De socialisten: Personen en stelsels. Deel 6: In de tweede helft der XIXde eeuw, tweede gedeelte
(1875-1897)–H.P.G. Quack– AuteursrechtvrijII.Bakounin vloog naar Parijs. Woest ging hij mede met den stroom der revolutie. Hij was de uiterste der uitersten. ‘Wat een kerel!’ zeide Caussidière. ‘Goud waard op den eersten dag; op den tweeden moet men hem neêrschieten’. De leiders der nieuwe republiek in Frankrijk schenen zelven met hem verlegen. Zij expedieerden hem reeds in April met wat geld om liever in Rusland een agitatie te wekken. Zóó kwam hij over Frankfort, waar hij Willich met Herwegh trof, Keulen, Berlijn en Leipzig (in welke laatste stad hij Ruge weder opzochtGa naar voetnoot2) te Breslau aan. Dáár te Breslau, op de grens tusschen Duitschland en Slavonië, zou hij aanknoopings-punten met Rusland en de Slaven opzoekenGa naar voetnoot3).
Er was, toen hij zich eenigszins op de hoogte had gesteld, dáár in die streken een middel om voor de Slavische zaak practisch in te grijpen. Er zou namelijk te Praag een Slavonisch congres gehouden worden. Het zou 1o Juni 1848 geopend worden, en Bakounin toog dus derwaarts om er een plaats in te nemen. Eigenlijk was de positie van Bakounin op dat congres verre van eenvoudig en duidelijk. Het directe practische doel van het congres was de vaststelling der politieke positie van de Oostenrijksche Slavoniërs tegenover de centralistische strekkingen der Hongaarsche en Duitsche staatslieden. De Hongaren vooral kregen tamelijk liberale concessies van de Oostenrijksche regeering; zij wilden nu echter de hegemonie van den Maghyaarschen stam over andere niet-Duitsche stammen bevestigen en uitbreiden. De Duitschers, van hun kant, wilden met de hun onderworpen stammen het nieuwe Duitsche rijk ingaan, waarvan te Frankfort het parlement | |
[pagina 18]
| |
zetelde Tegen beide die doel-einden poogde de Slaven zich te verzetten, en het ‘hoe’ zou nu te Praag besproken worden. Zóó kwam dat Slavisch congres 30 Mei 1848 bijéén. - Doch men beperkte zich niet tot de Oostenrijksche Slavoniërs. Ook alle andere Slaven werden als gasten uitgenoodigd. Allereerst de Polen voorzoover zij onder Russische of Pruisische heerschappij stonden. En terwijl de Oostenrijksche Polen, de Galiciërs, reeds toen, behoudens de opheffing van hun bestaan als natie, niet veel grieven hadden, deden juist de Polen uit Pruisisch Posen en de Russische Polen hun klachten des te-luider hooren. Die uit Posen wilden vooral zich weren tegen een bevestiging van Duitschland. Toen nu echter de niet-Oostenrijksche Polen toegelaten waren, kon men van het congres de Russen niet afhouden, die toch wel een hoofd-element der Slavonische stammen vormden. Doch thans ontstonden er allerlei tegenstrijdigheden. Om de Slaven uit den Balkan tegen Turkije te helpen had men Rusland noodig. Om de Polen geheel vrij te maken moest men Rusland bestrijden. Inderdaad werd door te wijde strekking van de samenkomst het geheele Praagsche congres verlamdGa naar voetnoot1). Het eigenlijke werk werd in de secties verricht. Dáár hadden den meesten invloed de niet-Oostenrijkers, vooral Libelt uit Posen, lid van het Frankfortsch parlement, die de autonomie van Posen verdedigde, en Bakounin. Zij waren wel is waar slechts gasten, doch hadden het meeste talent, en ontwierpen in vereeniging met den Serviër Zach een oproeping aan de Europeesche volken, om een Pan-Europeesch volken-congres samen te brengen. Bakounin van zijn kant werkte voorstellen uit tot het oprichten van een Pan-Slavischen raad. De stukken daarvan zijn ons behoudenGa naar voetnoot2). Het zijn statuten der nieuwe Slavische politiek. ‘De Slavoniërs - aldus beginnen de statuten - voor de eerste maal vereenigd tot een algemeen congres, betuigen voor God en de volken