Sedigh leven, daghelycks broodt (1639)
(1999)–Erycius Puteanus– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 12]
| |
6. Erycius Puteanus en de volkstaalAls Puteanus in 1638 de eerste editie van Sedigh Leven publiceert, reageert zijn vriend Constantijn Huygens opgetogen en verbaasd tegelijk: ‘En nu verras jij ons met een werkje in het Nederlands geschreven, jij, de meest Latijnse der Romeinen!Ga naar voetnoot24’. Huygens' verbazing is heel begrijpelijk, want als humanist had Puteanus tot dan toe vrijwel uitsluitend in het Latijn gepubliceerd en algemene waardering voor zijn meesterlijke beheersing van deze klassieke taal afgedwongen. Zijn Nederlandstalig werk van voor 1638 is zeer beperkt in omvang. Zijn oudst bekende gedicht in de volkstaal is een drempelgedicht voor Richard Verstegens Nederduytsche Epigrammen op verscheyde saecken (Mechelen 1617); in 1623 verschijnt een kort gedicht Op 't druckteecken der Vliegender Schiltpadde, aen Henrick van Haestens, eere der boecken (Leuven 1623). Deze stukken publiceert Eerryck de Put onder zijn Latijnse naam en niet onder het pseudoniem Van den Born. W. Manders suggereert dat Puteanus zich op latere leeftijd tot de Nederlandse dichtkunst heeft begeven omdat hij de aanstaande devaluatie van het Latijn als taal van wetenschap en cultuur vermoeddeGa naar voetnoot25. In de academische wereld zou het Latijn nog lang de voertaal blijven, maar daarbuiten wonnen de volkstalen veld. Trots op de moedertaal was een algemeen verschijnsel dat rechtstreeks voortvloeide uit de bekommernis van de humanisten om het fenomeen taal, inclusief de moedertaalGa naar voetnoot26. Geleidelijk aan groeide de overtuiging, dat de volkstaal beter geschikt was voor de nieuwe wetenschappelijke ontdekkingen en technische uitvindingen. Puteanus betreurt het nog wel dat M. Van Langren, een jonge astronoom, geen Latijn meer kent, maar hij correspondeert met hem in een Nederlands dat veel minder opgeschroefd is dan zijn Latijn. Hij zal Van Langren zelfs adviseren zijn wetenschappelijk werk in het Frans te publiceren om het grotere bekendheid te verlenen. Vanaf 1620 gaat Puteanus zich trouwens ook meer en meer voor onderwerpen van natuurwetenschappelijke aard interesseren, maar hij publiceert hierover uitsluitend in het Latijn.Ga naar voetnoot27 Al is Puteanus altijd latinist gebleven, toch heeft hij reeds vroeg een uitgesproken positieve houding tegenover het Nederlands ingenomen. Nadat hij in 1606 uit Italië naar Leuven is teruggekeerd, houdt hij bij zijn aantreden als hoogleraar in het auditorium van het Drietalencollege, het Mekka van de humanistische talenstudie, een opmerkelijke rede, de Juventutis Belgicae Laudatio | |
[pagina 13]
| |
(1607). In dit krachtige pleidooi voor het Nederlands, dat vele toehoorders wellicht vreemd in de oren zal hebben geklonken, stelt hij dat het Nederlands niet minderwaardig is aan het Latijn. De redenen hiervoor zijn de intrinsieke schoonheid en de rijke woordenschat van het Nederlands, het feit dat het ouder is dan de talen van de ons omringende volkeren en de zuiverheid van deze taal. Hierbij kant Puteanus zich tegen degenen die het Nederlands willen vermengen met vreemde elementen: de taal is immers de tolk van de volksaard. De jongeren moeten dus naast de drie geleerde talen ook hun moedertaal waarderen; niet alleen in de geest, maar ook door het levende woord moet de jeugd zijn vaderland eren. De overeenkomst tussen de Laudatio en de Inleydinghe tot een Sedigh Leven is duidelijk: enkele ‘hoogh-blinckende lichten’ (m.n. Heyns, Huygens en Cats) hebben ‘met haer verstandt ende gheleerdheydt’ getoond hoe dat onse spraecke niet minder en is, als de oude eertijdts gheweest zijn; meerder als de ghene die hedensdaeghs om hare aerdigheydt gheacht worden. Elck landt de sijne: maer my dunckt een groot misbruyck te zijn, dat wy Nederlanders in 't lesen, schryven, spreecken, de onse voor de minste houden, als loochenende het Landt ende menschen, al waer, ende waer onder wy gheboren zijn. Dit is d'oorsaeck dat ick een Nederduytsche penne in de handt nemende, mijne landslieden in hun eyghen taele hebben willen onderwysen: ende wysen, wat een ieghelijck aen syn Vaderlandt schuldigh is (r. 56-65) Tweeëndertig jaar na de Laudatio klinkt Puteanus zo mogelijk nog strijdlustiger. Inmiddels hadden befaamde Nederlandse dichters, onder wie zelfs Neolatinisten, metterdaad bewezen dat onze taal niet minderwaardig, ja zelfs superieur is aan talen die om hun bevalligheid geacht werden. Het argument dat schrijven in de volkstaal een uiting van vaderlandsliefde is, komt ook voor in een brief van Puteanus aan zijn oud-leerling F. Van Marselaer (26 april 1638). Deze brief begeleidde blijkbaar een exemplaar van Sedigh Leven: [Vert.:] Bekijk nu deze Nederlandse epigrammen van Honorius, zelf ook jouw dienaar en steun ook deze muzen, omdat ze in onze eigen taal zijn geschreven. Ik meen dat onze taal, omdat ze in haar gehele aard Germaans is, tot de beste en de oorspronkelijkste behoort en verkieslijker is dan de nieuwe.Ga naar voetnoot28 Dat Puteanus voor het Nederlands opteert heeft ook te maken met de doelgroep voor wie hij zijn bundel moraliserende gedichten heeft bestemd. Hij wil de ‘Nederlantsche Borgherlijcke herten met een vol-staende ende ghelucksaelighe sebaerheydt [moreel besef] verstercken’Ga naar eindnoot29. De bundel is in principe | |
[pagina 14]
| |
bedoeld voor de gemiddelde burger die deel heeft aan de hogere cultuuruitingen, maar die niet noodzakelijk Latijn kent en er behoefte aan heeft ‘in t'kort gheleert ende onderricht te zijn’. |
|