij zullen die bladzijde hier trachten weêr te geven, omdat zij naar ons inzicht een voortreffelijk portret levert van den vijftig-jarigen Bakounin, vóórdat hij den strijd met Marx | |
[pagina 40]
| |
beslissend aanbindt. Zij luidt aldusGa naar voetnoot1): ‘Wat Bakounin betreft, zijn werkzaamheid, zijn niets-doen, zijn machtige gestalte, zijn hartstochtelijke begeerte, kortom alles neemt bij hem reusachtige evenredigheden aan, en overschrijdt sterk het gewone peil der anderen. Zijn figuur is die van een titan met een leeuwenkop, omgeven door stout oprijzende manen. Op zijn vijftig-jarigen leeftijd blijft hij de student uit het studenten-kwartier te Moskou, de “bohémien” uit de “Rue de Bourgogne” te Parijs: zonder zorg voor den dag van morgen, niet achtend op 't geld, dat hij met handenvol rechts en links doet vliegen, en wederom aan alle kanten van een ieder leent wanneer hij 't niet heeft, met de naïveteit van een kind dat naar zijn ouders loopt, zonder er hard aan te denken dat hij 't moet teruggeven; en dit alles met denzelfden eenvoud, waarmede hij-zelf alles wegschenkt wat hij bezit, ter-nauwernood iets houdend om zijn cigaretten en thee te betalen. Trouwens die levens-manier bekommert hem niet. Uit zijn aard is hij de “groote vagebond”. Had men hem gevraagd wat hij door “eigendom” verstond, hij zou zeker 't antwoord gegeven hebben, dat Lalande aan Napoleon deed hooren, toen deze hem vroeg wat hij dacht over God: “Sire, bij het behandelen van mijn wetenschappelijke problemen heb ik nooit het onderzoek over dit begrip noodig gehad”. In geheel den aanleg van zijn natuur was er iets kinderlijks, iets opens en iets bijster eenvoudigs, dat hem een bijzondere bekoring gaf, en alle menschen, zwakken en sterken, tot hem trok. Slechts de “gemaakte” en hoogmoedige lieden keerden zich van hem af. Geheel zijn persoonlijkheid uitte zich in forsch reliëf en op machtige excentrieke wijze: - zoowel te-midden van de jongelieden te Moskou, als onder het studenten-gehoor te Berlijn, onder de communisten van Weitling, gelijk onder de lieden der berg-partij die Caussidière omringden; zoowel in zijn redevoeringen te Praag als in zijn “commando” gedurende den opstand te Dresden; in zijn proces, en verblijf in den kerker; tegenover het vonnis der doodstraf en de marteling door Oostenrijk hem aangedaan; eindelijk bij zijn overlevering aan Rusland, waar hij voor lange jaren verdwijnt achter de schrikwekkende muren van het vestingravelijn van Alexis, - overal ziet men Bakounin in een houding en met een gebaar, dat niet onopgemerkt bij de tijdgenooten, noch vergeten door de geschiedenis kan worden. Zeer zeker hij heeft veel fouten, maar die fouten wijken op den achtergrond, terwijl de hoedanigheden terstond treffen. Is niet zijn vermogen, om, in de verschillende kringen waar het lot hem voerde, dadelijk de karakteristiekste trekken van die kringen op te merken, het revolutionnaire element daaruit te onderscheiden, het af te zonderen, het naar voren te dringen, en daaraan zijn eigen levens-drift en passie mede te deelen: is dat niet een hoedanigheid van een meester boven allen? Op den bodem der natuur van dezen man ligt de kiem van een kolossale werkzaamheid, waarvoor er geen | |
[pagina 41]
| |
emplooi was. Bakounin draagt in zich de mogelijkheid om agitator, volks-tribuun, apostel, partij- of secte-hoofd, ketter-priester, gedachten-worstelaar te zijn. Plaats hem in het kamp dat gij wilt - te-midden der Wederdoopers of der Jacobijnen, naast Anacharsis Clootz of bij de Gracchen, of met Babeuf, altijd echter overal aan de uiterste linkerzijde - en hij zal de massa's medesleepen en op de lots-bestemming der volken inwerken’. |
|