| |
| |
| |
Deel III
Netwerken en sociale controle
| |
| |
De miniaturist gebruikte een oudtestamentisch verhaal als voorwendsel om een alledaags sfeerbeeld te schilderen van een moeder-kindrelatie in een vredige landelijke omgeving. Miniatuur in de Biblia figurata, gemaakt voor Raphaël de Mercatellis, Gent (?), eind 15e eeuw.
Gent, Kathedraal, Ms. 10, fol. 27v
| |
| |
| |
Hoofdstuk 1
Middeleeuwse families en gezinnen
Traditioneel werd aangenomen dat in heel Europa aanvankelijk het grote, ‘complexe’ gezin domineerde, en dat dit aan het einde van het ancien régime evolueerde naar het kerngezin. In het kerngezin ( nuclear, conjugal) komen uitsluitend ouders met hun kinderen voor. In het complexe gezin leven meerdere verwante kernfamilies, zoals diverse broers en zusters, onder één dak en rond één haard samen. Een variant daarvan is het drie-generaties-gezin met kinderen, ouders en grootouders. Al die gezinsvormen kunnen ook huispersoneel omvatten. Volgens de klassieke visie overheerste in Zuid-Europa het grote gezin, terwijl in Noord-Frankrijk en de Nederlanden al rond 1300 de nuclear family opgedoken zou zijn, door de verstedelijking en de klemtoon op individualisme en economische efficiëntie. Dat beeld dient genuanceerd. Alleen in Oost-Europa en de Limousin is het complexe gezin de regel. Elders is de omvang van de families bescheiden. Zelfs in Toscane omvat een vijftiendeeeuws gezin gemiddeld slechts 4,42 personen, in de stad Florence 3,91. Toch vormt 20% van de huishoudens een complex gezin en 10% een drie-generaties-gezin. 3,6% van de gezinnen telt meer dan tien leden. Samen maken ze 10,8% van de totale bevolking uit. In Engeland bestaat een gemiddeld huishouden uit 4,75 personen, in het hele ancien régime. In de achttiende eeuw telt Noord-Europa globaal 2 à 3% complexe en 5 à 8% drie-generaties-families. Alles wijst erop dat dit al in de late Middeleeuwen het geval was en ook in de Lage Landen, met dien verstande dat het nucleaire en conjugale model er weliswaar zwaar doorwoog, maar niet het enige was. In de periode 1412-37 telde een gemiddeld gezin in het industriële leper slechts 3,2 à 3,7 leden, maar in de welstellender wijken van de stad woonden tal van
Juthaël, de koning van Bretagne en vader van de heilige Judocus, met zijn gemalin en hun twintig kinderen. Miniatuur in Jean Miélot, Vie et miracles de Saint Josse, ca. 1450. Brussel, Koninklijke Bibliotheek van België, Ms. 10958, fol. 2
grote gezinnen en bedroeg dat gemiddelde 4,2. Er waren dus meerdere modellen. De omvang varieerde sterk: in 1412 bestond 23,3% van de gezinnen uit twee personen, 21,3% uit drie, 13,4% uit vier, 21,7% uit vijf en meer, en niet minder dan 20,3% uit alleenwonenden. Grote gezinnen waren in Ieper het gevolg van een groot kindertal of de aanwezigheid van huispersoneel. 14,1% van de gezinnen had meer dan vijf kinderen, 25,2% meer dan vier. In 1506 beschikten in de rijkste Ieperse wijk 149 op 489 gezinnen, 30% dus, over huispersoneel. In 74 gezinnen werkte ëén joncwijf, in 21 één cnape, en 54 gezinnen hadden meerdere mensen in dienst. In het eveneens industriële Gent herbergde in 1492 3,78% van de woningen meer dan één samenwonend gezin, meestal twee. Bij niet minder dan 10% van de families woonden grootouders of andere verwanten in.
De notie familie overstijgt het huishouden. Elk gezin onderhoudt betrekkingen met verwanten die onder een ander dak wonen: de brede familie (‘vrienden en magen’).
| |
| |
Een kind helpt zijn ouders op het platteland met het oprapen van gekliefd brandhout. Kalenderminiatuur van de maand januari door Simon Bening in een Getijdenboek, ca. 1530.
München, Bayerische Staatsbibliothek, Cod. lat. 23638, fol. 2v
Een gezin met één kind (?) 's winters bij het haardvuur. Kalenderminiatuur (detail) in een Getijdenboek, Brugge, omgeving van de Meester van het Gebedenboek van Dresden, ca. 1510.
Cambridge, Fitzwilliam Museum, Acc. Ms. 1058-1975
Een nucleair gezin was doorgaans het product van een wettig kerkelijk huwelijk of van een geldig clandestien huwelijk zonder tussenkomst van een priester. Daarnaast waren er de informele gezinnen van de ongehuwde samenwoners.
| |
Externe krachten bemoeien zich met huwelijk en gezin
De Kerk In de Middeleeuwen bestond het burgerlijk huwelijk niet. Het ceremonieel en de rechtshandeling waren exclusief kerkelijk. In de twaalfde eeuw maakte het huwelijk een proces van spiritualisering door. Het werd een sacrament, dus heilig, onaantastbaar en in beginsel onverbreekbaar. Het Vierde Lateraans Concilie van 1215 voerde drie juridische componenten in voor een volwaardig wettig huwelijk: de vrije wilsverklaring van de partners ten overstaan van een priester (de consensus), de seksuele voltrekking (de consummatio) en de publieke bekendmaking (ban) aan de kerkdeuren, waardoor het mogelijk was eventuele kerkrechtelijke bezwaren, wegens te dichte verwantschap of wegens een reeds bestaand huwelijk, aan te voeren. In dat geval werd de procedure zonder pardon opgeschort.
Hetzelfde Concilie liet een achterpoortje open: de formule van het clandestiene huwelijk, dat slechts de vrije instemming der partners en een geslaagde coïtus vereiste, niet de aanwezigheid van een priester. Het was geldig voor de twaalfde-eeuwse Kerk binnen de logica van de consensustheorie, van het onverbrekelijk sacrament en van de individuele verantwoordelijkheid van de gelovige tegenover God. Hiermee was de Kerk de normen van de burgerlijke samenleving een eind vooruit. De formule creëerde twee groepen van gefrustreerden: priesters die inkomsten moesten derven, ouders die hun impact ondermijnd zagen. In de dertiende eeuw kreeg de Kerk spijt van haar tolerantie en begon ze op te treden tegen dat gebruik, die ‘plaag’ waarin het ritueel en de sociale controle van de Kerk omzeild werden. Dat de kerkelijke consensusidee de rol van de ouders uitschakelde, was de priesters geen zorg. Integendeel: in de Nederlanden van de vijftiende eeuw zijn pastoors vaak de bondgenoot gebleken van talloze Romeo's en Julia's, die tegen de zin van hun ouders kerkelijk huwden. Uit ideologische en persoonlijke overwegingen, misschien zelfs met het oog op materieel gewin, hebben de pastoors hand- en spandiensten geleverd voor deze spontane liefdesallianties.
| |
| |
Ouders en brede familie Middeleeuwse ouders hadden alomvattende juridische zeggenschap over hun minderjarig kroost. Dat gezag kon op drie manieren uitdoven: door emancipatie, door overlijden van de ouders, door huwelijk van de kinderen. In het noordelijke deel van het graafschap Vlaanderen gold vanaf 1546 de regel dat de ouderlijke macht ophield bij de meerderjarigheid; de emanciperende volwassenheid
De Heilige Drievuldigheid beschermt de echtelingen en bevordert kennelijk ook hun vruchtbaarheid. Miniatuur door de Meester van Edward iv, 1486-93.
Parijs, Bibliothèque de l'Arsenal, Ms. 5206, fol. 174
brak dan aan op vijfentwintig jaar. Het kon ook vroeger, door expliciete emancipatie of door huwelijk. Vóór 1546 waren alleen de laatste twee criteria van kracht. Bij overlijden der ouders kwamen voogdij en onderhoudsregeling ( houdenisse) vanwege leden van de brede familie, de ‘vrienden en magen’, in de plaats.
De rest van de Nederlanden kende in het ancien régime geen uitdoving van ouderlijke macht, ook niet bij meerderjarigheid. Bij overlijden van de moeder bleef de vader alle rechten uitoefenen. Bij de dood van de vader oefende de moeder voogdij uit. Het koppig vasthouden aan de ouderlijke macht steunt op tal van motieven. Jongeren zijn als werkkracht een bron van inkomsten voor de kernfamilie. Ze worden vaak gemanipuleerd in ouderlijke machtsspelletjes rond huwelijk, familiepatrimonium en opbouw van maatschappelijke of politieke netwerken.