dat de navolgende beginselen de grondslag van hun nieuw politiek leven zullen zijn. Laatst aangekomenen der Europeesche volken voelen zij zich geroepen tot verwerkelijking van datgene, dat de andere volken van Europa door hun ontwikkeling hebben voorbereid, dus tot verwezenlijking van hetgeen men voor het einddoel der humaniteit houdt, in 't bijzonder van de grootheid, de vrijheid, het geluk van allen die aan de heilige en broederlijke éénheid deelnemen, zij het individuen of volken. Langen, langen tijd zijn zij-zelven onderdrukt. Van onderdrukkers mag dus geen sprake meer zijn. Die tot het verbond behooren hebben slechts achting | |
[pagina 19]
| |
en liefde voor de anderen. Zelven waren zij vroeger slachtoffers van list en geweld, dus willen zij nu slechts leven en kracht putten uit reine en heilige waarheid, uit zuivere vrijheid en zuivere rechtvaardigheid. Niets kunstmatigs mag er in hun staatkunde zijn. Het is een volkeren-politiek, geen Staats-politiek. De deelnemers gronden hun nieuwe macht op een onverbrekelijk en broederlijk verbond aller tot den Slavischen stam behoorende volken: zij zullen geen andere centralisatie zoeken, dan die welke van-zelf voortkomt uit de vereeniging aller Slaven. Het feit, dat ze nu, tot straf hunner onéénigheid, onder het juk der Duitschers zijn gebracht, zij hun tot een altijd-waarschuwende les. Het uur der bevrijding komt echter. Te Praag gevoelen de Slaven zich als broeders. Hun verschillende talen zijn slechts dialecten van één spraak. Gemeenschap is hun wezen’. - Naast die statuten bewerkte Bakounin grondstellingen voor een Slavische federatie. Die stellingen hielden het volgende in: Onafhankelijkheid van alle Slavische volken. Zij zouden staan in gesloten verbinding. Aan hun hoofd kwam een Slavische raad. Die Slavische raad leidt den gezamenlijken Slavischen stam als opperhoofd en hoogste rechter. Het Slavische element, dat naar hegemonie streeft in den stam, pleegt verraad aan de federatie. De raad heeft 't recht oorlog te verklaren. Binnenlandsche oorlog tusschen de Slaven is een broeder-moord. Een ieder moet tot bevrijding medewerken als werkelijk iets dergelijks gebeurde. Geen Slavisch volk mag met vreemde volken een bondgenootschap sluiten: slechts de raad vermag dit te doen. - Over de inwendige inrichting der Slavische volken stelt Bakounin nog voor, dat alle volken hierin onafhankelijk zullen zijn, dat ieder Slavisch volk zijn eigen administratie zich kan geven. Beginselen dier administratie moeten zijn: gelijkheid, vrijheid en broederlijke liefde. Geen aristocratie dus wordt toegelaten. Op de groote en gezegende ruimte, die de Slavische stammen als terrein hebben ingenomen, is plaats genoeg voor een ieder; daarom zal een iegelijk deel hebben aan het bezit van het gansche volk, en zal ieder aan allen ten-nutte wezen. Recht van nederzetting op alle Slavische gebieds-streken is aan ieder Slavoniër toegekend. De Slavische raad heeft te zorgen dat al de voorgaande beginselen worden toegepast. Deze stukken werden als ontwerp aan het congres door Bakounin aangeboden. Men ziet, dat de socialistische strekkingen in het voorstel slechts in geringe mate waren beoogd. Enkel werd stevig vastgehouden aan het Slavisch begrip dat de grond aan allen behoort. Overigens was alles eenigszins vaag gehouden om allen te kunnen omvatten. Trouwens ieder der congres-leden had zijn eigen wenschen en denkbeelden. De één wilde Oostenrijk in een federatie van gelijk recht hebbende nationaliteiten vervormen. Een ander predikte vooral het verzet tegen Duitschland. Een derde riep den strijd tegen de Turken. Slechts één besluit werd voorloopig geformuleerd: het manifest aan de Europeesche volken van 12 Juni. Doch nn begon in Praag-zelf een opstand, waardoor het congres uitéénspatte. Oorzaak van het oproer was de wrijving | |
