De socialisten: Personen en stelsels. Deel 6: In de tweede helft der XIXde eeuw, tweede gedeelte
(1875-1897)–H.P.G. Quack– AuteursrechtvrijIII.Rusland hield hem tien jaren gevangen. De czar hield hem vast met ijzeren greep. In Mei 1851 werd hij te Petersburg in de Peter-Pauls-vesting, in het ravelijn Alexejeff gebracht, waar hij drie jaren moest blijvenGa naar voetnoot2). Ongeveer twee maanden na zijn aankomst aldaar verscheen bij hem graaf Orloff in naam van den czar. ‘De czar - zóó zeide hij - heeft mij tot u gezonden en mij opgedragen u het volgende mede te deelen: Zeg aan Bakounin, dat hij als een geestelijke zoon aan zijn geestelijken vader zal schrijven. Ik vraag u dus, wilt gij schrijven?’ Bakounin dacht eenigen tijd hierover na. Tot nu toe, in de gevangenissen in Saksen en in Oostenrijk en bij de verhooren aldaar, waren zijn antwoorden altijd zeer kort en bondig geweest; die antwoorden kwamen onveranderlijk hierop neder: ‘Gij kent mijn beginselen, ik heb ze niet verborgen, maar luide ze uitgesproken: ik wenschte de éénheid van een democratisch Duitschland, de bevrijding der Slavoniërs, de verdelging van alle kunstig artificieel te-zamengevoegde Staten, vooral de vernietiging van den Oostenrijkschen keizer-Staat. Ik ben met de wapens in de hand door u gegrepen, gij hebt bewijs-materiaal in overvloed om het vonnis over mij te vellen. Ik zal op geen vraag verder antwoorden’. Bakounin nu | |
[pagina 26]
| |
meende aan die rol getrouw te moeten blijven. Vóór de Russische jury, bij de openbare rechts-pleging, zou hij weder zóó spreken. Maar tusschen vier muren, in de macht van den ‘beer’, mocht hij (naar hij oordeelde) zonder zich te schamen, de vormen wat verzachten. Na een maand van beraad besloot hij dus te doen wat graaf Orloff hem had gevraagd, en schreef hij een soort biecht op, iets in den trant van ‘Wahrheit und Dichtung’. Zijn handelingen trouwens waren zoozeer in 't openbaar gedaan, dat hij niets te verhelen had. Nadat hij den czar in passende uitdrukkingen voor zijn vriendelijk bedoelde opmerkzaamheid had bedankt, voegde hij daaraan het volgende toe: ‘Majesteit, gij wilt dat ik mijn biecht voor u neêrschrijf. Goed, ik zal het doen, maar gij weet toch, dat bij een biecht niemand boete doen moet voor zonden van anderen. Na de schipbreuk van mijn leven bleef mij slechts één schat: de eer en het bewustzijn dat ik niemand verraden heb, die vertrouwen mij heeft geschonken, en daarom zal ik niemand bij name noemen’. Daarop schilderde hij op enkele uitzonderingen na geheel zijn leven in het buitenland met alle plannen, indrukken en gevoelens, waarbij hij de gelegenheid te baat nam opmerkingen over des czaren binnenlandsche en buitenlandsche politiek in te vlechten. De memorie, die hij opstelde, was naar zijn eigen uitspraak - deels omdat zijn toestand schijnbaar hopeloos was, deels omdat het stuk bestemd was voor het energiek en flink karakter van Nicolaas - zeer beslist en zeer onverschrokken: daarom juist beviel het stuk aan den czar. ‘Wanneer ik - zóó schreef Bakounin later - hem werkelijk voor iets dankbaar ben, dan is het daarvoor, dat hij mij na ontvangst van mijn schrijven geen vragen meer stelde’. Volgens Alexander Herzen zeide de czar na het opstel gelezen te hebben: ‘hij is een knappe brave kerel, maar een gevaarlijk mensch; men moet hem achter slot en grendel houden’. Nadat Bakounin drie jaren in de Peter-Pauls-citadel