Voor sommige Marialiederen werden bekende wereldlijke melodieën gebruikt, een verschijnsel, dat helemaal niet ongewoon is, maar hier toch gereleveerd moet worden. Men mag echter niet alles tot de contrafacten rekenen, omdat de nagedichte tekst in de meeste gevallen niets met de oorspronkelijke heeft uit te staan. De gedichten zijn pasklaar gemaakt voor een bepaalde melodie, die bijzonder in de smaak viel bijv.: ‘God groet U zuivre bloeme, Maria Maged fijn’ op de wijze van ‘Die winter is verganghen’ (Thysius Luitboek ± 1600), ‘Maria coninghinne’ op ‘Ic sie des morghensterre’ en ‘Der suverlicster reynre maecht’ op een minder bekende melodie in de dorische modus ‘'t Liefste wijf heeft my versaect’.
Het lied ‘Ic heb ghejaecht mijn leven lanc’ mag hier niet onvermeld blijven. Jan Brugman uit hierin zijn liefde voor de hemelse Jonkvrouwe, die hij hiernamaals hoopt te aanschouwen, doch tegelijkertijd beklaagt hij zijn zondig leven: ‘Ick bin verdoolt op deser jacht, die werelt heeft my ghelogen’. Dit lied is in zijn oprechte eenvoud een prachtig voorbeeld van Maria-devotie.
Later heeft men vele Marialiederen ‘verchristelijkt’. Dit streven werd vooral door de reformatie aangemoedigd. Muzikaal, noch poëtisch gaf dit veel moeilijkheden: in de plaats van Maria werd nu Christus gesteld. Hans Sachs, de bekende meesterzanger heeft aldus ‘Maria zart van edler art’ omgewerkt tot ‘O Jezus zart von neuer art’. Evenzo deed hij met: ‘Dich Frau vom hymmel ruff ich an’.
De geestelijke liederen door Hoffmann von Fallersleben als ‘Lieder der minnenden Seele’ aangeduid, zijn voor het grootste deel door kloosterlingen gedicht en getoonzet. De ingewikkelde strofenbouw en de grote rijmvaar-