Sedigh leven, daghelycks broodt (1639)
(1999)–Erycius Puteanus– Auteursrechtelijk beschermd12. Invloeden en parallellenHet epigramgenre wordt als geen ander gekenmerkt door een zeer hoge graad van intertextualiteit. Van originaliteit qua dichtstof kan, gezien de contemporaine opvattingen over imitatio, geen sprake zijn en de mening van Knippenberg als zou Sedigh Leven getuigen van weinig oorspronkelijkheid is weinig relevantGa naar voetnoot74. Volgende uitspraak van F. Slits geldt mutatis mutandis voor Puteanus' epigrammen: Discussies over de vraag of een dichter in een bepaald stededicht werk van een vroegere schrijver navolgt dan wel zijn rhetorische lesje goed kent, zijn weinig vruchtbaar: je kent niet precies zijn lectuur (...). Bovendien overlappen die | |
[pagina 35]
| |
verzamelingen elkaar gedeeltelijk (...). Waar het gaat om ontleningen van een thema of van beeldspraak, om echo's, al dan niet bewuste allusies of mengsels hiervan, moet men zich a fortiori beperken tot het voorzichtig opperen van mogelijkheden (...). Maar een parallel is slechts een parallel, en geen bronGa naar voetnoot75. In deze uitgave wordt een bestaande tekst als rechtstreekse bron beschouwd wanneer het epigram van Puteanus een vrijwel letterlijke vertaling van deze tekst is. Deze letterlijke vertalingen zijn echter zeldzaam en in elk geval veel minder talrijk dan de vrij getrouwe, doch niet letterlijke parafraseringen van bestaande teksten. Om enig idee te bieden van de complexiteit van deze ‘beïnvloedingen’ werd in de commentaar bij de epigrammen gewezen op mogelijke parallellen, zonder dat hierbij uitspraak werd gedaan over het bronkarakter van een bepaalde tekst. Enig houvast bieden de namen van invloedrijke epigramauteurs die Puteanus in zijn Inleydinghe heeft gegeven. | |
a. Parallellen met klassieke auteursEr werd reeds gewezen op de talrijke overeenkomsten tussen het morele discours van Sedigh Leven en de leer van de stoïcijnen. Hierbij is de invloed van Seneca, meer bepaald van zijn Brieven aan Lucilius, prominent aanwezig. Het is trouwens ook niet zonder betekenis dat Puteanus in het voorwerk tot zijn epigrammenbundel een gedeelte van Seneca's 108ste brief aan Lucilius letterlijk citeert. Bovendien zijn er vele parallellen met de ideeën van Epictetus en Musonius Rufus. Ook niet-stoïcijnse moralisten hebben Puteanus tot het schrijven van een aantal puntdichten geïnspireerd. De sterkste invloed is uitgegaan van de Disticha Catonis, die Puteanus trouwens in zijn Inleydinghe als voorbeeld van een invloedrijke epigrammenverzameling aanhaalt. Deze Disticha of Dicta Catonis vormen een verzameling Latijnse zedenspreuken die Dionysius Cato in de derde eeuw na Christus voor zijn zoon zou hebben opgeschreven maar die in feite van een onbekende auteur afkomstig zijn.Ga naar voetnoot76 Inhoudelijk vertonen een groot aantal epigrammen van Sedigh Leven overeenkomst met de algemene, niet strikt aan de christelijke of stoïcijnse levensvisie gebonden wijsheid van de Disticha. Die ethische voorschriften waren bij de humanisten bijzonder geliefd omdat hun ethische inhoud zich goed liet verzoenen met die van het christendom; ze handelen voornamelijk over bezit, vriendschap en omgangsvormen. Ook het sprekersstandpunt van waaruit de meeste epigrammen uit Sedigh Leven werden geschreven vertoont overeenkomsten met dat van de Disticha. In beide wordt vaak ‘gesproken’ vanuit de tweede persoon indicatief (bijv. 11, 42, 48) of vanuit de imperatief (59, 62, 64), hoewel ook de derde persoon voorkomt. Invloed van de Disticha is ook te mer- | |
[pagina 36]
| |
ken in de toon die de spreker aanneemt: de dichter spreekt als een oudere man, een vader of een leraar, die advies geeft aan een persoon met een ‘lagere’ status, zijn zoon of een student. Deze ‘vaderlijke’ houding en toon dragen vanzelfsprekend bij tot het decorum van deze epigrammen: Puteanus kon immers met recht en reden de houding van een vader of een ervaren leraar aannemen, omdat hij deze epigrammen op een vrij hoge leeftijd in het licht had gegeven. Daar de Disticha Catonis vaak samen met de Sententiae van Publilius Syrus werden uitgegeven, zal het geen verwondering wekken dat in Sedigh Leven ook sporen van deze laatste auteur zijn terug te vinden, temeer daar de thematiek van P. Syrus grosso modo dezelfde is als die van de Disticha. In 1637 publiceerde Puteanus trouwens ten behoeve van zijn leerlingen een uitgave van de fabels van Phaedrus, gevolgd door de P. Syri Mimi sententiae en een selectie uit de Disticha CatonisGa naar voetnoot77 | |