had doorgebracht, werd hij bij het begin van den Krim-oorlog van het jaar 1854 naar Schlüsselburg gebracht, waar hij weder drie jaren gevangen bleef Hij kreeg de spruw en verloor zijn tanden. ‘Ontzettend is - zóó schreef hij later - de levens-lange gevangenisstraf, het leven zonder doel, zonder hoop, zonder eenig belang te moeten voortsleepen, zich dagelijks te moeten zeggen, heden ben ik dommer geworden, en morgen zal ik nog dommer zijn. Wegens de schrikkelijke tandpijn, die telkens een week lang aanhield, en tweemaal in de maand terugkeerde, kon ik noch overdag noch 's nachts slapen, en wat ik ook deed, wat ik ook las, zelfs gedurende den slaap werd ik door een knagende smart in hart en lever en door het idée-fixe gepijnigd: ik ben een slaaf, dood, een cadaver. Toch gaf ik den moed niet op. Was in mij het religieus gevoel nog voorhanden geweest, zoo zou het in den kerker geheel zijn vernietigd. Ik wenschte slechts dit ééne: onverzoenlijk en onveranderd te blijven, zonder geresigneerd te worden, zonder mij zoover te vernederen, dat ik in eenigerlei zelfbedrog troost zou zoeken. Ik had slechts het éénige verlangen om tot aan mijn | |
[pagina 27]
| |
einde volledig en in zijn geheel het heilige gevoel van opstand te bewaren!’ De czar Nicolaas stierf den 2en Maart 1855 en voor Bakounin kwam dus een licht-straal van hoop. Want de kroning van een nieuwen czar was dus ophanden en daarmede de gebruikelijke verleening van amnestie. Doch czar Alexander II streek met eigen hand den naam van Bakounin van de lijst dergenen aan wie dat voorrecht kon worden gegeven. En toen Bakounins moeder een maand daarna den czar op haar knieën om vergiffenis voor haar zoon smeekte, antwoordde hij: ‘Weet, mevrouw, dat, zoolang uw zoon leeft, hij nooit in vrijheid zal kunnen zijn’. Twee jaren verliepen nu weder. Het bleef even zwart in den kerker. Toen overlegde Bakounin met zijn broeder Alexander, die tot hem was toegelaten, en kwam hij met dezen overeen, nog een maand geduld te hebben; was de maand echter verloopen en was er dan geen uitzicht op vrijheid, dan nam de broeder de verplichting op zich hem vergif te doen toekomen. Doch de maand liep ten-einde - en Bakounin kreeg de mededeeling, dat hij kon kiezen tusschen verdere vesting-straf of verbanning naar Siberië. Hij koos natuurlijk het laatste. Het had zijn familie vrij wat moeite gekost het van den czar te verwerven. Hardnekkig had de czar eerst allerlei verzoeken afgeslagen. Eens kwam hij tot prins Gortchakoff, zijn minister van buitenlandsche zaken, met het stuk in de hand dat Bakounin in 1851 voor Nicolaas had opgesteld, en zeide hij tot hem: ‘maar ik zie geen zweem van berouw in dit schrijven’. Hoe het zij, Bakounin kon nu in Maart 1857 Schlüsselburg verlaten. Hij toefde een week in de zoogenaamde derde politieafdeeling, bracht met allerhoogst verlof vier en twintig uren bij de zijnen op het land door, en werd in April naar Tomsk gevoerd. Tomsk ligt in West-Siberië. Hij bleef er twee jaren. Het verblijf in Siberië was onder zekere omstandigheden en voorwaarden vrij draaglijk. Zekere vrijheid, onder behoorlijk toezicht, werd aan de bannelingen gelaten. Bij particuliere maatschappijen, die goud-mijnen exploiteerden, verrichtte hij bezoldigd werk. Men scheen hem niet bijzonder hard te behandelen, en liet hem onder toezicht zijn gang gaan. Hij leerde in Tomsk een verbannen Poolsche familie kennen, waarvan