| |
| |
| |
1
Over het ontstaan en de overlevering van een volkslied. Indeling in bepaalde groepen.
het is bijna onmogelijk om een juiste en duidelijke definitie te geven van het volkslied.
Dr Brouwer heeft zelfs in zijn werk over ‘Das Volkslied in Deutschland, Frankreich, Belgien und Holland’ verklaard, dat de ziel van het volkslied niet onder woorden gebracht kan worden.
Dr Pollmann, aan wien wij een uitstekend werk danken over ‘Ons eigen volkslied’, onderscheidt het volkslied van het straat- en kunstlied door bij eerstgenoemde het actieve zingen als hoofddoel aan te nemen: ‘Het volkslied berust niet op de acoustische vreugde van het min of meer passieve luisteren; het berust op de pret van het actieve zingen, op de motorische rhythmiek van de duizenden spieren van geheel ons stemorgaan. Het volkslied wil gezongen worden.’
Het z.g. motorisch element speelt zeer zeker een grote rol bij het ontstaan van een lied. Dit geldt niet alleen voor onze gewesten, maar voor de gehele wereld, zoals trouwens door verschillende onderzoekers is aangetoond. Uit dit gezichtspunt wordt ook het groot aantal strofen verklaarbaar. Liederen met 15 en meer strofen zijn absoluut geen zeldzaamheid. Bij van Duyse, de
| |
| |
Coussemaker en Lootens ontmoet men zelfs liederen van 63, 65 en 70 strofen! Bij zo'n respectabel aantal zou een toehoorder reeds lang in slaap gevallen zijn! Alleen door de vreugde van het zelf zingen is men in staat de belangstelling levend te houden.
De vele absoluut zinloze refreinen en woordopvullingen wijzen er tevens op, dat het volkslied eigenlijk niet bestaat om er naar te luisteren, maar dat het moet worden meegezongen door jong en oud, arm en rijk. En hiermede raken wij tevens de kern van de zaak. Er is veel geschreven over het verval van ons volkslied; er is ook veel gedaan voor het herstel. De wetenschap is hierin voorgegaan en het aantal publicaties op dit gebied is nog steeds groeiende. Ook de verzamelbundels met goede Nederlandse liederen nemen in aantal toe.
Doch er is slechts één middel om volledig te kunnen slagen, n.l. door de jeugd op school en in huis van het begin af aan ons volkslied in gemeenschap te leren zingen. Het werk van de z.g. Jeugdbewegingen kan hier als voorbeeld genoemd worden, doch dit alléén is onvoldoende. Het schoonste en edelste van onze liederenschat moet op vaste zanguren geleerd en gezongen worden. Later zal men hiervan de rijke vruchten plukken. In het Voorbericht bij de eerste druk van het Nederlands Volksliederenboek, uitgegeven door de Maatschappij tot Nut van het Algemeen, staat zeer terecht: ‘Er zijn tijden, waarin de drang der stoffelijke belangen de gemoedsuiting beheerst en het volksleven zich niet in nieuwe volksliederen afspiegelt. Zulk een tijd beleven wij in menig opzicht.’ Deze regels werden in 1896 geschreven, maar zij gelden nu nog! Door het volkslied te beoefenen, eren wij niet alleen het verleden, maar bouwen wij ook aan de toekomst. Want alleen in de liederen van ons voorgeslacht kunnen wij de eenheid
| |
| |
terug vinden, waaraan het ons zozeer ontbroken heeft. De tijd, waarin men geloofde, dat het volkslied is ontstaan uit de samenwerking van het gehele volk, ligt achter ons. Deze mening wordt reeds lang als verouderd-romantisch beschouwd. Het volk als gemeenschap is niet in staat tot zelfstandig scheppen; hoogstens tot omvormen en variëren van het oorspronkelijke. Doch de oorspronkelijke melodie en dichtvorm zijn steeds afkomstig van één uit het volk geboren hoogbegaafd individu. Het is niet persé noodzakelijk, dat zijn naam onbekend is, doch de geest en de mentaliteit van het volk moet hij volkomen aanvoelen. Zó kunnen wij sommige liederen van Brugman, de Casteleyn, Jan van Hulst, ja zelfs van Breedero tot de volkslitteratuur rekenen.
Het lied dankt dus zijn ontstaan aan één bepaalden schepper. Meestal is zijn naam onbekend, want even onopgemerkt als zijn lied ontstaat, even onopgemerkt wordt het door een kleine gemeenschap overgenomen en vanuit deze gemeenschap verder gedragen, tot het tenslotte bezit geworden is van heel een volk. En zelfs aan de taalgrenzen blijft het dan niet gebonden. Een werkelijk populair lied is in staat de landsgrenzen over te steken en in zijn nieuwe omgeving voort te leven en passende vormen aan te nemen.