[pagina 20]
| |
tusschen Duitschers en Czechen in Bohemen, waardoor de geweren als van-zelf begonnen te schieten. Aanleiding was de benoeming van vorst August von Schwarzenberg tot landvoogd. Hij gold voor reactionnair, en van hem werd verteld dat hij eens gezegd had: de mensch begint bij den baron. Er kwam rumoer op straat. De studenten vingen aan betoogingen te houden. Den 12en Juni hield een geestelijke op een der pleinen van Praag een pinkster-mis. De mis werd gevolgd door samenscholing, oploop, straks door schoten. Zelfs de vorstin von Schwarzenberg werd, toen zij voor 't venster stond, doodelijk getroffen. Windischgratz, die de troepen van Praag commandeerde, liet nu zijn soldaten de stad verlaten, en kondigde aan dat hij Praag zou bombardeeren, als de rust niet werd hersteld. Werkelijk begon hij de beschieting. Toen beproefde de stad woedend zich te verzetten, Bakounin was in zijn element. Overal spoorde hij ten strijd aan, Hij zat in een geheim comité dat den kamp tot het uiterste wilde bestaan. Maar het bombardement werd heftiger. De stads-bevolking liet het comité alléén staan, en gaf zich over. Aan het congres dacht natuurlijk niemand meerGa naar voetnoot1). Bakounin moest vluchten. In Noord-Duitschland zwierf hij rond. Hij moest zich overal verbergen. Allereerst was hij te Berlijn, waar hij bij dr. Müller Strübing (zie ons vierde deel der ‘Socialisten’ pag. 290) inwoonde. Hij kon dáár van Juli tot 22 September 1848, onder het waakzaam oog der politie, blijven. Hij zocht natuurlijk de oude kennissen van de jaren 1840 en 1841 weder op, kwam enkele keeren bij Varnhagen von Ense, bij Bettina von Arnim, zag d'Ester, Lothar Bucher, Waldeck en anderen, misschien ook Max Stirner. Nog altijd hoopte hij op een opstand der Czechen in Bohemen. Van zulk een beweging wilde hij dan een hefboom maken tot verdere revolutionnaire actie der Slaven. Dat werken voor het Panslavisme bracht hem niet enkel met de officieele autoriteiten, maar ook met de leiders van het Duitsche socialisme in conflict. De ‘Neue Rheinische Zeitung’ van Marx zag het streven van Bakounin in die richting argwanend aan. In het nummer van 6 Juli 1848 dier krant werd Bakounin zelfs uitgemaakt voor een Russisch agent; een verdachtmaking, welke spoedig, na een verklaring van George Sand van 20 Juli, door het blad moest worden teruggenomen, maar waarvan altijd toch iets hangen bleef. Marx en Bakounin zouden voortaan steeds tegen elkander aanstooten en botsen. Wel verzoende hij zich schijnbaar met Marx in Augustus 1848 en gaf hij hem toen te Berlijn de hand, maar de breuk bleef. Te Berlijn kon Bakounin na September 1848 niet langer blijven. Hij trok toen naar Silezië en Breslau, maar werd 6 October 1848 uit geheel 't grondgebied van Pruisen buiten gezet. Ook het ver- | |
[pagina 21]
| |
blijf in Saksen werd hem bemoeielijkt. Eindelijk vond hij een wijkplaats in de vereenigde hertogdommen van Anhalt, waar hij, hetzij in Dessau hetzij in Köthen, tot in 't begin van 1849 bleef. Opmerkelijk is het, dat juist in Köthen sedert eenige jaren een kleine kring bestond, die zich naar het voorbeeld der Berlijnsche ‘Freien bei Hippel’ - men denke aan het medegedeelde in het vierde deel der ‘Socialisten’ pg. 344 - had ingericht, en tot welke groep de Berlijnsche vrienden van Max Stirner, met wien Bakounin nu ook in Augustus 1848 te Berlijn kennis had gemaakt, van tijd tot tijd in vroolijk gelag zich begavenGa naar voetnoot1). Bij dien kring vond Bakounin waarschijnlijk toenadering. Van uit Köthen deed hij aan het einde van het jaar 1848 een gedrukte oproeping aan de Slaven uitgaan, een brochure van 35 bladzijden, door Bakounin ‘medelid van het Slaven-congres te