Sedigh leven, daghelycks broodt (1639)
(1999)–Erycius Puteanus– Auteursrechtelijk beschermd14. Enkele stemmen over Puteanus' Nederlandstalig dichtwerk.In de loop der tijden werden relatief weinig waardeoordelen over Puteanus' Nederlandstalig werk geformuleerd; bovendien spreken deze schaarse appreciaties elkaar soms radicaal tegen. Deze betrekkelijke stilzwijgendheid kan een gevolg zijn van het feit dat het Nederlandstalig werk van de Leuvense hoogleraar altijd in de schaduw van zijn Latijnse geschriften is blijven staan. Na 1639 werd Sedigh Leven immers nooit meer uitgegeven en slechts enkelen (Van Even, Knippenberg, Allard en Serrure) bleken enigszins met deze bundel vertrouwd te zijn en dan nog - met uitzondering van Van Even - op een vrij oppervlakkige manier. Ook in de courante literatuurgeschiedenissen wordt Puteanus' naam nauwelijks vermeld.
Kort na de publicatie van de eerste editie van Sedigh Leven schrijft Constantijn Huygens een lofdicht over de Nederlandse epigrammen van Puteanus: | |
[pagina 43]
| |
In E. Puteani Gnomas BelgicasGa naar voetnoot106
Quas peregre corrasit opes, quas exul Athenis
Non sibi, quas Romae, non sibi, delicias,
Delicium Saecli, Patriae vernaculus offert
Immenso Scriptor codice et exiguo.
Infinita sui subiit compendia virtus,
Hellada cum Latio charta Brabanta capit.
Feite Iouis frondem; servati Civis honorem,
Venloa cum Grudiis me meruisse probant.
Ingentem Erijcium, Batavo duce, et hoste, et amico
Hugenio, reducem, si legis, hostis, habes.
Vornae, 6. Iunij.Ga naar voetnoot107
Na dit contemporaine getuigenis blijft het lang stil rond Puteanus. In 1834 oordeelt C.P. Serrure positief over de taal van Sedigh LevenGa naar voetnoot108. A. Snellaert wijst op de aard van de epigrammen en op de positieve receptie die dergelijke werken kunnen hebben gehadGa naar voetnoot109. Het getuigenis van P.P.M. Alberdingk Thijm (1877) ligt in dezelfde lijnGa naar voetnoot110. | |
[pagina 44]
| |
E. Van Even (1888) is de eerste die een uitvoerige studie aan het Nederlandstalige dichtwerk van Puteanus heeft gewijd, en zijn oordeel is ronduit positief. Voor hem ‘ademen Puteanus' epigrammen tegelijk kunde en smaak’ en hij wordt getroffen door het taalmeesterschap en de beknoptheid van de stijl. Van Even onderstreept het belang van Puteanus voor de Zuid-Nederlandse literatuur van zijn tijdGa naar voetnoot111. Allard (1893) erkent ook de zuiverheid van Puteanus' Nederlands, maar Sedigh Leven is voor hem toch geen grote poëzieGa naar voetnoot112. Een in al zijn beknoptheid positief en vrij objectief oordeel geeft de Bibliotheca Belgica (1880)Ga naar voetnoot113. In de enige uitgebreide Puteanusstudie die de laatste honderd jaar het licht heeft gezien, besteedt T. Simar (1909) een drietal bladzijden aan ‘Puteanus et le flamand’, zonder echter Sedigh Leven met naam te vernoemen. Simars oordeel over de in de volkstaal schrijvende ‘Belgische humanisten’, onder wie Puteanus, is allerminst objectief en zelfs tendentieusGa naar voetnoot114. Gelukkig, stelt Simar, heeft Puteanus, die zelf minder goed Frans kende, ingezien dat de invloed van het Frans in onze provincies zo groot was. En hij was maar al te gelukkig dat hij Philippe Chifflet bereid vond voor hem stukken uit het Latijn naar het Frans te vertalen. | |
[pagina 45]
| |
De conclusie van Simars hoofdstuk spreekt voor zichzelf: ‘Au surplus, quoiqu'en disent les admirateurs de Puteanus poète flamand, Puteanus fut et resta humaniste latin’Ga naar voetnoot115. In zijn oordeel over Puteanus formuleert Simar zelfs kritiek aan het adres van E. van Even, voor wie Puteanus' Nederlandstalig werk meer lof verdiende dan het tot dan toe gekregen had: ‘Convenons cependant qu'il [Puteanus] ne croyait guère que l'immortalité lui viendrait de quelques méchants vers composés à ses moments de loisirs [eigen cursivering] et il ne se doutait pas qu'un jour E. van Even ferait le panégyrique d'Erycius Puteanus, poète flamand! Le parti pris et l'esprit de race causent très souvent de lamentables illusions d'optiqueGa naar voetnoot116’. Uit deze citaten mag blijken dat de Etude van Simar de beeldvorming omtrent Puteanus in de twintigste eeuw negatief heeft beïnvloedGa naar voetnoot117. De Ontwikkelingsgang der Nederlandsche Letteren (1924) van J. te Winkel heeft de verdienste dat hij als één van de weinige literatuurgeschiedenissen Sedigh Leven en zijn auteur vermeldt, maar ‘Natuurlijk kan van een werk van Puteanus niet gezegd worden, dat het onbeteekenend is; (...) dat het als poëzie hoogen lof verdient, zal wel niemand bewerenGa naar voetnoot118’. Anton van Duinkerken (1932) beoordeelt Sedigh Leven voornamelijk vanuit katholiek perspectief. Voor hem is deze bundel ‘de levenswijsheid van een katholiek wereldling zijner dagen (...) samengevat tot berijmde aforismen. Ze zijn gedeeltelijk platvloersch, omdat de schrijver zich met al te grooten opzet toelegde op het zeggen van algemeenheden en omdat hij de noodige inspiratie miste om die algemeenheden door een persoonlijk accent te ontheffen aan de sfeer van de gemeenplaatsGa naar voetnoot119’. Puteanus wilde volgens Van Duinkerken ‘een soort handleiding van den bezadigden christen bezorgen waarbij de nadruk viel op de elementaire waarden van het christendom. Om zich verstaanbaar te maken voor het gemeen verstand van de bevolking gebruikt hij de landstaal en streeft hij naar de wijsgerige eenvoud van de grote moralisten uit de oudheid. Voor Van Duinkerken is Puteanus' versvorm niet levendig: ‘In de betrekkelijke stunteligheid van zijn zegswijze is hij toch gewild artificieel (...). Maar de beperkte gedachten-kring van 't katholiek-stoïcijnsch ideaal der matigende zelfbeheersching is in zijn werkje wel het meest volledig uitgedrukt.’ Hoewel ‘dit gedachten-geheel niet strijdbaar contra-reformatorisch is, werkt het door zijn dwang tot inkeer mee aan de bevestiging van het katholieke geloof in de Nederlanden’. Voor Knippenberg (1940) valt de geringe oorspronkelijkheid van Puteanus en de weinig persoonlijke zeggingskracht van diens berijmde levenswijsheid op. Positief is dat Puteanus heeft getracht de moedertaal zuiver te houden en de | |
[pagina 46]
| |
zelfbeheersing naar christelijk-stoïcijns model heeft willen aanprijzenGa naar voetnoot120 Rombauts (1952) wijst op het belang van de Laudatio, maar verwijst slechts indirect naar Sedigh LevenGa naar voetnoot121. Knuvelder (1970-1976) vermeldt het bestaan van Puteanus' Nederlandstalig dichtwerk niet. |
|