De instemming der ouders was niet vereist voor de kerkelijke ceremonie, wel voor de schikkingen rond het familiepatrimonium bij huwelijk. Dat leidde tot tegenstrijdige strategieën vanwege ouders en kroost. Materialistisch ingestelde kinderen bespraken de partnerkeuze met hun ouders. Voor hen bleef het oorspronkelijke gezin een warm en veilig nest. Hun huwelijksgift en erfenis werden keurig voor de schepenbank geregistreerd. Vrijgevochten, verliefde of avontuurlijke jongelui kozen hun partner vaak tegen de zin van hun familie. Ze ontvluchtten het nest, lieten hun vrije consensus zonodig buiten de eigen parochiekerk registreren om met de hulp van de pastoor de ouders schaakmat te zetten. De non-conformisten moesten voor hun vrije gedrag wel de prijs betalen: ze verloren de protectie van het basisgezin, maar vooral hun aanspraken op het familiebezit en hun uitzicht op de erfenis. Bij het sluiten van een klassiek huwelijk speelden de ouders wel degelijk een rol. Er gingen drukke onderhandelingen aan vooraf om ervoor te zorgen dat de echtgenoot het familiepatrimonium deed aangroeien. De ouders reageerden krachtig tegen indringers: in 1455 wendt de vermogende Brugse makelaars- en kooplieden-
| |
| |
Hector neemt afscheid van vrouw en kinderen en bewapent zich voor wat zijn laatste strijd zal worden.
Miniatuur in een versie van L'Epître d'Othéa.
Waddesdon Manor, The James A. de Rothschild Collection, Ms. 8, fol. 48
Een bruiloft wordt opgevrolijkt met muziek. Randminiatuur toegeschreven aan Simon Bening en atelier in het Getijdenboek van Albrecht van Brandenburg, ca. 1525. Amsterdam, Bibliotheca Hermetica Philosophica, eertijds Ms. Astor a 24, fol. 63
familie Metteneye al haar invloed aan bij het stadsbestuur om een jongeman uit de stad te verbannen, die hun dochter het hof maakte ‘pour faire mariage avec elle, sans le conseil du pere et mere’.
De brede familie deed zich al evenzeer gelden. Informeel mengden vrienden en magen zich in de discussie rond de partnerkeuze. Formeel juridisch waren zij bevoegd bij overlijden van de ouders. De stadsschepenen stelden bij voorkeur leden van die groep aan als voogd over minderjarige wezen. Ze kregen daardoor een groot aandeel in opvoeding en opleiding, en in de bescherming van het patrimonium van de wees. De motieven van vrienden en magen varieerden van welgemeende familiesolidariteit tot persoonlijke baatzucht. Bij overlijden van de wees kwam een gereserveerd gedeelte in de familiepot terecht. Brede familie en ouders verzetten zich dan ook met hand en tand tegen ongunstige huwelijkskandidaten.
Huwelijksgoederenrecht en erfrecht waren in de Lage Landen door de praktijk zo geëvolueerd dat ze efficiënt bijdroegen tot het afschermen van het patrimonium tegen indringers. Elk rechtssysteem is een spiegel van ideeën die al lang leven. In de oude Nederlanden had de familiewetgeving zich subtiel aangepast aan de verstedelijking van de samenleving en aan de belangen van een handels- en industriële elite en middenklasse. De formules waren het doeltreffendst voor kleine familiale, ambachtelijke ondernemingen, waar het succes en de continuïteit van het kapitaal steunden op de inbreng van bezit en arbeid van beide echtgenoten en de kinderen.
| |
| |
Het Vlaamse erfrecht was in de Middeleeuwen bijzonder modern doordat het dochters en zonen vrijwel gelijkschakelde, behalve inzake het leenerfrecht. In het grootste deel van Europa, vooral in Zuid-Europa, konden meisjes juist niet erven van hun ouders of toch niet in dezelfde mate als hun broers, en zeker niet als de oudste broer. Het archaïscher rechtssysteem in het nochtans even geürbaniseerde Italië kan ten dele worden verklaard door de
Huwelijksplechtigheid en bruiloftsmaal bij eenvoudige lieden. Scènes uit het leven van Tobias. Miniatuur (detail) door de Manselmeester in Jean Mansel, La Fleur des histoires, Zuidelijke Nederlanden, 1450.
Brussel, Koninklijke Bibliotheek van België, Ms. 9231, fol. 74
impact van het vrouwonvriendelijke Romeinse recht. Het uitgehuwelijkte meisje moest van haar familie een bruidsschat meekrijgen en was dus afhankelijk van de willekeur van haar ouders. Niet zo in Vlaanderen, waar er voor het meisje geen bruidsschat nodig was omdat zij recht had op haar deel van de erfenis. In de Vlaamse steden was het huwelijk van een dochter geen last. Het maakte deel uit van de strategie van de familie om het globale familievermogen zoveel mogelijk uit te breiden, en om gelieerd te raken aan andere economisch en politiek interessante families. Het begrip familiepatrimonium hield meer in dan alleen kapitaal: het ging ook om maatschappelijk prestige, ambten, cultuur en relaties.
Stadsbesturen en vorsten Tussen 1000 en 1300 monopoliseerde een dynamische gesloten elite van kooplieden-ondernemers het economische leven in de Nederlanden. Ze beheersten de politieke besluitvorming in de steden en gaven hun belangen gestalte in de wetgeving. De vorst en de schepenbank waren vaak opponenten maar even vaak bondgenoten. De graaf van Vlaanderen had baat bij het welvaren van de steden. Zij boden hem, via belastingen, de kans om een internationale politieke en militaire rol te spelen. Zowel steden als vorsten waren gediend bij sociale vrede. Hun huwelijkswetgeving liep dan ook parallel.
De stadsbesturen hebben zich steeds ingespannen om de continuïteit van de patrimonia, en zodoende de economische activiteit van de gegoede families te vrijwaren. De Gentse schepenen zagen nauwlettend toe op de jurisdictie van erfenissen en op het beheer van weesgoederen. Ze verzekerden het sociale en economische evenwicht door daders van manslag tot compromissen te dwingen. De langstlevende echtgenoot kreeg de kans het bedrijf voort te zetten, doordat het vruchtgebruik van alle onroerende goederen gegarandeerd werd.
| |
| |
Terwijl het engeltje en het duiveltje van de stervende elkaar te lijf gaan en een priester de laatste sacramenten toedient, noteert een notaris (links) zijn laatste wilsbeschikking. Miniatuur door Simon Bening en atelier in het Breviarium Grimani, 1480-1500.
Venetië, Biblioteca Marciana, Breviarium Grimani, fol. 449v
Kinderen, zowel meisjes als jongens, werden perfect beschermd.
Het samenspel van vorst en stad in de strafwetgeving is treffend. Een keure van de Vlaamse graaf uit 1191 voert de doodstraf in voor vrouwenroof, een vergrijp dat vaak de aanzet was tot een geforceerd huwelijk. Een meisje dat verleid werd, en dus met haar goedvinden werd geschaakt, kon de zijde kiezen van de verleider en in dat geval haar bezit behouden. In de loop van de dertiende eeuw werd duidelijk dat die tweede maatregel onvoldoende bescherming bood voor het establishment. Bovendien maakten bepaalde families van de elite zich zelf schuldig aan geforceerde huwelijken. In 1297 trof de Vlaamse graaf Gwijde van Dampierre maatregelen met het doel beide kwalen uit te roeien: op vrouwenroof bleef de doodstraf of eeuwige verbanning staan; verleiding werd bestraft met drie jaar verbanning, én met verlies van erfenis voor het meisje als zij met de schaker trouwde, wat in feite een
| |
| |
De dood van Alexander in het bijzijn van treurende verwanten. Koningen en hofdignitarissen brengen hem een laatste groet terwijl een notaris in de weer is met het regelen van de nalatenschap. Miniatuur in Jean Wauquelin, Histoire d'Alexandre, Zuidelijke Nederlanden, ca. 1460.
Parijs, Bibliothèque nationale de France, Ms. fr. 9342, fol. 210
variant was van het clandestiene huwelijk. De idee ‘sociale orde’ bleef overeind, want de deur werd op een kier gehouden voor een minnelijke schikking, zonder onterving, tussen de schaker en de benadeelde familie.
In 1438 was het in Gent opnieuw tijd voor vorst en stad om samen te werken. Het forceren van huwelijken, zonder inspraak van de ouders, was in dat jaar van hongersnood en maatschappelijke spanningen een plaag. Opstandige kinderen trouwden tegen de zin van de familie, huwbare meisjes werden geschaakt, met of zonder tegenstribbelen, door jongelui die allesbehalve de zegen van de ouders hadden. Filips de Goede, geconfronteerd met een revolte in Brugge, wilde de Gentse politieke elite op zijn hand houden. Op haar instigatie publiceerde hij een ordonnantie dat de vrouw die vrijwillig bij haar schaker bleef of clandestien of legaal met hem huwde, alle rechten op haar actuele bezittingen én op haar latere erfenis verloor, ‘alsof ze dood ware’. Slechts als het meisje haar minnaar verliet en bereid was te huwen met een kandidaat van de ouders, werd ze in een deel van haar bezit en erfenis hersteld; pas bij het overlijden van de ongewenste echtgenoot kon zij de hele erfenis herwinnen. In de tekst zijn voorts perfide elementen ingebouwd om het meisje moreel en materieel te dwingen de snode schaker buiten spel te helpen zetten.