Praag’ zooals hij zich noemde. In dat manifest ontrolde hij ruiterlijk de vaan der revolutie. ‘Broeders - zóó zeide hij - het uur der beslissing heeft geslagen. Twee kampen zijn er in deze wereld: dat der revolutie en dat der contra-revolutie. Er is geen middenweg, geen diplomatie tusschen die beiden. Wij moeten ons losrukken van de politiek van het oude Staats-wezen; alle democraten moeten de handen inéénslaan. De revolutie-beweging van het jaar 1848 moeten leiden tot een algemeene federatie der Europeesche republieken. Men moet daarop vertrouwen en eensgezind zijn. De Slaven in Praag zijn ten-onder gebracht door de Slaven-zelven. Men riep hun toe: gij moet Oostenrijksch zijn. Alsof het Oostenrijksch beginsel iets anders was dan despotisme door verdeeldheid. Neen: onze kracht en sterkte bestaat alleen in de heilige gemeenschap met de totaliteit van alle Slavische broeders. Wij kunnen een geheel zijn van 80 millioenen. Welk een schild zou dat wezen voor de vrijheid! Rusland met zijn 60 millioenen doet mede. Niet de czar: deze prijst een Windischgratz die de Czechen met bommen beschiet, maar het volk van Rusland wil de éénheid. Het Russische volk is het eindelijk moede, zich tot knecht te laten vernederen, tot werktuig te doen gebruiken van een vloekwaardige politiek. Polen is nog altijd de doorn in het Russische vleesch. Aan het mishandelde Polen zal het Russisch despotisme doodbloeden. Het kruis, aan 't welk Rusland dezen martelaar der volken heeft geklonken, zal voor Rusland-zelf de zonde-balk worden, waaraan het zijn leven zal eindigen. In Moskou zal het knechtschap der onder den Russischen scepter nu vereenigde Slavische volken, en met haar de dienstbaarheid van alle Europeesche naties vernietigd worden. In Moskou zal uit een zee van bloed en vuur hoog en heerlijk het gesternte der revolutie opstijgen, dat een leidende ster voor het heil der gansche bevrijde menschheid zal worden. Gij moet u volledig en onbeperkt aan de revolutie overgeven. Oostenrijk moet vernietigd worden; reikt dus de hand aan de Hongaren. Bedenkt wel dit ééne. De geest van den nieuwen tijd | |
[pagina 22]
| |
werkt in een storm. De Slaven moeten vuur worden: de bliksemende donderwolk der bevrijdende revolutieGa naar voetnoot1)’.
Intusschen zag hij steeds uit naar steden en plaatsen waar een beweging kon beginnen, hetzij op Slavonisch, hetzij op Duitsch grondgebied. Sinds Januari 1849 woonde hij te Leipzig. Zijn revolutionnair instinct dreef hem nu in Maart naar Dresden, waar in Mei 1849 de grondslagen der bestaande orde losraakten. Het was dáár voor een deel een politieke bewegingGa naar voetnoot2). Met smart zag de bevolking der Saksische hoofdstad, dat de koning Friedrich August II, onder de pressie van Pruisen, zich losrukte van het Frankfortsche parlement en van het groot-Duitsche vaderland. De minister von Beust had volmaakt overwicht verkregen op den zwakken vorst, en overreedde den koning den 3den Mei 1849 weigerend te antwoorden op een bede van den stedelijken raad van Dresden om de Frankfortsche constitutie aan te nemen. Toen begon de volks-menigte zich te roeren. De troepen gaven vuur en de strijd begon. De koning-zelf verliet in den vroegen morgenstond van 4 Mei de stad met de ministers, en betrok de aan de Elbe gelegen vesting KönigsteinGa naar voetnoot3). Intusschen wapende de bevolking van Dresden zich op alle wijzen, en wierp in de stad barricades op. Dadelijk werd, toen de afreis van den koning bekend was geworden, in een vergadering van leden der eenige dagen te voren ontbonden volks-vertegenwoordiging - voor zoover zij te vinden waren - een ‘voorloopige regeering’ benoemd, bestaande uit den zeer radicalen democratischen advocaat Tzschirner, vroeger ondervoorzitter der Saksische Tweede