Het bloeitijdperk van het Nederlandse volkslied. Van het ontstaan tot de zeventiende eeuw
(1949)–Max Prick van Wely– Auteursrecht onbekend
[pagina 140]
| |||||||||
12
| |||||||||
[pagina 141]
| |||||||||
matis personae’ traden hier alleen nog maar herders op, die het kind zochten in de kribbe, welke zich, zoals nu nog, opzij van het altaar bevond. Later verschenen ook engelen ten tonele, die het ‘Gloria in excelsis’ inzetten; Maria en Josef speelden hun rol en steeds meer taferelen en personen werden in het spel betrokken. Dit laatste is één der oorzaken, dat de hoge geestelijkheid zich tegen dit gebruik verzette, en alle kerkelijke spelen tenslotte voorgoed uit de kerk gebannen werden. Een oud gebruik is ook het wiegen in de kerk. Wij vinden het beschreven in de Voorrede van ‘Roomsche mysterien’ van Walich Syvaerts (1604): ‘Sy weten hoemen op Kersdach een wiegsken met een beeldeken daer inne, nae een cleyn kindeken ligghende in de luyers gefatsoneert, opt hooch Autaer plachten te setten: ende dat d'Ouders hare kinderen met een wiegsken ende schellen in de kercke leyden: ende als de Priester onder de Misse het kindeken opt autaer staende begoste te wieghen ende te singen Eia, Eia, Eia etc. soo vinghen de kinderen voort mede aen elck zijne kindeken te wieghen ende Eia te singhen, maeckende daer benevens een groot gheluyt ende gheclanc met haere schellen, dat de gheheele kercke daer van vervult was: waer onder de Orghel op een sonderlinghe wyse was spelende, die het spel hielp vercieren’. Het ‘eia, eia’ komt nog in menig kerstlied voor. Opmerkelijk is ook de gewoonte om tijdens het zingen van ‘Puer nobis nascitur’ en ‘Dies est laetitiae’ een wiegende beweging uit te voeren, zoals dit nog niet zo heel lang geleden in enkele Rijnlandse streken gebeurde. Sommige kerstliederen zijn regelrechte vertalingen uit het Latijn. Uit ‘Dies est laetitiae’ ontstond ‘Het is een dach der vrolijcheyt’. De melodie hiervan komt o.a. voor in handschriften uit 's Gravenhage (15de eeuw), uit | |||||||||
[pagina 142]
| |||||||||
Wenen (15de eeuw) en een manuscript van het Begijnhof te Amsterdam (17de eeuw); bovendien nog in talrijke liedboeken tussen 1539 en 1600. Geen wonder, dat deze melodie zo populair was; er gaat een aparte bekoring van uit. Men merkt, dat de Gregoriaanse modaliteit nog zuiver bewaard is. Dit geldt meestal ook voor die liederen, waarin het Latijn met de volkstaal gemengd is, en waarvan wij hier een zeer typisch voorbeeld geven: In dulci jubilo Singhet ende weset vro
Al onse herten wonne Leit in presepio
Dat lichtet als die sonne In matris gremio.
Ergo merito, Ergo merito.
Des sullen alle herten Sweven in gaudio.
Hiertoe behoort ook: Ein kint geboren in Betlahem
Verblidet alle Jerusalem
Amor, amor!
Quam dulcis est amor!
(bij Hoffmann von Fallersleben) afkomstig van de hymne ‘Puer natus’. Andere soortgelijke voorbeelden vindt men in ‘Dat scoonste Kint es ons gheboren’ (met refrein ‘Deus terne piissime’), ‘Kinder swijcht so moochdie horen’, ‘Het was een maget utvercoren’ en ‘Hij is van eene Maged geboren, Rex gloriae’. Het Latijn beperkt zich hier tot een enkele uitroep of tot een refrein. Tot dit genre moet men eigenlijk ook de z.g. Kerstleysen rekenen. De aanduiding ‘leys’ paste men vroeger zowel op geestelijke als wereldlijke gezangen toe, doch verreweg de meeste waren kerstzangen met de uit de Misliturgie overgenomen Griekse aanroep ‘Kyrie eleison’ | |||||||||
[pagina 143]
| |||||||||