Een typisch laat-middeleeuws probleem
| |
| |
was het lang ongehuwd blijven. In een Gentse tekst uit 1328 wordt geklaagd over het onvermogen van vele vrouwen om binnen hun eigen stand te trouwen. In 1395 situeerde Yolande van Bar, vrouwe van Cassel, het probleem expliciet in lagere sociale groepen. Zij stelde een forse som van 400 pond groot ter beschikking van arme meisjes om ze tot een attractieve partij voor jonge arbeiders te maken. Telkens weer komt het standsbewustzijn bij de partnerkeuze kijken. Middeleeuwse vorsten hebben in dat kader herhaaldelijk minder fraaie matrimoniale spelletjes gespeeld met hun onderdanen, door huwelijken te forceren tussen rijke stedelijke patriciërskinderen en minder gefortuneerde vorstelijke medewerkers en sympathisanten. In 1466 wilde hertogin Isabella van Portugal een dochter uit de befaamde Gentse patriciërsfamilie Van der Haeghen koppelen aan een van haar verdienstelijke dienaren. De helft van de Gentse familie was geneigd op haar wens in te gaan. Om de weerbarstige andere helft te overtuigen, aarzelde de vorstin niet haar baljuw en de Gentse schepenen in te schakelen om druk uit te oefenen. Het was een Europees verschijnsel: de Franse koning Lodewijk xi (1461-83) pleegde schaamteloos chantage om zijn tirannieke wil ter zake door te drijven. Filips de Goede verstrekte desgevallend zelfs ‘nazorg’. Toen in 1440 Jan van Uutkerke, zoon van vorstelijk raadsheer Roeland, wegens sodomie werd terechtgesteld, kwam zijn weduwe Bonne d'Herbaumez zich bij de hertog beklagen omdat ze uitgerekend op diens aandringen op
Publius Cornelius Scipio en Caius Flaminius dingen allebei naar de hand van Lucretia. Het verhaal met tragische afloop uit de Romeinse oudheid is hier in een 15e-eeuws adellijk milieu gesitueerd.
Miniatuur in Jean Miélot, Recueil didactique, na 1450.
Brussel, Koninklijke Bibliotheek van België, Ms. 9278-80, fol. 16
achtjarige leeftijd met Jan was gehuwd, waarna haar echtgenoot op korte tijd haar hele bruidsschat, tussen 30.000 en 40.000 pond parisis, erdoor had gejaagd. De vorst ging welwillend op haar verzoek in want ‘le dit mariage avoit esté fait par son ordonnance’. Dat was de prijs van een perfect werkend hertogelijk cliëntelisme.
| |
Kwetsbaarheid van de familie en vrijheidsbeperking in het huwelijk
Het middeleeuwse huwelijk was in menig opzicht een veilige vluchtheuvel en een warm nest. Een huwelijk bracht evenwel ook inperkingen van de vrijheid en van de rechtsbekwaamheid van het individu mee. Ouders overleden vaak vroeger dan verwacht en lieten minderjarige wezen na. Reeds bij het sluiten van een huwelijk kon zich morele en fysieke druk voordoen en nadien dreigden er vele kortsluitingen: het wegebben van de affectie, overspel, geweld, scheiding.
In één opzicht lijkt het huwelijksrecht uit het middeleeuwse Vlaanderen in onze ogen archaïsch: door te trouwen werd de vrouw meer rechtsonbekwaam dan voorheen. De echtgenoot kon daarentegen zelfstandig beschikken over zijn eigen goederen, over de goederen van de gemeenschap en zelfs over de eigen goederen van zijn vrouw, al had hij in de laatste twee gevallen formeel haar toestemming nodig. De getrouwde vrouw daarentegen had voor elke rechtshandeling en transactie die ze wilde ondernemen de toestemming van haar man nodig. Slechts in een beperkt aantal gevallen kon de getrouwde vrouw in rechte optreden of zich verbinden zonder haar man: als voogdes over haar zwakzinnige echtgenoot, als koopvrouw, of als volmachthoudster van haar in het buitenland vertoevende man. Het intrinsieke vermogen tot rechtsbekwaamheid werd haar slechts mondjesmaat gegund maar niet ontzegd. Als men haar actieradius beperkte door het beheer van en zelfs de beschikking over het gezamenlijke vermogen feitelijk aan haar man toe te kennen, dan was dat niet omdat het haar mogelijkheden als vrouw zogezegd te boven ging, maar omdat middeleeuwse juristen het huwelijk zagen als een verbintenis van twee personen en vonden
| |
| |
Een huwelijk wordt gesloten met het oog op een talrijk nageslacht.
Voorstelling van de echtverbintenis van Jupiter en Juno in de tempel van de vruchtbaarheidsgodin Cybele, wier beeld door een schare kinderen omringd is. Miniatuur in Raoul Lefèvre, Recueil des Histoires de Troye, Vlaanderen, na 1467.
Brussel, Koninklijke Bibliotheek van België, Ms. 9261, fol. 59v
De treurende Berthe neemt op het slagveld afscheid van haar gesneuvelde man, de ridder Girart de Roussillon. Miniatuur in Jean Wauquelin, Roman de Girart de Roussillon, 1448.
Wenen, Österreichische Nationalbibliothek, Cod. 2549, fol. 133
| |
| |
dat de gezamenlijke belangen het best door één persoon werden behartigd.
Tegenover die relatieve discriminatie staat, enigszins paradoxaal, de vaststelling dat de vrouw, als kind, ongehuwd meisje, huwbare jonge vrouw, echtgenote of weduwe, beschouwd werd als een volwaardig familielid. In die positie vertegenwoordigde ze in haar hele levensloop een stuk familiepatrimonium.
De afgewezen huwelijkskandidaat Tarquinius bedreigt Lucretia met een wapen en verkracht haar, waarop de onteerde Lucretia zelfmoord pleegt voor het oog van haar man en familieleden. Het drama wordt verzacht door de grappige scène van het aapje dat met de kat speelt en de vastgeketende hond. Miniatuur in een Franse versie van Valerius Maximus, Facta et dicta memorabilia, gekopieerd in opdracht van Wolfart van Borselen, graaf van Grandpré, 1444-68.
Parijs, Bibliothèque de l'Arsenal, Ms. 5196, fol. 257
Weduwen, weduwnaars en wezen Door ziekte en beperkte medische kennis, maar vooral door de vanaf 1315 frequente hongersnoden en epidemieën, stierven vele ouders alvorens hun kinderen volwassen waren.
Het zou verkeerd zijn de middeleeuwse weduwen tot een prototype te herleiden. Ze verschilden onderling in leeftijd, maatschappelijke status en geografische situatie. De ene zette met succes de zaak van de echtgenoot voort. De andere raakte aan lagerwal. De gegoede weduwe had geen tekort aan huwelijkskandidaten en was een geliefde prooi voor vrouwenroof. De arme weduwe wekte medelijden. De ene zocht haar heil in de geestelijke staat, de andere werd begijn. Statistisch lag het aantal weduwnaars altijd lager dan het weduwental. De Toscaanse bevolking telde in 1427 9,9% weduwen en slechts 4,2% weduwnaars. Die laatsten waren ook minder zichtbaar omdat bij overlijden van de vrouw het bedrijf of beroep gewoon doorging.
Als weduwe werd de vrouw opnieuw meer rechtsbekwaam dan tijdens haar huwelijk. Zij behield niet alleen haar eigen goederen, ze erfde ook de helft van de gemeenschappelijke goederen, en in tal van Vlaamse steden had ze daarbovenop recht van bijleving op het erf- | |
| |
deel van de erfgenamen. Ze werd ook geacht als voogdes zorg te dragen voor de goederen van haar kinderen. De weduwnaar had dezelfde rechten: ook op dat vlak was er geen discriminatie op basis van geslacht. Merkwaardigerwijs was voor de meeste vrouwen het weduwschap de eerste kans in hun leven om ten volle rechtsbekwaamheid te genieten: dat privilege was niet weggelegd voor ongehuwde meisjes en gold ook niet bij de emancipatie uit de ouderlijke macht door huwelijk. In die situaties werd de vrouw respectievelijk bevoogd door haar ouders en echtgenoot.
Wanneer het familie-inkomen volledig steunde op het dagloon van de overleden man, kwam de weduwe in financiële problemen. Was ze voordien al actief in een typisch vrouwenberoep zoals spinster of dienstbode, dan kon ze haar beroep voortzetten. Zoniet kon ze hopen op de steun van haar kinderen of brede familie. Als ook dat ontbrak, zonk ze veelal weg in marginale activiteiten, tot en met prostitutie.