Kamer, en voorts uit de liberalen Heubner en Todt. Zij zouden den weêrstand van Dresden organiseeren tegen de soldaten des konings en tegen de naderende troepen van Pruisen. Het gold het Frankfortsche parlement en de Duitsche éénheid. Doch naast die zuivere politieke beweging begon een andere stroom te rollen. Niet voor-niet had de revolutie-koorts door de aderen van het Duitsche volk gegloeid. Naast het verlangen naar vervorming van den bestaanden Staats-vorm was evenwijdig gaan loopen de begeerte om een nieuwe maatschappelijke orde te vestigen. Men droomde ook in Duitschland van een nieuw wereld-tijdvak, een naderende eeuw van menschelijkheid en van liefde. Die denkbeelden waren in Duitschland meestal ideëel getint. Verlokkend en verleidend werkten die ideeën in allerlei breinen en harten. Men had zich daarmede geheel eigen | |
[pagina 23]
| |
gemaakt. Te-goeder trouw meende men, dat dit nieuwe tijdperk van geluk als vóór de deur stond, dat men slechts den grendel behoefde weg te schuiven om eensklaps den lente-adem te zien binnendringen. De kapelmeester August Röckel was de man die zulke denkbeelden in Saksen, zij 't dan op nuchtere wijze, had helpen verbreiden. Bakounin nu ging van deze ideeën zijn hefboom te Dresden maken. Toen den 4en Mei de voorloopige regeering zich constitueerde, stond hij eensklaps bij haar leden als de man, die wist hoe men in revolutie-tijden moest handelenGa naar voetnoot1). Hij nam, door zijn imponeerende houding, een plaats in die open was, en werd, door zijn invloed op Tzschirner, de ziel van dat voorloopig bewind. Hij zou alle gemoedelijkheid de deur uitjagen en de lieden tot daden, woedende daden, aanzetten. En nú begon de strijd, maar een kamp voor een deel gevoerd op een wijze zooals Bakounin zich die worsteling dacht. Terwijl de burgerij zooveel mogelijk aan legale vormen wilde vasthouden, en aan haar stap de beteekenis van een wettelijk verzet tegen een staats-greep van den koning wilde hechten, zag Bakounin slechts als eind-doel het begin van een brand die overal moest overslaan. De vlammen moesten flikkeren. Hij bediende zich van de arbeiders der voorsteden. Hij gaf - toen de soldaten des konings voortdrongen - aan de commandanten der barricades de schriftelijke machtiging van het Bewind, om elk huis in brand te steken, wanneer men op andere wijze de soldaten daaruit niet kon verdrijven. ‘Wat huizen! ze kunnen in de lucht vliegen!’ Hij liet pek-kransen bij massa's vervaardigen, en die aan de bevelhebbers der barricades uitdeelen. Den 6en Mei lieten de insurgenten het opera-gebouw in vlammen opgaan; men deed het ook met de bedoeling om den brand over te leiden op het reeds met olie begoten Prinsenpaleis, dat dan gemakkelijk het vuur zou kunnen overbrengen op het koninklijk Slot. Dit gelukte echter niet. Wel werd 's avonds van dienzelfden 6den Mei nog eens een poging gewaagd om het Prinsenpaleis in brand te steken, doch door krachtigen afweer der troepen werd dit nog verhinderd. Elders woedde echter het vuur: bij voorbeeld in de ‘Hofconditorei’. Bakounin leidde al dat werk met wilde energie. Hij wist allereerst de leden van het Bewind, dan de andere kampgenooten te overtuigen, dat alléén op die wijze men zich verdedigen kon. Hij had bevolen alle barricades - men telde er nu 108 - tot één groote slag-linie te vereenigen, en daarvoor de muren der aangrenzende huizen te laten doorsteken. Zoodoende was er dwars door al de nauwe straten en stegen één vaste operatie-basis. Aan den anderen kant poogden nu de troepen, toen zij versterkt waren door de aankomst der Pruisen, de rebellen als in een net in te sluiten en op te vangen. Stap voor stap moesten de soldaten hun weg strijdend voorwaarts afleggen om den cirkel toe te halen. Van uit alle | |