Doch met dit alles hebben wij nog geen antwoord gegeven op de vraag, hoe het lied eigenlijk ontstaat. Over de oorsprong van het volkslied bestaan verschillende theorieën. Meestal wordt een bepaalde theorie eenzijdig belicht en uitgebuit en het beste kunnen wij aannemen, dat er in elke theorie ièts waars schuilt.
Het is zeker, dat elke primitieve vocale muziek haar ontstaan vindt in de roep. De roep kan voorkomen als een middel om zich verstaanbaar te maken of als een
| |
| |
ongedwongen uiting van liefde of hartstocht, van vreugde of leed, van lokking of bedreiging. Ook zal zij dikwijls een magische betekenis hebben.
De roep is als het ware de oerbron van alle vocale muziek, maar tevens ook van de spraak, want uit de ongearticuleerde schreeuw groeit een woord, uit een woordverbinding een zin en tenslotte, in een veel verder gevorderd stadium en na verkregen artistieke verfijning, het vers. Muzikaal beschouwd groeit uit de roep een motief, dan een muzikale zin en tenslotte de gehele melodie. De roep komt ook voor (ook nu nog!) om bij de arbeid het rhythme te regelen en zodoende het werk te verlichten. Bij primitieve volken is deze gewoonte nog volop in zwang, bij ons komt zij slechts sporadisch voor. Hieruit ontstaat dan het arbeidslied. Ook venters- en straatroepen kunnen wij tot deze categorie rekenen. Venters en leurders trachten hiermede de aandacht te trekken om hun waren aan te prijzen. Iedere koopman heeft zijn eigen karakteristieke roep, die hij steeds maar herhaalt en die uit muzikaal oogpunt dikwijls zeer merkwaardig is. De intervallen zijn dikwijls niet nauwkeurig in ons notenschrift weer te geven, omdat de straatzanger (zonder het natuurlijk zelf te weten!) gebruik maakt van 1/4 en 1/6 tonen, glissando's enz. Ook het rhythme blijkt dikwijls zo vrij en gedifferentieerd te zijn, dat het niet precies kan worden vastgelegd. Wij geven hier een voorbeeld van een eenvoudige straatroep (vb. 1 blz. 13) en een meer uitgewerkte koewachtersroep welke te Diest door Lambrecht Lambrechts werd opgetekend (vb. 2, blz. 13).
Ook moeten wij nog de mogelijkheid beschouwen, dat het volkslied zijn ontstaan dankt aan de dans; dat de zang als het ware uit de dans wordt opgeroepen.
Afbeeldingen van danseressen, begeleid door zangers
| |
| |
Voorbeeld 1
Voorbeeld 2
Ho - li - o - lo! Ho - li - o-lo! Ho - li - o-lo!
Ho - li - o - li - o - li - o - li - o - li - o - lo!
Ho - li - o - lo! Is Keubke nog dâ? Is Keubke nog dâ?
Ho - li - o - li - o - li - o - li - o - li - o - - - lo
en instrumentalisten, treffen wij reeds aan op oud-Egyptische monumenten. Van de Germanen is bekend, dat zij naast hun krijgsliederen en epische gedichten ook reidansen kenden. De tekst zal hierbij altijd bijzaak zijn en het rhythme hoofdzaak. De z.g. mars- en dansliederen danken hieraan hun ontstaan.
In de oudste tijden geschiedde de overlevering alleen mondeling. Melodie en tekst bleven in het geheugen leven. Het volkslied werd wel omgevormd en gevarieerd door den enkeling, maar het oorspronkelijke schema, de kern, bleef onaangetast. Daarom is het altijd zeer moeilijk datum van ontstaan en streek van herkomst vast te stellen. Het lied ging van mond tot mond, van dorp tot dorp en van stad tot stad. Daardoor bleef
| |
| |
de oorspronkelijke vorm nooit zuiver bewaard: er werden delen bijgemaakt of weggelaten. Soms kon het ook gebeuren, dat door de overeenkomst van een melodie - of een gedeelte ervan - met een andere melodie een samensmelting ontstond van twee verschillende liederen tot één geheel nieuw lied. Hetzelfde kon ook geschieden door tekstovereenkomst: een overeenkomstig rijm, dezelfde versmaat of dezelfde woordtekens gaven hiertoe reeds aanleiding. Op dit verschijnsel der contaminatie komen wij bij de tekstbehandeling terug.