Was haar overleden partner een zelfstandige ondernemer, bijvoorbeeld een schoenmaker of een bescheiden meesterwever, dan kon de weduwe, indien ze over voldoende talent en ambitie beschikte, de leiding van het familiebedrijf overnemen. In vele delen van Europa haastte men zich om een voogd aan te stellen over de weduwe, die zo het autonome beschikkingsrecht over haar bezit verloor. Evenwel niet in Vlaanderen en Brabant. Hier zat de weduwe als vrouw in een sterke rechtspositie, met beslissingsrecht inzake de persoon en de bezittingen van haarzelf en haar minderjarige kinderen. In 's-Hertogenbosch bepaalde een arbeidsreglement van 1421 dat als een in een ambacht actieve weduwe hertrouwde, ze het bedrijf moest opgeven tenzij ze huwde met een ambachtslid. Dat had niets te maken met morele bespiegelingen, wel met het beschermen van het ambacht. Weduwen waren zo voorzichtig gezellen van hun overleden man in dienst te houden en in die groep een nieuwe echtgenoot te zoeken. De weduwe werd door de toenmalige wetgevers bevoegd geacht het bedrijf van haar man te besturen. Het gezin was een goede leerschool op technisch en financieel vlak. Die routine was kostbaar voor de continuïteit van kleine bedrijven in
Arme weduwen met kleine kinderen, zoals de figuur links, hadden het moeilijk de eindjes aan elkaar te knopen en deden vaak een beroep op liefdadigheid. Miniatuur in Jean Wauquelin, Roman de Girart de Roussillon, 1448.
Wenen, Österreichische Nationalbibliothek, Cod. 2549
een samenleving waarin de dood vaak voortijdig toesloeg. Het aandeel van weduwen in handel en industrie was in de vijftiende en zestiende eeuw indrukwekkend. In 1427 had in Florence 15,5% van de gezinnen een vrouw, meestal een weduwe, aan het hoofd van een bedrijf; in Parijs was dat in de zestiende eeuw 12%.
Weduwen hertrouwden doorgaans. Vermogende weduwen konden rustig genieten van het opgespaarde familiepatrimonium en hadden dus geen evidente materiële motieven om een nieuwe partner te zoeken. Wel psychologische en fysiologische: affectie en seksueel verlangen. In Leuven maakt, in 1476, de ongehuwde patriciër Dirk van Langerode de al even bemiddelde weduwe Katharina Meulenpas het hof. Langerode zegt dat hij ‘wegens de goede liefde en affectie die hij mevrouw Katharina toedroeg, gewoon was haar met haar instem- | |
| |
ming op te zoeken, met haar te converseren in haar huis, en te praten over een huwelijk; mevrouw Katharina, door haar beminnelijke antwoorden, deed Dirk ertoe neigen nog meer bij haar te vertoeven in de hoop op een komend huwelijk’.
Maar ook voor welvarende weduwen konden materiële motieven opduiken. Het dagelijkse leven was vaak onveilig in de late Middeleeuwen, zeker voor eenzame dames. Tal van
Een monnik en de rijke weduwe van Guy de Thurno in gesprek met de ziel van de overledene. Miniatuur toegeschreven aan Simon Marmion in David Aubert, Les Visions de l'âme de Guy de Thurno, 1474.
Los Angeles, The J. Paul Getty Museum, Ms. 31, fol. 7
processen verhalen het trieste lot van weduwen die 's nachts lastig werden gevallen door halfdronken en op goedkope seks beluste mannen. In 1393 gaat weduwe Ysablet des Champions tegen de avond nog wat inkopen doen voor haar zieke moeder, in de duistere straten rond de Petit Pont in Parijs. Ze wordt aangerand door drie arrogante valets uit de Parijse hofhouding van de hertog van Bourgondië. Ze overleeft het en voert een lange procedureslag voor diverse rechtbanken in de hoofdstad. Kort na de feiten hertrouwt Ysablet met meester Gilles Loques, rechter. Die partnerkeuze en het feit dat zij net nu besloot te hertrouwen, zullen wel geen toeval zijn geweest. Hertrouwen heeft vaak te maken met het realiseren van een nieuw familiaal kader, vaak via het sociale netwerk van de vroegere echtgenoot. De Parijse weduwe van 1393 was tevoren gehuwd met een sergeant bij de officialiteit van de bisschop van Parijs.
Anna Willemszoon, moeder van de beroemde abt Jan Crabbe van Ten Duinen, en afgebeeld op een zijpaneel van de befaamde triptiek van Hans Memling die door de abt werd besteld, trouwde eerst met de rijke Vlaamse burger Hans Crabbe, en na diens dood met een even bemiddelde burger, Christoffel de Winter uit Hulst. Een tweede zoon van Anna, Pieter, was pastoor in hetzelfde Hulst en onderhield er goede relaties met de familie De Winter, met wie zij trouwens verwant waren. De kans is dus groot dat de broer van abt Crabbe voor huwelijksmakelaar heeft gespeeld. Maar het noodlot sloeg opnieuw toe, en in 1448, op zestigjarige leeftijd, werd Anna voor de tweede maal weduwe. Ze kon haar dagen probleemloos slijten, dankzij het gecumuleerde patrimonium van de twee mannen die ze overleefd had. In haar levensavond, in 1468, was ze nog altijd zo bemiddeld dat ze als tachtigjarige de abdij van haar zoon rijkelijk kon begiftigen. Helemaal rimpelloos was haar oude dag echter niet verlopen. Op een nacht in 1448, terwijl ze rustig lag te slapen, drong Clais Boudinszoon, de bode van een Zeeuwse edelman uit Kruiningen, samen met een aantal kornuiten haar huis in Hulst binnen en sleepte haar tegen haar wil mee naar Kruiningen. De onbemiddelde en ongehuwde Clais had over haar rijkdom gehoord en zag in Anna een mooie partij. Onder zware psychische druk stemde zij, zogezegd vrijwillig, toe in een huwelijk - voor haar het derde - maar spoedig wist zij uit de handen van de samenzweerders te ontsnappen. De boosdoeners werden opgepakt (Anna had relaties) en zwaar veroordeeld tot een veertigjarige verbanning uit Vlaanderen. Het bezit van bemiddelde weduwen sprak tot de verbeelding van hebzuchtige avonturiers, die niet terugschrokken voor brutale methodes.
Een belaagde weduwe kon echter doeltreffend weerstand bieden in agressieve situaties. Anna Willemszoon zat veilig ingekapseld in kerkelijke en gerechtelijke kringen en in het Bourgondische establishment. Weduwe Ysablet des Champions hertrouwde met een jurist, die haar door de doolhof van de Parijse gerechtskringen kon gidsen om haar belagers uit te schakelen. Drie jaar na de feiten zag Ysablet, die hertrouwd was en beter beschut dan in de traumatiserende nacht van 1393, genereus af
| |
| |
De officiële verloving van Emilia met de in het toernooi dodelijk gewonde Arcitas. Na zijn dood verlooft zij zich opnieuw, ditmaal met Palemon, de vriend van haar eerste geliefde. Miniaturen door de Meester van René d'Anjou in een Franse versie van Boccaccio's La Teseida, Frankrijk, ca. 1460.
Wenen, Österreichische Nationalbibliothek, Cod. 2617, fol. 139 en 182
| |
| |
Samen met zijn broer Saturnus eist Titanus zijn vaderlijke erfdeel op van zijn moeder Vesta. Miniatuur in Raoul Lefèvre, Recueil des Histoires de Troye, Vlaanderen, na 1467.
Brussel, Koninklijke Bibliotheek van België, Ms. 9261, fol. 2v
van verdere vervolging van haar aanranders.
Een tweede huwelijk wist de affiniteit met de eerste relatie niet noodzakelijk uit. In 1468 schonk Anna Willemszoon een pak goederen uit het patrimonium van haar tweede man, aan de abt van Ten Duinen, zoon uit haar eerste huwelijk, en dat enkel voor het zielenheil van haarzelf, en, ironisch genoeg, van haar eerste man.
Wanneer een weduwe hertrouwde, kregen de kinderen naast hun overlevende moeder een tweede voogd toegewezen, vaak de nieuwe echtgenoot. Het nieuwe huwelijk kon niettemin nadelige gevolgen hebben voor de kinderen uit het eerste huwelijk. Rond 1560 brak in Parijs een schandaal los rond een rijke Parijse weduwe die mateloos verliefd was geworden op een jongeman, van wie lucide tijdgenoten veronderstelden dat hij eigenlijk op haar bezit uit was; zij had bij haar huwelijk al haar goederen aan haar Don Juan overgemaakt en liet haar zeven kinderen in de kou staan met het door het erfrecht voorziene minimum.
Hertrouwen werd ook door de brede familie met argusogen bekeken, uit vrees dat een stuk van hun aandeel in het globale patrimonium zou wegvloeien. De brede familie poogde dus inspraak te verwerven in de keuze van de kandidaat. Hertrouwen kon een goede zaak zijn voor de groep, als de nieuwe relatie uitzicht gaf op het intreden in een nieuw en interessant sociaal netwerk. Wantrouwen was echter nooit overbodig. Weduwe Katharina Meulenpas wordt in 1476 door haar minnaar Dirk van Langerode uit de stad Leuven geschaakt - ‘verleid’ zegt hijzelf, ‘geroofd’ zeggen de vrienden en magen van haar vorige echtgenoot, die kennelijk de nieuwe relatie als een financiële strop zien. Vermoedelijk hoopten zij binnen afzienbare tijd een deel van Katharina's erfenis in te kunnen pikken, maar die hoop lijkt vervlogen wanneer Dirk en Katharina vrijwillig voor een priester huwen. Toch wordt de klacht van vrouwenroof ernstig genomen, en het paar riskeert een veroordeling. Door hun goede connecties met de hertogelijke overheid en zijn vertegenwoordiger, de Leuvense meier,
| |
| |
komen ze er ten slotte nog goed af: de weliswaar fikse schadeloosstelling aan de vorst is wellicht maar een peulschil in vergelijking met de omvang van de in het nieuwe huwelijk samengebrachte patrimonia.