het hoofd (Xaveri Watsiljewitch Kwiatkoffski) ook bij de gouddmijnen in betrekking was. Dat Poolsche gezin leefde een mijl (werst) van de stad in een klein huisje rustig en patriarchaal. Bakounin kreeg de zoete gewoonte derwaarts dagelijks te gaan, en stelde den vader voor, om aan zijn beide dochters de Fransche taal te leeren. Zóó werd hij meer in 't bijzonder vertrouwd met de ééne dochter, Antosja: hij kreeg haar lief, hartstochtelijk lief en zij beantwoordde die liefde. Zij was voor hem teeder en zacht, verstandig en zonder vrees, vol overgave van geest en gemoedGa naar voetnoot1). Bakounin huwde haar en is zeer gelukkig met zijn | |
[pagina 28]
| |
vrouw geweest. Zij was een Poolsche en deelde dus in zijn groot-Slavisch streven. Sterk catholiek was zij, in tegenstelling harer landgenooten, niet. Intusschen kwam er verandering in zijn lot. De gouverneur-generaal van West-Siberië had, zonder zijn voorkennis, voor Bakounin het verlof bekomen, om in den burgerlijken dienst van zijn woonplaats te mogen treden. Dit was de eerste stap eener mogelijke bevrijding uit Siberië. Bakounin kon het echter niet over zich krijgen van dat verlof gebruik te maken, daar hij de zuiverheid van zijn standpunt meende te verliezen, zoodra hij de Staats-cocarde zich aanhechtte. Hij deed dus moeite liever de vergunning te verwerven naar Oost-Siberië te kunnen verhuizen, en niet zonder bezwaar werd dit hem toegestaan. Men wist namelijk dat de gouverneur-generaal van Oost-Siberië, Mourajeff, hem verwant en niet ongenegen was, en dat deze zelfs eens naar Tomsk was gegaan om zijn neef op te zoeken. Langen tijd aarzelde men dus hem te verplaatsen. Eindelijk gelukte het, en in Maart 1859 verhuisde Bakounin naar Irkoutsk, waar hij in dienst trad van de pas opgerichte Amour-maatschappij. Ook hier in Oost-Siberië genoot hij zekere vrijheid. Soms werden de teugels nog meer losgelaten. In den zomer van 1859 deed hij zelfs voor zijn maatschappij een dienst-reis door Transbaikalië. In het jaar 1860 trad hij echter uit de Amour-maatschappij, daar die betrekking hem toch eigenlijk niets gaf. Hij zocht toen weder in dienst van andere pachters van goudmijnen te komen. Zijn toestand bleef echter zeer benard en armoedig. De broeders in Rusland, die reeds feitelijk hun boeren vrij hadden gemaakt en dus hun goederen met loon-bedienden lieten bewerken, hadden te veel uitgaven, dan dat zij den in Siberië wonenden broeder konden bijstaan. Hij had dus reeds in 1859 moeite gedaan om door schrijven iets te verdienen. Katkoff nu redigeerde sinds 1856 het blad ‘De Russische bode’ te Moskou. Hoewel dat blad, vooral na 1863, het orgaan werd der meest conservatieve oud-Russische stroomingen van het rijk, was Katkoff betrekkelijk niet exclusief conservatief begonnen. Tot den staf zijner eerste mede-arbeiders behoorde ook Ogarjoff. Welnu, in 1859 ontving Katkoff een brief van Bakounin, waarin hij een beroep | |
[pagina 29]
| |