b. Parallellen met contemporaine auteursZoals uit de annotaties bij de epigrammen blijkt, vertonen een aantal puntdichten uit Sedigh Leven overeenkomsten met de Quatrains contenant préceptes et enseignements utiles pour la vie de l'homme (1574) van de Franse diplomaat Guy du Faur de Pibrac (1529-1584). Deze auteur wordt door Puteanus in zijn inleiding geciteerd als navolger van Dionysius Cato in de volkstaal. Dit werk bevat stichtelijke kwatrijnen ten behoeve van de jeugd en is invloedrijk geweestGa naar voetnoot78. Parallellen met contemporaine Nederlandstalige auteurs zijn eveneens te vinden, al geldt hier ook de mogelijkheid dat zij op dezelfde klassieke bronnen als Puteanus teruggaan en er dus van onderlinge beïnvloeding minder sprake is. Onder andere uit de Inleydinghe blijkt dat Puteanus een aantal Nederlandse dichters kende, waaronder D. Heinsius, Jacob Cats, P.C. Hooft en Constantijn Huygens. In Sedigh Leven komen ook enkele epigrammen voor die een thematische overeenkomst vertonen met het Instrumentum Domesticum (1617) van Hugo Grotius, dat op zijn beurt door de epigrammen van Martialis was beïnvloedGa naar voetnoot79. Thematische overeenkomst is er ook met De Brunes Emblemata oft Sinne-Werck (1624)Ga naar voetnoot80 en met emblemen van Jacob CatsGa naar voetnoot81. | |
[pagina 37]
| |
De parallellen tussen Puteanus en Constantijn Huygens zijn overduidelijk. Uit de vrij uitvoerige correspondentie tussen beiden blijkt dat ze elkaars werk kenden en wederzijds apprecieerdenGa naar voetnoot82. Significant is een brief van 22 april 1639 waarin Puteanus aan Huygens schrijft dat zijn Nederlandstalig werk werd beïnvloed door de OtiaGa naar voetnoot83, een verzameling gedichten die Huygens in 1625 publiceerde en die werk bevatte als Voorhout, Costelick mal, Zedeprinten en Stedestemmen. Een oppervlakkige vergelijking met deze Otia leert dat de overeenkomsten tussen C. Huygens en Puteanus voornamelijk van thematische aard zijn; een aantal portretten uit de afdeling Printen (1623)Ga naar voetnoot84 vertonen verwantschap met Sedigh Leven: Een rycke veyster, Een ghemeen soldaet, Een Alchymist. Het voorbeeld van Huygens' Stede-Stemmen (1624) kan inspirerend hebben gewerkt voor het drietal stedengedichten uit Sedigh Leven (329-331), hoewel hier wellicht nog andere beïnvloedende factoren in het spel zijn geweest. Thematische invloed is er wellicht ook uitgegaan van Huygens' Costelick Mal (1622) op de epigrammen waarin Puteanus de excessen van de mode hekelt. De stijl van beide dichters wordt gekenmerkt door een streven naar brevitas en obscuritas (cf. het hoofdstuk over de stijl), wat zich onder andere uit in het streven naar een onverwachte pointe. Werd Puteanus naar eigen zeggen door Huygens' Otia geïnspireerd, dan zou men eveneens de vraag kunnen stellen of er enige invloed van Puteanus op Huygens is geweest. Knippenberg heeft bijvoorbeeld gewezen op parallellen tussen Comus of de Kimmerische Zwelgpartij (1608) en Huygens' Costelick Mal (1622). | |
[pagina 38]
| |
Er bestaan ook overeenkomsten tussen Puteanus' Consolatio Caecitatis (1609) en Huygens' Euphrasia. Ooghentroost aen Parthenine (1647)Ga naar voetnoot85. De afdeling Sneldichten Menschen uit boek XII van Huygens' Korenbloemen (1672) vertoont een aantal treffende gelijkenissen met Sedigh Leven. Huygens beschrijft, eveneens in vierregelige epigrammen, een aantal vertegenwoordigers van beroepen die ook in Sedigh Leven figureren (de wolverver, de schipper, de voerman, de bakker...). Bovendien hekelt Huygens vaak dezelfde ondeugden als zijn Vlaamse correspondent: het zwartverven van minderwaardige wol (SL 14 - SNM 147), de hebzucht van bakkers (SL 19 - SNM 5), de contemporaine ‘ondeugd’ van het scheren (SL 25 - SNM 7), het aanlengen van de wijn met water (SL 27 - SNM 159), de gebreken van de heylmeester of chirurgijn (SL 349 - SNM 33). Wellicht gaan Puteanus en Huygens hier terug op een gemeenschappelijke bron. Tal van emblematische voorstellingen tonen aan dat het hekelen van bepaalde beroepspraktijken een mode wasGa naar voetnoot86 en J.C. Scaliger had in het derde boek van zijn Poetices libri septent een aantal topoi gegeven om de kwaliteiten en de gebreken van bepaalde beroepscategorieën (soldaat, rechter, dokter, handarbeider) voor te stellenGa naar voetnoot87. | |
c. Overeenkomsten met Puteanus' Latijnse geschriftenVele epigrammen vertonen de invloed van Puteanus' Latijnse geschriften. De epigrammen over tijdrekenkunde sluiten nauw aan bij De bissexto (1637) en Olympiades (1626). Verder zijn er nog de talrijke echo's van Comus, sive Phagesiposia Cimmeria. Somnium (1608) in de epigrammen over drankzucht, opzichtige kleding, uiterlijk vertoon en andere excessen. Zelfs Puteanus' merkwaardige lofzang op het ei, Ovi Encomium (1617), weerklinkt wellicht in epigrammen 250-251, die handelen over de kwaliteiten van een eenvoudig voedingsmiddel als een ei. Een vergelijkende studie van Puteanus' Latijnse en Nederlandse geschriften zou op deze overeenkomsten ongetwijfeld een nieuw licht kunnen werpen. |
|