[pagina 24]
| |
vensters werden zij beschoten. De ééne barricade was nauw genomen, of de andere stond nog dreigend dáár. Zóó woedde de strijd tot Dinsdag 8 Mei. 's Ochtends te vier uur werden nog drie huizen in de ‘Zwingerstrasse’ door de insurgenten met pek-kransen in brand gestoken. Zij flikkerden nog hel op. Doch het einde was nabij. De wanhoop wilde nog het uiterste wagen. Men weet te vertellen, dat Bakounin aanried om tegen den laatsten verdedigingsmuur Rafael's Madonna en Murillo's schilderijen te zetten en ze als beschutting tegen de Pruisen te gebruiken, die Rafael en Murillo zouden willen sparen. Doch 't was te laat. De troepen kregen de overhand. De opstandelingen zagen dat hun zaak verloren was. De leden van het Bewind namen de vlucht. Tzschirner wist te ontkomen, doch Heubner en Bakounin werden den 10en Mei te Chemnitz gegrepen en naar Dresden geboeid teruggebrachtGa naar voetnoot1). Opmerkelijk was het, dat hier in Dresden in 1849 zich het feit voordeed, dat later in de commune van Parijs van 1871 zoozeer de aandacht trok, te weten: dat kunstenaars van beteekenis in die steden de partij der revolutie kozen. De vermaarde architect Gottfried Semper streed aan de zijde der opstandelingen. En een bondgenoot van Bakounin bij dien strijd te Dresden was Richard Wagner, de groote Duitsche componist. Hem had ook de droom der toekomst meêgesleept. Hij meende het aanbreken te bespeuren van een nieuwen dag. In den rossen gloed der vlammen van een Bakounin zag hij de tinteling van een rozenkleurigen dageraad. Hij werkte mede met Bakounin. Men verhaalt dat hij van een toren uit de signalen aan de omgeving en het luiden der klokken regelde. Hij was bereid in die dagen Bakounin overal te volgen. Hij was door den Rus betooverd. De welsprekendheid van dien volksman hield hem gebonden. Aan den beeldhouwer Kietz verhaalde Wagner nog van zijn bewondering voor dien vreemden wereld-bestormer en wereld-hervormer. Hij dweepte met Bakounins woord: ‘Alles, alles zal ter-neder vallen; niets zal stand houden; slechts één ding zal niet vergaan maar overblijven - de negende symfonie’. Bakounin van zijn kant deelde, volgens later door hem geuite woorden, niet geheel en al de onbepaalde bewondering voor Wagner. Misschien echter wilde hij hem niet in ongelegenheid brengen. In het verhoor vóór den rechter ten-minste gaf hij wel toe o.a. ook met den kapelmeester Wagner te hebben overlegd, maar merkte daarbij op: ‘Wagner heb ik intusschen dadelijk als een fantast leeren kennen, en hoewel ik met hem dikwijls over politiek heb gesproken, heb ik mij met hem toch nooit tot een gemeenschappelijke handeling verbonden’Ga naar voetnoot2). | |
[pagina 25]
| |
Bakounin werd gevangen gehouden op de vesting Königstein. Zijn proces werd gevoerd, en het einde was (zooals te verwachten stond) een dood-vonnis. De koning van Saksen veranderde die straf in levenslange gevangenis. In Mei 1850 werd hij echter op verzoek van de Oostenrijksche regeering aan Oostenrijk overgeleverd. Het kabinet te Weenen wilde van hem geheimen vernemen over de Slavische beweging tijdens en na het congres van Praag. Geboeid werd hij dus naar Praag gevoerd. Uiterst hard en wreed werd hij in den kerker dáár behandeld. Hij antwoordde echter niet op de hem gestelde vragen. Toen men te Praag zag, dat men niets uit hem zou kunnen te weten komenGa naar voetnoot1), werd hij in Maart 1851 naar den kerker te Olmütz gebracht en aan den muur dáár vastgeketend. In dien toestand bleef hij zes maanden. Toen veroordeelde hem de Oostenrijksche regeering ter-dood. Doch ook Oostenrijk voltrok dat vonnis niet. Rusland toch op zijn beurt eischte hem op. Zóó keerde Bakounin in het voorjaar van 1851 - hij was 37 jaren oud - als gevangene in zijn vaderland terug. |
|