deed op zijn oude vriendschap, en werk voor 't blad vroeg. Katkoff stelde hem voor, uit de verre onbewoonde streken van Siberië voor zijn blad berichten te schrijven, die een beeld zouden geven van die onherbergzame gewesten. Bakounin poogde aan dien wensch te voldoen en zond door bemiddeling van Polen, die de vrijheid terug hadden gekregen en naar hun vaderland keerden, twee of drie brieven aan KatkoffGa naar voetnoot1). De oude Bakounin kwam in die brieven, volgens Katkoff, vol-uit voor den dag. Al die fantastische verlangens, die hij vroeger had gevoed, werden weder geformuleerd. Op veel plaatsen sprak hij in opwinding zijn denkbeelden uit. Hij profeteerde toekomstige lotgevallen der Slavische wereld en zocht sympathie voor de Poolsche natie op te wekken. Op die wijze - zegt Katkoff - konden wij de correspondentie niet aanhouden. Echter werd Katkoff nog verrast door een brief, waarin Bakounin een som gelds, 6000 roebels, vroeg. Hij gaf Katkoff vergunning desnoods door inteekening-lijsten bij oude vrienden dat geld bijéén te verzamelen. Hij gaf een zonderling motief op, waarvoor hij dat geld noodig had. Hij wilde namelijk het geld dat hij van de pachters, bij wie hij diende, als loon getrokken had, hun teruggeven. Hij moest voor zich-zelven bekennen, dat hij inderdaad niet veel arbeid voor die pachters had verricht, en dat hij door die pachters was in dienst gehouden, omdat de gouverneur-generaal hem welwillend was. Hoe het zij, Bakounin vroeg geld. Inderdaad kreeg Bakounin dat geld, zij het dan ook niet door bemiddeling van Katkoff. Toen hij het had, volvoerde hij daarmede zijn plan om uit Siberië te vluchten. Door zijn vroegere dienstreizen voor de Amour-maatschappij wekte het geen achterdocht, dat hij weder zich op de Amour als handels-reiziger voor die maatschappij inscheepte. Zoo weinig verdenking beliep hij, dat hij eerst op een keizerlijk fregat afvoer. Later vond hij andere booten. Zijn voornemen was zoo mogelijk naar Japan te komen. Wij hebben van die reis, over welke allerlei fantastische verhalen en legenden in omloop zijn, geen bepaald geloofwaardig bericht. Men kan zich voorstellen, dat allerlei voorwendsels en kunstgrepen moesten gebruikt worden. Aan moed en beslist optreden in gevaarvolle oogenblikken ontbrak het waarlijk Bakounin niet. Zóó kwam hij eindelijk ten-langen leste aan de schuimende, bulderende, ontembare, hem toebruisende zee. Een Amerikaansche ‘clipper’ nam hem in de kajuit op en bracht hem naar Yokohama. Hij was vrij. Hij had zich losgerukt uit den greep van den Russischen czar. Nu ging 't verder en verder, want hij moest naar Europa. Van uit JapanGa naar voetnoot2) voerde een schip hem over den | |
[pagina 30]
| |
stillen Oceaan naar San Francisco. In October 1861 kwam hij er aan. Dáár in Californië trof hij uitgewekene Russen en Polen, die ook het juk van hun vaderland waren ontvlucht en nu naar goud zochten. Er waren enkele bekenden onder. Dezen gaven hem de middelen om verder naar New-York te reizen. Tevens schreef hij dadelijk (15 October) aan Herzen en Ogarjoff, die te Londen in ‘De Klok’ over en tegen Rusland schreven. ‘Ik ben ontvlucht uit Siberië. Mijn vrouw heb ik achtergelaten. Zendt mij geld. Ik zal tot u komen, om de Poolsch-Slavische vraag te dienen, die sinds 1846 mijn gedachten bezig houdt. Ik zal een strijder met u wezen voor de heerlijke vrije Slavische federatie’. In New-York aangekomen berichtte hij den 3en December 1861 zijn naderende komst, en vroeg hij Herzen en Ogarjoff, om aan zijn vrouw, die in September 1860 volgens de afspraak Irkoutsk zou verlaten, mededeeling te doen van zijn redding. Met zekere huivering vernam Europa de tijding van Bakounins' vluchtGa naar voetnoot1). Een duister voorgevoel, een vaag verontrustend vermoeden, kwam op in het Europa van Napoleon III, dat de partij der revolutie een groote aanwinst had bekomen. |
|