als refrein. Dit werd later verbasterd tot ‘Kyrieleis’ en aan de slotlettergreep dankte het lied zijn speciale benaming. Eén der meest bekende is het nog vaak gezongen ‘Nu syt wellecome, Jesu lieven Heer’. In een Frans kerstlied ‘Chantons tous a la naissance’ wordt als refrein in de drie eerste strofen het ‘Kyrie’ gebruikt, in de drie volgende het ‘Christe’, dan weer driemaal ‘Kyrie’ en in de slotstrofe ‘In excelsis Gloria’. Het verband met de Mis-liturgie spreekt hier zeer duidelijk uit. Niet alleen liturgie en kerstspel hebben veel tot 't ontstaan van het kerstlied bijgedragen, ook heel veel is te danken aan de fantasie en dichterlijke uiting van den gewonen man onder het volk. En juist de meest ontroerende liederen zijn aan zijn kinderlijk gemoed ontsproten, want is het kerstfeest niet bij uitstek het feest voor de ‘eenvoudigen van hart’? Het beeld, dat zich daarbij voordoet, is echter zo verscheiden en uiteenlopend, dat wij om enig houvast te hebben tot een zekere indeling zullen overgaan. Wij zullen de liederen onderscheiden volgens de gebeurtenissen die erin beschreven worden. 1. De tocht naar Bethlehem ‘Maria die soude naer Bethlehem gaen’ is een oud lied, waarvan verschillende varianten bestaan en de melodie in het begin opvallende verwantschap vertoont met de ‘Dans der maegdekens’. Eigenaardig is, dat in één der varianten telkens de persoon van St Caecilia opduikt:
| |||||||||
[pagina 144]
| |||||||||
Uit het laatste lied blijkt tevens, dat de herders ook muzikanten zijn: ‘Geeft soet gesang en wilt schalmey en fluyte niet vergeten’. Soms speelt de een op een ‘fluytjen, en ander op een moeseltjen’ (doedelzak), en in ‘Hoe leit dit kindeken’ zingen zij gezamenlijk een motet. Als offeranden brengen zij het kindeke Jezus een ‘teer kleyn lammetjen, boter, melk en saenen’ (room), een ander maal drie eieren, een vetgemest lam en een vlaaiken. Wij bieden aan tot troost van uw verdriet
Dit honingje, O Koningje,
Met dees eykens met meykens omzet
Zoet mannetje, een kannetje
Melk met pruymtjes en peirtjens.
Dergelijke taferelen zijn even nauwkeurig uitgewerkt als dit geschiedt op de doeken van de Vlaamse primitieven en later bij de schilders uit Rubens' school (Caspar de Crayer en Gerard Seghers bijv.). De liefde voor het détail en de voorkeur voor idyllische tafereeltjes schijnt een typisch Nederlandse karaktertrek te zijn en deze uit zich ook bijzonder in het kerstlied. Evenals de talrijke kersttaferelen van de Vlaamse schilderschool ons verplaatsen naar het dagelijkse leven en de eigen omgeving, zo geschiedt dit eveneens in het kerstlied. | |||||||||
[pagina 145]
| |||||||||
Door het thema van de aanbiddende herders treedt van zelf het pastorale element op de voorgrond en daaraan is misschien ook te danken de voorkeur voor de 6/8 maat, die verder - behalve bij het danslied - zo zeldzaam is. De de pastorale kenmerkende 6/8 maat komt oa. voor bij: ‘Herders, brengt melk en soetigheyd’ en ‘Herders, hij is geboren’. 4. Idyllische tafereeltjes en beschouwende liederen In deze liederen wordt niet zozeer de aandacht op het wonder van de kerstnacht gevestigd, als wel op het eenvoudig menselijk gebeuren. Hetgeen allereerst tot ons spreekt is de armoede en koude, waarin het Kerstkind geboren werd. Door deze beschouwing wil de dichter in de eerste plaats medelijden bij ons opwekken. Bijv.: Hoe leit dit kindeken hier in de kou
Ziet eens hoe alle zijn ledekens beven
Ziet eens hoe dat het weent en krijt van rouw!
En dan het bekende: Klein, klein Jezuken
Hoe hebt gij zoo'ne kou
kom in mijn herte wonen
en maak daar eene schouw.
Ook dit is een aardig tafereeltje, herinnerend aan een paneel van één onzer oude meesters: Maria was gezeten
Met 't kindjen op den schoot
Om pappeken te laten eten
Gekookt met witte brood.
Daar zat een ratteke
Aan Jezus' pappeke!
Maria maak het klaar
Met dezen Nieuwejaar.
| |||||||||
[pagina 146]
| |||||||||
In een andere strofe wordt het Jezus-kind zo aanvallig mogelijk voorgesteld: Het heeft er twee oogskens zoo zwart als laget
En twee blonde krullekens dat staat zoo net
Het eet uit de panne en 't maakt hem niet vuil
En viel op de steenen en 't had geen buil.
Deze strofe komt voor in twee verschillende liederen ‘Er is een kindetje geboren op aard’ en ‘Wat is er te doen, zoo vroeg in 't seizoen’. In het laatste lied beginnen - in tegenstelling met koude en sneeuw, die volgens ons begrip onafscheidelijk met het kerstfeest verbonden zijn - de bomen reeds te groenen en de natuur te ontwaken. Tot de beschouwende liederen rekenen wij nog: Zoete Jezus uitverkoren.
