Lijkkransje uit fraaije bloemen (op den Nederlandschen Helikon geplukt) zamen gevlochten, neergelegd op het graf van Henriette Wilhelmina Rojer
(1850)–Jacobus Josephus Putman– Auteursrechtvrij
[pagina 29]
| |
In 't einde viel het oog
Op margareetje, een wicht,
Dat pas, door 't levenslicht,
Bestraalt werd van omhoog,
En blijdschap nog ellende,
Noch deugd, noch ondeugd kende.
Dat pareltje vol glans
Behaagde 't Englen dom,
Des daalde 't, in een' drom,
Van 's Hemelsch hoogen trans,
En streek, met penne en veder,
Bij grietjes wiegje neder.
Hier nam het met een vaart,
Dat pareltje in zijn magt,
Belonkte en kuste 't zacht,
En vloog 'er meê, van de aard',
Naar 't rijk der zaligheden,
Doch liet de schulp beneden.
|
|