Voor wezen was de leeftijd van 12 tot 14 jaar een scharnierpunt; voordien voorzagen de voogden in alle elementaire behoeften, nadien konden de wezen in het productieproces worden ingeschakeld als bron van inkomsten voor de brede familie. De belangen van een weeskind werden veilig gesteld door een testament van de ouders of, bij ontstentenis daarvan, door het algemeen erfrecht. Van het bezit der ouders werd een keurige inventaris gemaakt. De verplichtingen en de beschikbare middelen werden opgesomd in de onderhoudsregeling. In dat alles staan de verwantschap met het kind, het vermogen van het kind en zijn leeftijd centraal.
Met verwantschap wordt bedoeld het in de woonplaats al of niet voorhanden zijn van verwanten van het weeskind. Als die er zijn, is de opvang verzekerd. De regel is: familie zorgt voor familie. En dat in een welbepaalde orde: de dichtste familie komt het eerst aan de beurt, daarna in dalende volgorde verdere verwanten. Indien de familie niet geneigd was haar verantwoordelijkheid op te nemen, werd ze desnoods daartoe gedwongen door de stedelijke autoriteiten. Wezen, vooral kinderen van immigranten van de eerste generatie, die geen aanwijsbare verwanten in de stad hadden, kwamen terecht bij vreemden. Het vermogen was doorslaggevend voor de concrete invulling van de opvang, zeker voor kinderen van immigranten. Een familieloos weeskind met een vermogen kreeg een voogd toegewezen door de overheid, die het onder precieze voorwaarden bij een particulier uitbesteedde. Familieloze wezen zonder vermogen kwamen in het weeshuis terecht, al dan niet na optreden van de buurtgemeenschap van de kinderen. Bij kinderen met familie bepaalde het vermogen de gretigheid van de verwanten om zich over de wees te ontfermen en dus ook het soort opvang. Het aannemen van een verwant weeskind mét vermogen werd beschouwd als een middel om greep te krijgen op zijn erfenis. Het kind moest weliswaar onderhouden worden met de opbrengst van zijn erfenis, maar intussen pikte
het familielid dat daarvoor instond een graantje mee. Het feit dat de naaste verwanten eerst in aanmerking kwamen voor de houdenisse is geen toeval: ze waren ook de eerste erfgenamen van het kind wanneer het stierf.
Wat het onderhoud concreet inhield, was goed afgebakend. Voor de arbeidsongeschikte jonge kinderen was de essentie: eten, drinken, slapen, kleding, verpleging bij ziekte, onderwijs en opvoeding. Het geslacht speelde
Terwijl moeder kookt, beweegt een van de kinderen het wiegje van de kleinste heen en weer.
Randminiatuur, Frankrijk, ca. 1500.
Oxford, Bodleian Library, Ms. Douce 276, fol. 110v
‘Van een kinderoppas die de jonge kinderen het “Ave Maria” leerde zeggen’. De uitbeelding van een mirakel was aanleiding tot een alleraardigst tafereeltje. Miniatuur in Jean Miélot, Miracles de Notre-Dame, ca. 1456. Parijs, Bibliothèque nationale de France, Ms. fr. 9199, fol. 54v
| |
| |
daarbij geen enkele rol. Ook niet voor het onderwijs: in de Nederlanden, meer dan elders in Europa, hadden meisjes een volwaardige kans op een opleiding, in ieder geval voor het elementaire onderwijs in lezen, schrijven en rekenen.
Wezen konden hun statuut van wees verlaten: door te huwen, door in het klooster te treden, door ‘uitgebrood’ te worden. Dat laatste betekent dat ze expliciet door hun familie werden
Vanop een dak schudt een man een zak munten leeg waarnaar op straat gretig wordt gegrabbeld. Dit thema, dat zowel vrijgevigheid als hebzucht uitbeeldt, komt meermaals voor als randillustratie in laat-15e-eeuwse handschriften.
Randminiatuur toegeschreven aan Simon Bening en atelier in het Getijdenboek van Albrecht van Brandenburg, ca. 1525.
Amsterdam, Bibliotheca Hermetica Philosophica, eertijds Ms. Astor a 24/2, fol. 63v
geëmancipeerd. Wie ontvoogd werd kreeg de volle beschikking over zijn of haar bezit, nog altijd zonder onderscheid inzake geslacht. De nuances begonnen bij de wijze van ontvoogden. De overgrote meerderheid van de weesmeisjes in Vlaanderen werd door huwelijk ontvoogd; hun leeftijd bij hun huwelijk valt niet te achterhalen. Uitbroding was in Gent het geval voor zowat 20% van de meisjes, en ze waren gemiddeld 24,7 jaar oud. Indien ze daarna trouwden, waren ze dus ouder dan 24. Voor de weesjongens was de overheersende formule, namelijk 57%, uitbroding op gemiddeld 24,4 jaar; slechts een minderheid werd door huwelijk ontvoogd. De 20% weesmeisjes die ontvoogdden zonder dat er van een huwelijk sprake was, reveleren een opmerkelijke visie: ze werden blijkbaar geacht ook zonder huwelijk op eigen benen te kunnen staan, rechtsbekwaam te zijn en hun eigen vermogen te kunnen beheren. De families zagen het misschien liever anders, maar durfden zich in elk geval niet te verzetten. De tijdgenoot ging er dus niet van uit dat een vrouw, louter en alleen omdat ze een vrouw was, niet zelfstandig zou kunnen zijn.
Voor weesjongens waren er andere bekommernissen. Het huwelijk maakte hen heer en meester van hun erfgoed. Maar door de lange leertijden was het huwelijk fataal laattijdig. De familie was geneigd de uitbroding op de lange baan te schuiven. De voogden en de familie bedachten tal van vertragingsmanoeuvres om de ontvoogding van de wees en vooral de onvoorwaardelijke overheveling van zijn totale bezit uit te stellen. Dat uitstel leidde soms tot probleemgedrag bij de jongere, op financieel, seksueel en crimineel gebied. Opstandige jongeren riskeerden collocatie, opsluiting op eigen kosten en op initiatief van de familie.
Dankzij het egalitaire erfrecht bracht het weesmeisje haar volledige erfdeel mee in het huwelijk. Het enthousiasme waarmee haar familie zich inliet met het sluiten van een voor haar geschikt huwelijk, laat bijgedachten vermoeden. En inderdaad, ook binnen het huwelijk behield de vrouw - en bij haar overlijden haar kinderen, of, bij afwezigheid van kinderen, haar eigen verwanten - haar rechten op die bezittingen. Niet alleen het Vlaamse stede- | |
| |
lijke erfrecht was gunstig voor de vrouw, ook het huwelijksgoederenrecht steunde op gelijkberechtiging van de echtgenoten. Steeds was er volledige of gematigde gemeenschap van goederen. Dit huwelijksgoederenstelsel bevorderde in de Nederlanden de sterke positie van de vrouw en de weduwe, in tegenstelling met vele andere delen van Europa, waar geen sprake was van gemeenschap van goederen, en waar bij overlijden van de man de erfenis vrijwel volledig naar diens erfgenamen ging.
Het lastige leven van ongehuwde jongeren Vele jongeren in middeleeuws Vlaanderen stelden door de lange leertijd en de economische onzekerheid hun huwelijk uit, achtten zich te zwak voor het stichten van een decent gezin en gebruikten volop anticonceptiva. Hoewel dit laatste door Ariès en anderen ontkend is, bestond er wel degelijk malthusiaans gedrag avant-la-lettre. In Ieper, industriestad in verval, zijn er in 1412 in de verpauperde wijken 20,3% eenpersoonshaarden, de helft vrouwelijk. Ze bevinden zich vooral in de 14% Ieperse huizen die bewoond worden door meer dan één familie, en voor een deel bij de 31 personen die een kamer, met aparte keuken, huren bij een andere familie. Alleenstaande vrouwen zijn dikwijls arm: 39 op de 51 bedelaars in Ieper, in 1431. In 's-Hertogenbosch leeft 10% van hen op de armendis.