Een kindeken zoo lovelik.
Ons is gheboren een uutvercoren.
Een seraphische tonge.
Het laatste lied zingt men nu nog telken jare in de Plechelmuskerk te Oldenzaal. Volgens Jaap Kunst, die dit lied noteerde, werd het reeds in de 13de eeuw in Twente gezongen. De fraaie melodie laten wij hier volgen (vb. 24, blz. 147). Tot de idyllische liederen behoren ook de wiegeliederen en de liederen met wiegend refrein. Een mooi voorbeeld hiervan is ‘Ons genaket die avontstar’. Het is wederom een echt huiselijk tafereeltje, waarbij Maria het kind op haar schoot zet en het voor zijn ‘mondekijn root’ kust, dan een bad bereidt, waarin het kindje met zijn hand plettert, zodat het water eruit spat. De betekenis van het refrein ‘Susa ninna, susa noe’ is moeilijk te achterhalenGa naar eind1. Het is een typisch wiege-refrein evenals ‘suja kindje’ of ‘Na na, na, kindeke teer, Ei zwijg toch stil, | |||||||||
[pagina 147]
| |||||||||
Voorbeeld 24
Een kin - de - lien zoo lo - ve - lick Is
ons ge - bo - - ren heu - te. Van
ee - ner jonk - vrouw zu - ver - lick: God
treust ons ar - me leu - - de. Was
ons dat kin - de - ke nig ge - boorn. Zoo
wa - ren wij al - - le te - ma - le ver-loorn.
sus, sus! en krijt niet meer en ‘suyo suyo su’ uit ‘Een alre lieffelicken een’.
5. Nieuwjaar Het verband, dat er tussen Kerstmis en Nieuwjaar gelegd wordt, blijkt uit vele Kerstliederen (o.a. uit ‘Maria was gezeten’, zie p. 145). Daarom willen wij ook deze liederen hier behandelen, hoewel zij strikt genomen niet in deze rubriek thuis horen. Doch het kerst- en nieuw-jaars-motief komen zelden gescheiden voor. Twee 15de eeuwse nieuwsjaarsliederen, waarvan de dichters onbekend zijn, doch de melodieën bewaard bleven, leren ons | |||||||||
[pagina 148]
| |||||||||
dit reeds. Het zijn ‘Ontwaeckt, ghij Christen alle’ en ‘Mit desen nieuwen jare’, een lied dat in een Weens handschrift voorkomt en waarvan de melodie tevens diende voor het inkeerlied ‘Ick wil mi gaen vertroosten in Jesus liden groot’. De zeer oude melodie is ongetwijfeld van Gregoriaanse afkomst. 6. Driekoningen Het meest bekend is het sterrelied: ‘Wij komen van Oosten, wij komen van ver’, dat thans nog op enkele plaatsen op het feest van Driekoningen door rondtrekkende en bedelende sterrezangers gezongen wordt. Het schijnt een overblijfsel van de dramatische kerstspelen te zijn. Speciaal in het Zuiden is deze gewoonte nog in zwang. Ik maakte er o.a. te Nijmegen en te Maastricht kennis mee. Soms zijn de zangers fraai uitgedost en één van hen draagt dan een grote verlichte ster, andermaal trekken zij slechts met een armoedig kaarsje rond en zonder verkleding, terwijl het lied slecht verstaanbaar en soms ontzaglijk vals afgeraffeld wordt. Hier heeft men weer een voorbeeld, hoe een mooi gebruik in de loop der tijden degenereert. Een ander sterrelied werd het eerst door Hoffmann von Fallersleben aangehaald, nl. ‘Wij komen getreden met onze sterre’. De tekst is echter zeer raadselachtig: Wij komen getreden met onze sterre
Lauwerier de Cransio
Wij zoeken Heer Jezus, wij hadden hem geerne
Lauwerier de Knier
Zijn Karel konings kinderen
Pater bonne Franselijn
Jeremie.
‘Komt laat ons nu den geest verheffen, met den ingang van het nieuwe jaar’ is eigenlijk een nieuwjaarslied, dat | |||||||||
[pagina 149]
| |||||||||
in het verdere verloop naar Driekoningen overgaat. Dan noemen wij nog: Dry koningen, groot van macht.
Dry koningen, dry koningen, wij komen zoo ver.
Wij komen alle drie uit vreemde landen, enz.