Toen men de melodieën begon op te tekenen, geschiedde dit eerst zeer gebrekkig en onvolledig. Het is niet uitgesloten, dat de tekst der oudste Germaanse gezangen is opgetekend, doch na de grote beroeringen der Volksverhuizing is van dit alles welhaast geen spoor meer overgebleven. De geestelijkheid, die zich in de Middeleeuwen zo verdienstelijk gemaakt heeft voor de ontwikkeling der toonkunst, interesseerde zich minder voor het wereldlijke volkslied, maar toch toonde zij een zekere toegevendheid in het gebruik hiervan in de kerk, wel wetende, dat het profane volkslied niet uit te roeien is. Volksmelodieën werden dikwijls van een geestelijke tekst voorzien.
Men vindt de melodie van één der oudste Nederlandse liederen: ‘Lysken van Beveren is die bruyt’ in het Vigiliën-boek van het Lopsenklooster (± 1480), thans bewaard in het Leids museum. Andere bronnen zijn het ‘Hulthemse handschrift’ en het ‘handschrift van Gruythuyzen’.
Hieraan mogen wij nog toevoegen de z.g. stemboekjes van enkele of verzamelde polyfoon bewerkte volksliederen, doch alles bij elkaar is de oogst vrij gering.
Door de uitvinding der boekdrukkunst werd de mogelijkheid geschapen de liederen op goedkope en prak- | |
| |
tische manier te verzamelen en onder het volk te verspreiden. Van die datum af ontstaan de z.g. liedboeken. Tevens werden in deze liedboeken de melodie en het rhythme min of meer volledig vastgelegd, daar de ontwikkeling van het notenschrift langzamerhand in een volmaakt stadium was gekomen. Het groot aantal liedboeken bewijst, dat ze inderdaad in een dringende behoefte voorzagen: in niet geringe mate hebben ze bijgedragen tot de populariteit van het volkslied. Behalve deze verzamelwerken werden ook liederen op losse blaadjes gedrukt. Het waren meestal ‘eendagsvliegen’, die in aesthetisch opzicht niet de moeite waard zijn. Deze z.g. straatliederen werden door rondtrekkende zangers verkocht, een gewoonte die door de eeuwen bleef voortbestaan en waarvan wij nog de laatste sporen terugvinden in de losse blaadjes met aandoenlijke liederen (antwoord wordt gehaald!), die soms nu nog door werklozen in de brievenbus worden gestopt.
Reeds lang heeft men getracht het volkslied in bepaalde categorieën in te delen. Over het algemeen volgt men de indeling, die van Duyse geeft in zijn groot driedelig standaardwerk over het oude Nederlandse lied. Het liederenboek van Coers maakt een nog scherpere onderscheiding door onderverdeling in: studenten-, kinderen-, zeemansliederen enz.
Wij moeten allereerst een scheiding maken tussen het wereldlijk en het geestelijk lied. Beide hoofdgroepen worden weer in andere groepen onderverdeeld.
Bij het wereldlijk lied is de ballade de oudste en belangrijkste vorm. Dikwijls heeft zij een meer lyrisch, soms een meer episch karakter. Sommige auteurs maken dan ook een scheiding tussen de ballade en de romance, doch streng is deze nooit door te voeren.
| |
| |
Een tweede grote groep vormen de minneliederen. Men onderscheidt dage- of wachterliederen - zo genoemd. omdat de wachter, die de gelieven bij het aanbreken van de dag moest waarschuwen, er een min of meer belangrijke rol in speelt - en Meiliederen - waarin de verliefde jongeling de Meiboom plant voor het venster van zijn uitverkorene. Men heeft ook een groot aantal Meiliederen, waarin de herleefde natuur als zinnebeeld van de opbloeiende liefde verheerlijkt wordt. Een geheel andere stemming ademen de minneklachten, liederen van verlangen en afscheidsliederen.
De historieliederen beschrijven belangrijke historische gebeurtenissen of nationale heldenfeiten. Tot dit genre behoren o.a. de geuzenliederen.
Minder in aantal zijn de spot- en narrenliederen, dans- en drinkliederen. Tenslotte zullen wij in dit werk het kinderlied slechts terloops vermelden.
Het geestelijk lied kan worden onderverdeeld in:
a) | liederen van het kerkelijk jaar: kerst-, driekoningen-, passie- en paasliederen; |
b) | Marialiederen; |
c) | liederen van algemeen godsdienstige strekking, o.a. mystieke liederen. |
Zo zien wij in het volkslied alle wensen, gevoelens en gedachten, ja heel het verleden van een volk weerspiegeld. Wij leren de zeden en gewoonten nergens beter kennen dan uit de aandachtige bestudering van het volkslied. En doordat er ook belangrijke historische gebeurtenissen in alle bijzonderheden zijn weergegeven moeten wij het tevens beschouwen als een historische bron van de allereerste rang. |
|