Meisjes trouwden doorgaans jong, jongens zelden voor hun vijfentwintigste. Zo lang bleven ze niet zonder seksuele honger. Om de periode tussen de ontluikende puberteit en de seksualiteit binnen het huwelijk te overbruggen was het bordeel een gedroomde oplossing. In elke stad en in ieder dorp was er wel een te vinden. Een vluggertje kostte een derde tot driekwart van het dagloon van een geschoolde arbeider. Omdat het de sociale orde meer ondersteunde dan verstoorde, werd dit gedrag door de overheid getolereerd. Daarnaast waren er de proefvrijages (écraignes), liefdesspelletjes bij huwbare meisjes met alle variaties van knuffelen, behalve penetratie. Dubbel voordeel van die vrijblijvende stoeipartijen was dat ongewenste zwangerschappen uitbleven, en dat de latere, echte huwelijksstrategieën van de familie niet werden doorkruist. De Vlaamse jeunesse dorée veroorloofde zich heel wat meer met jonge maagden. De Gentse schepenenregisters van rond 1450 staan bol van ongewenste zwangerschappen en ongehuwde moeders. Gerem Borluut, uit de bekende familie, defloreert in 1451 Lysbeth van de Steene, maar kan of wil haar, vermoedelijk wegens het standsverschil, niet huwen. Dan maar een forse som betaald voor de hinder en het kraambed, en vervolgens levenslang een lijfrente van 10 schellingen groot, een som die overgaat naar hun beider natuurlijk kind, mocht de moeder zich misdragen. Stadsbestuurders houden van sociale orde.
Het dominante model is dat van de jongeman op vrijersvoeten. Maar vrouwen namen ook wel eens het initiatief. In 1463 was Hulst het toneel van de rocamboleske perikelen van
Twee pentekeningen door de Meester van Wavrin in de Roman de Girart de Nevers, vóór 1467.
Boven: De jaloerse Girart verdenkt zijn mooie en onschuldige geliefde Euryant van omgang met een rivaal en wil haar in een driftbui doden.
Gelukkig voor het meisje verschijnt een gevleugelde draak ten tonele... Onder: Girart verslaat de belager van een badende maagd. Daarop vergezelt hij haar naar haar kasteel, waar zij zich uit dankbaarheid aan hem geeft.
Brussel, Koninklijke Bibliotheek van België, Ms. 9631, fol. 20 en 85v
| |
| |
twee onbemiddelde ongehuwden: Willem de Waghenaere, 21, en Berthele Sceppers, 54. Willem zou haar drie jaar voordien hebben verkracht, maar dat was louter een gerucht. We mogen aannemen dat ze min of meer vast samenwoonden. Willem, 33 jaar jonger dan zijn Berthele, gaat op een mooie dag flierefluitend op zoek naar een, wellicht jongere bruid. Berthele, ontgoocheld en woest, zit Willem met alle middelen op de hielen. Ze laat zich niet
‘Elkeen volgt zijn eigen weg’. Te voet reizende jongelieden met stok. Miniatuur in Petrus de Abano, Expositie problematum Aristoteles, Gent, 1479.
Gent, Universiteitsbibliotheek, Ms. 72, fol. 98v
Een ongewapende jongeman wordt onderweg door vier mannen met stokken en zwaarden overvallen. Illustratie bij het hoofdstuk ‘Timor et fortitudo’ in Petrus de Abano, Expositie problematum Aristoteles, Gent, 1479.
Gent, Universiteitsbibliotheek, Ms. 72, fol. 314
ontmoedigen wanneer hij haar op de markt van Hulst peren en appelen naar het hoofd gooit en 's nachts tot bloedens toe toetakelt, en dan Hulst ontvlucht uit vrees voor arrestatie. Dankzij vrienden en magen wordt het toch een happy end, en trouwt Willem met zijn vroegere levensgezellin. De vlucht van de jongeman was vooral een gevolg van schaamte over het grote leeftijdsverschil, een klassiek voorwerp van spot in de rituelen der jeugdbenden ( charivari).
Kortsluitingen tussen ouders, vrienden en magen, en kinderen Kortsluiting tussen ouders en kinderen is dikwijls te herleiden tot een generatieconflict. Er waren inderdaad redenen te over voor frustratie bij jongeren. Ouders hadden juridisch alleenrecht. Van zelfstandig optreden was geen sprake. Jongens hielden de beproeving van de lange leertijd vaak niet vol en liepen voortijdig weg van hun werkgever. Ongedurige weeskinderen vertoonden wangedrag. Meisjes vluchtten in een huwelijk zonder instemming der ouders. Ouders stuurden onhandelbare kinderen vaak tijdelijk naar familie of voor een opleiding naar een andere stad.
Indien de vlucht van het meisje uit het familienest een blijvend karakter kreeg doordat zij tegen de zin van de ouders ging samenwonen met een partner buiten het gezin, sloeg de repressie - zoals overheid en families die gestalte hadden gegeven in de Gentse keuren van 1297 en 1438 - ongenadig toe. Het meisje werd onterfd, en er volgde zelfs dootmakijnghe, een situatie waarin het kind door de familie als dood werd beschouwd zolang de ongewenste relatie voortduurde. De sancties waren niet mals. De vijftiende-eeuwse kruideniersdochter die het ouderlijke huis ontvluchtte om te huwen zonder toestemming, verloor niet enkel haar erfenis, ze verspeelde tevens haar recht om het ambacht uit te oefenen - broodroof zonder meer.
Vrienden en magen hadden het met de weeskinderen die ze bevoogden meestal goed voor. Toch dreigden er misbruiken. De emancipatie en ontvoogding van een wees werd wel eens op de lange baan geschoven, omdat de jongere dan langer fungeerde als goedkope arbeidskracht voor de voogd. Op zich was het innen van loon van een wees geen misbruik: vanaf veertien jaar was het een normaal onderdeel van de overeenkomst over onderhoud en uitbesteding, die voor de schepenbank was gesloten na de dood van de ouders.
Dat de normale gang van zaken herhaaldelijk verkeerd liep voor een wees, zal wellicht het gevolg zijn geweest van heel banale opstoten van egoïsme en hebzucht, waarbij het belang van het individu, namelijk de wees, moest wijken voor dat van de brede familie. Weeskinderen zagen hun economische zelfstandigheid, en dus hun eigen inkomen, soms uitgesteld vanwege de materiële belangen van een of meer familieleden. Vrienden en magen
| |
| |
Lucretia wordt met geboeide handen naar het bed gesleurd (en verkracht) door Tarquinius. Miniatuur in een versie van de Roman de la Rose, Frankrijk, 1487-95.
Oxford, Bodleian Library, Ms. Douce 195, fol. 61v
hielden zich niet altijd aan de spelregels en dwongen een wees soms tot huwelijksbeloften die ongetwijfeld nuttig waren voor de clan maar niet de vrije keuze waren van de wees. Jongeren vluchtten vaak in een clandestien huwelijk als krachtig protest tegen de onmogelijkheid van een vrije partnerkeuze. De frustratie kon ook uitmonden in een schaking, al dan niet gevolgd door een collectieve verkrachting van het meisje door een jeugdbende. In hun defensie voor de rechter motiveerden de schoeljes hun brutale gedrag als een aanklacht tegen het autoritaire optreden van families die bepaalde meisjes voor bepaalde kandidaten wilden reserveren.
Verleiden en schaken De grote bemoeizucht van ouders, brede familie en overheid heeft jongeren en ook oudere verliefde paren aangespoord tot grote creativiteit in het bedenken van manieren om die hindernissen te omzeilen.
De zachtste vorm van verzet was het vrijwillige samenwonen van twee individuen, met wederzijdse belofte van trouw: dat was het clandestiene huwelijk waarmee de familie én de priester buitenspel werden gezet. Was het een teken van affectie in de partnerkeuze? Waarom was de Kerk zo tolerant en de brede familie zo bevreesd daaromtrent? Was het een sluipweg naar sociale mobiliteit, los van de ouderlijke controle? Het is alleszins opmerkenswaard dat hier geen sprake was van geweld en misdrijf.
Bij het forceren van een huwelijk was de zachte vorm die van de verleiding. Formeel was er geweld mee gemoeid, aangezien de ene partner (meestal de jongen) de andere ontvoerde of schaakte. Voor de rechter betrof het een welomschreven categorie van misdrijf: in het Vlaamse middeleeuwse recht wordt het ontscakinghe genoemd. De cruciale vraag was of de schaking met instemming van het meisje gebeurde. Zo ja, waarin lag dan het misdrijf? Wie was de gedupeerde? Voor de Kerk was er geen, voor de lekensamenleving wel. Volgens de keure van graaf Gwijde van Dampierre uit 1297 was het een strafbare handeling ‘als een vrouw, die vader of moeder heeft, of wees is, geschaakt wordt met haar toestemming, en dit
| |
| |
Vier stadia in een 15e-eeuwse vrijage:
Troïlus en Cressida omhelzen elkaar beneden aan de trap (ca. 1480). Oxford, Bodleian Library, Ms. Douce 331, fol. 26
Alexander wordt verleid door Morgaine (1468). New York, The Pierpont Morgan Library, Ms. 41. fol. 44
Een minnekozend paar op een gesloten kist. Miniatuur toegeschreven aan de Meester van Guillebert de Mets in Laurent Premierfaits Franse versie van Boccaccio's Decamerone, 1445-50.
Parijs, Bibliothèque de l'Arsenal, Ms. 5070
Een vrijend stel in een hemelbed. Miniatuur in Petrus de Abano, Expositio problematum Aristoteles, Gent, 1479.