Tenslotte de liederen, waarin beschreven wordt: 7. De vlucht naar Egypte en de Kindermoord Liederen in dit genre zijn zeer sporadisch en van later datum. Pol Heyns vermeldt er één, waarin Josef door de engel vermaand wordt te vluchten. Het gaat echter nogal vrolijk toe: ‘Zij schrijdden op een ezeltje, van falderalderiere’! ‘In het veld daar stond een harder’ is het verhaal van Onnozele kinderen en de boze Herodes, die ook in andere kerstliederen wel eens voorkomt, o.a. in: ‘O Kerstnacht schooner dan de dagen’. De melodie hiervan, die vaak door toegevoegde kruisen en mollen verbasterd is, wordt door sommigen aan Dirk Sweelinck, den begaafden zoon van Jan Pieterszoon toegeschreven; volgens anderen is zij van Italiaanse oorsprong. Men mag deze melodie voor schoon houden, van de ongekunstelde eenvoud en spontaniteit van het middeleeuwse lied is hier weinig meer te bespeuren.
Wat de personen aangaat, die in het kerstlied een rol spelen, gaat de grootste aandacht natuurlijk naar het kindeke Jezus uit. Naast vrome en nederige aanbidding van zijn goddelijke majesteit is deernis en medelijden met de armoede en ellende, waarvan zijn aardse komst vergezeld gaat, het hoofdmotief. Uit de aangehaalde voorbeelden blijkt dit voldoende. Ook aan de maagd Maria is een ruime plaats toegedacht. De Maria-cultus had zich immers in de middeleeuwen zeer sterk ontwikkeld. Wat ons echter in de kerstliederen bijzonder opvalt is, dat Maria haar godde- | |||||||||
[pagina 150]
| |||||||||
lijke waardigheid schijnt te hebben afgelegd en in haar rein menselijke gestalte voor ons staat. In haar eenvoud en vooral in haar moederlijke liefde spreekt zij blijkbaar meer tot het gewone volk en de nederigen van geest. Sint Josef blijft meer op de achtergrond, hoewel hij in menig lied handelend optreedt. Hij is als het ware de personificatie van den zorgzamen huisvader, die stro in de kribbe legt, water gaat halen uit de toegevroren Leye, waarin hij met zijn toebaksdoze een gat geslagen heeft, enz.: Joseph werkt den heelen nacht
en wascht de luyers in de gracht.
Nu maekt hij vier, dan raept hij hout,
want met den winter is het kout.
en: St Jozef heeft met vlijt
Al voor dien grooten Koning
Een kribbeken bereid.
Tenslotte spelen ook os en ezel hun stomme rol: Een os ende oec een eselkijn
Verwermden den kinde die leden sijn.
elders ‘aenbaden sy dat soete Kindekijn’ of zij ‘conden niet gespreken doe Jezus in de cribben lach, doe lieten si haer eten’. Dan zijn er nog vele liederen, die in verband staan met speciale kerstgebruiken en waarbij de band met het eigenlijk Kerstfeest dus tamelijk los is. Het zijn de z.g. bedel-, heil- en nieuwjaarsliederen. In menig lied worden wij er aan herinnerd, dat het Kerstfeest in talrijke gebruiken op een heidense oorsprong wijst. Het christelijke feest is n.l. samengesmolten met het oud-germaanse Joelfeest of Midwinterfeest, waarop | |||||||||
[pagina 151]
| |||||||||
de overgang van de herfst naar de winter en het begin van het nieuwe jaar werd herdacht. Vol verwachting zag de boer het nieuwe jaar tegemoet en uit de stand van het weer berekende hij of het een vruchtbaar jaar zou worden. Helder en klaar de heilige nacht
Maakt op een vruchtbaar jaar bedacht;
Kerstmis vochtig en nat
Ton en schuur dan niets bevat;
Kerstmis nieuwe maan
De vruchten komen aan.
Ook het schieten en klokluiden, zowel als het vuurwerk afschieten op Oudejaarsavond en het ontsteken van kerstvuren danken hun ontstaan aan de gebruiken bij het Joelfeest. Het zijn meest symbolen in verband met de vruchtbaarheidsritus. Tevens toonde men zijn dankbaarheid voor de verkregen weldaden en een voorspoedig gewas door het brengen van winteroffers. Sommige kerstliederen blijkt 'n zeer lang leven beschoren te zijn. Dit is misschien mede te danken aan het feit, dat zij in de kerk en in huis gezongen werden. Dit is b.v. nog het geval met ‘Nu sijt wellecomen’ en ‘Er is een roos ontsprongen’. Het laatste lied, van zeer oude datum, kan men nu nog zowel in de Protestantse als de Katholieke kerken horen zingen. Waarom andere liederen, die minstens even mooi zijn, vergeten worden, zal wel altijd een raadsel blijven. Wij zullen niet ontkennen, dat er ook in later eeuwen mooie en stemmige liederen zijn ontstaan, die met recht populair werden, doch de eenvoud, tederheid en poëzie van het middeleeuwse kerstlied is zelden geëvenaard en nooit overtroffen. |
|