|
-
voetnoot1
-
boom: weefboom, liggende houten of metalen rol van een weefgetouw; looper: vrij ronddraaiende haak aan de staak van de slede van een weefgetouw; wiel: rad van de weversboom waar de kettingdraden omheen zitten; woel: bepaalde touwverbinding of synoniem van woelhout, knevel waarmee een touw aangedraaid wordt.
-
voetnoot2
-
schemel: voetplank van een weefgetouw; riet: deel van de weverskam. Bestaat uit een lange rij van rietjes, d.i. platte strookjes van riet of metaal.
-
voetnoot3
-
roey: roede, vierkant latje in de groef van een kettingboom; tempel: spanstok gebruikt om het lijnwaad bij het weven op het getouw opengespannen te houden.
-
voetnoot4
-
drom: gedeelte van de ketting van een weefsel dat, nadat het stuk is afgeweven, aan de schaften en de kam blijft zitten of draad, gesponnen uit de afval van gehekelde hennep.
|