Gent, Universiteitsbibliotheek, Ms. 72. fol. 78v
geschiedt buiten de wil van vader en moeder, of, indien zij wees is, buiten de wil van haar naaste magen’. Ouders en brede familie waren in de burgerlijke wetgeving dus het slachtoffer, in hun functie van beheerder van het familiepatrimonium, en konden zich burgerlijke partij stellen. Er volgde dan, in theorie, een dubbele sanctie: de schaker werd drie jaar verbannen uit het graafschap, het meisje verloor al haar goed en haar rechten op erfenis uit het familiepatrimonium. Maar zo verliep het zelden. In de praktijk ging de baljuw, na klacht van de
| |
| |
ouders, op zoek naar de overtreders en hij vond ze meestal niet ver weg. Er werd een boete betaald, ten voordele van de vorst en van de woonplaats van de daders. Willem uuten Wilghen uit Evergem schaakte in 1478 de dochter van Jan de Pauw ‘om met haar te huwen’. Op verzoek van de ouders spoorde de baljuw de schaker op. Die kwam er met een boete van 36 pond parisis af, want het onderzoek wees uit dat alles ‘met goedvinden van de dochter’ was gebeurd en er dus slechts sprake was van verleiding. De opgelegde 36 pond stemde overeen met 120 dagen loon van een ongeschoolde arbeider. Omdat er in een jaar slechts 260 werkdagen waren, komt dat neer op bijna een half jaar arbeid, wat niet min is voor weinig koopkrachtige lieden. Aan verbanning van de jongen of confiscatie van de goederen van het meisje werd al lang niet meer gedacht. En vermits het doel van de schaker per slot een clandestien huwelijk was, is de kans groot dat het feest in het Evergemse verhaal toch doorging.
In andere gevallen regulariseerden de schaker en zijn meisje hun geldige maar kerkrechtelijk onwettige relatie, door een priester op te zoeken. In 1438 ontvluchtten Wouter Janszoon en Jakemien Willemszoon Middelburg in Zeeland; in een plaatsje in Brabant, in het ‘buitenland’ dus, ‘huwt de een de ander in de handen van de pastoor van de plaats’. Daardoor was de echtverbintenis onomkeerbaar. Priesters hadden blijkbaar geen enkele morele scrupule om in gevallen van verleiding mee te helpen aan de kerkelijke regularisatie, ook al was dat tegen de zin van de ouders. Ten overvloede gaat het meisje voor de lokale schepenbank ook nog ‘bekennen dat ze uit vrije wil is meegekomen’. Dat laatste was blijkbaar een voorzorg tegen een eventuele burgerlijke klacht vanwege de ouders, die buitenspel waren gezet.
De hardere methode was die van de vrouwenroof. Ook hier is de definitie van de rechtspraak glashelder: abductio impliceert het schaken van een vrouw tegen haar wil - en uiteraard ook tegen de zin van de familie. In de praktijk was het voor politie en rechters niet altijd eenvoudig om uit te maken of het verleiding, dan wel vrouwenroof betrof. Vaak was het een spel van woord tegen woord en dus een op zijn minst schijnbare patstelling. Pieter de Wulf heeft in 1424 de dochter van Alard Stouten geschaakt, tegen de zin van de vader, die er de baljuw bij haalt. Maar het meisje zelf getuigt voor de baljuw dat ‘alles wat de genoemde Pieter met haar heeft gedaan’ (en dat kunnen we ons levendig voorstellen) ‘gebeurde met haar wil en instemming’. Trouwens Pieter en het meisje zijn inmiddels gehuwd. De baljuw is al tevreden met de klassieke boete van 36 pond parisis. Wat vader Stouten verder deed of dacht vernemen we jammer genoeg niet. Indien bewezen werd dat het inderdaad vrouwenroof betrof, dan was de sanctie al vanaf 1191 de doodstraf, omzetbaar in levenslange verbanning. Zo'n vaart nam het meestal niet. De vindingrijkheid in het bedenken van motieven die de straf kunnen reduceren is onuitputtelijk. Gillis de Manghelaere wordt in 1433 voor vijftig jaar uit Vlaanderen verbannen door de Gentse schepenen, na een onmiskenbare vrouwenroof, want ‘getuigen hebben haar hulpgeroep gehoord’. De voogd en magen van het meisje verzoenen zich echter met Gillis, die bovendien een arme gezel is. Na tussenkomst van enkele bonnes gens gunt de baljuw hem een minnelijke schikking voor 30 pond. Onthullend voor de middeleeuwse mentaliteit is dat vrouwenroof doorgaans niet wordt voorgesteld als een misdrijf tegen de betrokken vrouw, maar wel tegen de familie en de openbare orde. Een aardige variant is het schaken van een gehuwde dame. Ontvoerder Maes Bouters nam in 1388 bovendien nog het bezit van de bedrogen
echtgenoot mee. De twee geliefden werden in dit geval voor eenzelfde periode van tien jaar verbannen en konden dus handig overleggen over een gemeenschappelijk ballingsoord.
Vrouwenroof kon met verkrachting gepaard gaan. Cynisch genoeg werd de daad daardoor alleen maar efficiënter, althans indien er een zwangerschap op volgde en de bedoeling van de onderneming een huwelijk tegen de zin der ouders was. De grens tussen vrijwillige seksuele gemeenschap en verkrachting, avec ou contre gré, is voor de middeleeuwer scherp getrokken. De bewijslast ligt bij de vrouw: zij moet getuigen vinden die gehoord hebben dat zij protesterend heeft geroepen. De kwestie is echter: hoe bewijs je zoiets als er toevallig geen getuigen in de buurt waren?
| |
| |
Het aantonen van de seksuele gemeenschap is niet de kern van de zaak: dat kan door onderzoek van matrones, beëdigde vroedvrouwen. Maar wat met het aspect verkrachting? De oplossing kan komen van de betrokkenen zelf. De dader kan bijvoorbeeld bekennen: Jan de Neckere wordt er in 1471 van verdacht een meisje van acht te hebben misbruikt; hij wordt gevangengezet en bekent uiteindelijk; hij krijgt grace mits het betalen van 120 pond (400 dagen ongeschoolde arbeid) aan voogd en vrienden en magen van het kind, en nog eens 200 pond (666 dagen) aan de baljuw. Soms valt de vrouw door de mand: in 1389 klaagt de gehuwde Liesbet Ackermans de molenaar Fierin Sampson aan ‘die haar zou hebben beslapen in zijn molen tegen haar zin’, maar een poosje later bekent ze de baljuw ‘dat ze niet heeft geroepen’, en Fierin komt er goed af met de milde som van 36 pond. Zulke lichte sancties waren
Jupiter, vermomd als vrouw, randt Callisto aan in de tempel van Diana. Miniatuur in Raoul Lefèvre, Recueil des Histoires de Troye, Vlaanderen, na 1467.
Brussel, Koninklijke Bibliotheek van België, Ms. 9261, fol. 31
| |
| |
weliswaar courant, maar het kon ook mislopen. Soms werd verkrachting inderdaad bestraft met lange verbanning. In 1479 worden Daneel van den Leene en Jenijn Charle ervan verdacht een meisje te hebben verkracht. Pas op de pijnbank bekennen ze en ze worden door de Gentse schepenen voor vijftig jaar uit Vlaanderen verbannen. In 1480 wordt Jacob de Pottere schuldig bevonden aan verkrachting van meerdere meisjes; ook hij wordt op de
De verkrachter ontmand, of de castratie van Saturnus door Jupiter. Miniatuur in een versie van de Roman de la Rose, Frankrijk, 1487-95.
Oxford, Bodleian Library, Ms. Douce 195, fol. 76v
rooster gelegd, en na bekentenis ter dood veroordeeld. Hij wordt daadwerkelijk opgeknoopt, na een poging om de executie uit te stellen met een genadeverzoek, dat echter geweigerd wordt.
Vaak verhalen de bronnen expliciet welke strategie er achter de vrouwenroof stak. In 1431 wordt Willekin Stalin ‘ervan verdacht Trysquin Bakere te hebben verkracht tegen haar wil om haar te kunnen huwen’. Dat laatste is dan wel mislukt, want ze wordt na de feiten keurig naar het huis van haar vader teruggebracht. Willekin is wel 80 pond (266 dagen ongeschoolde arbeid) lichter na zijn mislukte poging. Een heel ander verhaal is dat van de Gentse stadsklerk Hendrik Tolvin, die in 1385 Kathelijne, dochter van de vermogende Gentse patriciër Jan van Libercha verkracht én schaakt. Tolvin is blijkbaar rad van tong en ambitieus. Vader Libercha schenkt de snoodaard genade en herstelt zijn dochter in haar bezit. In 1390 huwt Tolvin zelfs met die dochter en hij maakt een mooie carrière als invloedrijke stadspensionaris.
We kennen de motieven ook uit normatieve teksten. De hertogelijke ordonnantie van 1438 tegen verkrachtingen stelt dat ‘vele vrouwenroven en geweld op maagden en andere vrouwen plaatsgrijpen onder de [schone] schijn van huwelijken, maar [in feite] op grond van de begeerte om bezittingen in te palmen’. Zulks leidt tot destabilisatie van de maatschappelijke verhoudingen, en daarom trof de hertog forse maatregelen om de kwaal in te dijken. Het is duidelijk dat hij, op aandringen van de Gentse patriciërs, een rem wilde zetten op elke vorm van ongecontroleerde maatschappelijke mobiliteit.
Aan geforceerde huwelijken lagen diverse motieven ten grondslag. We zagen reeds ouders en vorsten aan het werk om jonge mensen tegen hun zin tot een huwelijk te dwingen. We zagen Tolvin via een geforceerd huwelijk sociale promotie realiseren - en niet alleen voor zichzelf, want zijn zoon klom op van stadsbediende tot hertogelijke ambtenaar en woonde in het prestigieuze Braamsteen aan de Gentse Onderstraat tussen andere Bourgondische kopstukken. Ontelbare Romeo's en Julia's trotseerden uit spontane verliefdheid de wensen van hun ouders en familie om, louter geïnspireerd door affectie, emoties en erotische gevoelens, hun eigen wil door te drijven.
Ouders speelden in die verhalen niet zelden een dubbelzinnige en dubieuze rol. In het mid-
Een dame wordt door een soldaat in het struikgewas gesleurd.
Haar echtgenoot, die hulpeloos op de grond ligt, is volgens de tekst de gedwongen getuige van de meervoudige verkrachting van zijn vrouw. Ingekleurde pentekening door de Meester van Wavrin in een 15e-eeuwse versie van La Fille du Comte de Ponthieu.
Parijs, Bibliothèque nationale de France, Ms. fr. 12572, fol. 135v
| |
| |
deleeuwse Frankrijk zou de familie van het huwbare meisje soms een ‘ontvoering’ of ‘schaking’ hebben geënsceneerd, omdat een huwelijk in dergelijke omstandigheden de vader van de bruid een dure bruidsschat bespaarde, evenals de kosten van een feest. Ook broers en zusters van de bruid waren er gelukkig mee: door de onterving van de onbehoorlijk gehuwde zuster moesten ze hun ouderlijk erfdeel niet met haar delen.
Het bijbelverhaal van de verleidelijke Ruth die naast Boaz in de hooischuur gaat slapen, is hier in een realistisch 15e-eeuws decor weergegeven. Miniatuur in de Historiebijbel van Evert Zoudenbalch, Utrecht, na 1460.
Wenen, Österreichische Nationalbibliothek, Cod. 2771-72, fol. 153v
Zo'n machinatie houdt alleszins in dat de ouderlijke affectie, althans tegenover deze dochter, te kort schoot, want de naïeve bruid was de dupe. Daartegenover stond de tactiek om het kind voor de familie te recupereren nadat ze door een ongewenst individu was geschaakt: hier moet de gedachte hebben voorgezeten dat de terugkeer van het verleide meisje het mogelijk maakte om een voor de familie voordeliger partij te zoeken. De in 1438 geschaakte Jakemien Willemszoon uit Middelburg in Zeeland was ongetwijfeld vrijwillig met haar minnaar gevlucht, maar zij kreeg vermoedelijk heimwee na drie maanden in het verre Brabant. Of misschien werden er signalen uitgezonden door de familie om haar terug te lokken. Ze nam contact op met ouders en magen en liet zich overtuigen om bij het Hof van Holland klacht in te dienen tegen haar echtgenoot wegens vrouwenroof. Ambtenaren van de vorst onderzochten de feiten, botsten op de eerder in dit hoofdstuk vermelde legale bewijzen (schepenen en pastoor van het Brabantse dorp waar het paar naartoe was gevlucht) en wezen de klacht af. Inmiddels was echtgenoot Walter Janszoon in paniek geraakt door de tegen hem lopende klacht, en op de vlucht geslagen. Hij diende bij de hertog van Bourgondië een genadeverzoek in, met gunstig resultaat. Het snode plan en de morele druk van de ouders werden hier onschadelijk gemaakt door de vele voorzorgen die de verliefde jongeman had genomen. Het is wel frustrerend dat we niet weten of hij nog lang en gelukkig met zijn Jakemien samenleefde.
Vrouwenroof vond, om begrijpelijke redenen, vaak 's nachts plaats. Een geliefkoosde formule was het wegvoeren te paard of met een huifkar, na het heimelijk overvallen van de dame op weg naar de ochtendmis. Verkrachtingen gebeurden in alle denkbare lokaties: de slaapkamer van de bedrogen echtgenoot, het open veld, de hooizolder van een molen, handig wanneer de dader toevallig molenaar is. Processen en genadebrieven verhullen nauwelijks de brutaliteit van de aanpak. Als Jehan Gogot in 1449, in zijn Bourgondische dorp, Guiote neergooit op het hooi ‘om haar vleselijk te kennen’, schreeuwt zij ‘dat ze zal roepen als hij haar niet met rust laat’, waarop Jehan dreigt dat ‘als ze roept, hij haar mond zal volstoppen’. Na de feiten zwijgt het meisje lange tijd, geterroriseerd en getraumatiseerd. In 1457 neemt Guiot Dieulefit, bewogen als hij is ‘door vleselijke lust doordat hij gedronken had en met wijn geladen was’, de nodige tijd om het meisje dat hij verleidt rustig uit te kleden, ‘comme pour l'esmouvoir a consentement charnel’. De romantiek mag niet baten: het gebeurt tegen haar wil, alleen vergeet ze te roepen.
De dankbaarste prooien van vrouwenrovers waren weduwen en dochters uit welvarende families. In beide situaties was de buit een reeds voltooid patrimonium, dat met geringe inspanning in de schoot tuimelde van de als Don Juan vermomde geldwolf. Het schaken van een weduwe was evenwel een gewaagde onderneming, vanwege de alertheid van de brede familie die haar kansen op het patrimo- | |
| |
nium niet wilde zien vervluchtigen. Dirk van Langerode, die in 1476 in Leuven weduwe Katharina Meulenpas in zijn huwelijksnet wilde vangen, en haar maandenlang met sympathieke bezoekjes vereerde, nam ten slotte zijn toevlucht tot een aangepast scenario: de schaking, die op het moment zelf een roof leek (en misschien ook was), kreeg nadien veeleer de schijn van een verleiding met goedvinden van Katharina. Die inkleding was
De drie theologale deugden (geloof, hoop en liefde) richten hun moraliserende waarschuwingen tot drie burgervrouwen. In het midden staat Christine de Pisan, de auteur van Le Livre des Trois Vertus. Zuidelijke Nederlanden, begin 15e eeuw.
Brussel, Koninklijke Bibliotheek van België, Ms. 9551-52, fol. 66
nodig, zei hij achteraf, omdat hij vermoedde dat een aantal hem ongunstig gezinde personen (hij bedoelde Katharina's vrienden en magen) hem wilden hinderen en Katharina van haar voornemen wilden afbrengen.
Vergeten we tot besluit niet dat de overgrote meerderheid van de middeleeuwse kinderen zich wél neerlegden bij de keuze van hun ouders, of dat hun beider voorkeur en maatschappelijke verwachtingen gewoon samenvielen.
Stukgelopen huwelijksrelaties Het spaak lopen van huwelijksrelaties begon meestal met daden van agressie tussen de partners. Laat-middeleeuwse kluchten zoals Nu Noch tonen door hun bazige vrouw geterroriseerde sukkels van mannen. Dat beeld ging terug op het negatieve Eva-cliché van theologen, dat in preken ruim verspreid werd. Even klassiek was het thema van de bruut die zijn eega bont en blauw slaat. Wij weten eigenlijk niet hoeveel klappen echtgenotes mochten incasseren in het kader van de ‘strijd om de broek’. Waren er wel criteria? Een stedelijk reglement van Aardenburg stipuleert dat ‘een man zijn vrouw mag slaan, want de vrouw is een stuk huisraad van de man’. De man mag zijn vrouw tuchtigen, niet omgekeerd. Er bestonden echter grenzen, want de baljuw beboette de echtgenoot die ‘mesuseert jeghen sijn wijf’. Ongetwijfeld was er op dit vlak forse onder-rapportering en waren rechters niet snel geneigd zich in echtelijke ruzies te mengen. Middeleeuwse gedragsboekjes, zoals dat van Dionysius de Kartuizer, vertaald in 1462, bepleiten dat de man zijn gezag doet gelden in het gezin, maar wijzen fysiek geweld van de hand en prijzen overreding aan. In 1473 vinden twee Brugse dames, Katerine vander Leene en Jeanne Sey, een wel heel bijzondere manier om zich van hun echtgenoten te ontdoen: zij beschuldigen hen van sodomie, een vergrijp waarop de brandstapel staat. Hun
| |
| |
bewijsvoering is ontoereikend en de schout veroordeelt Katerine tot een relatief lage boete, omdat ze zelf het slachtoffer is van verbaal en fysiek geweld vanwege haar man, Jeanne echter tot een fikse boete en tot twee dagen aan het rad te schande staan.
Een ander symptoom van familieruzie, maar met juridische gevolgen, is het opzeggen door een der partners van verantwoordelijkheid voor het doen en laten van de andere.
Ten onrechte verdacht van ontrouw aan haar verloofde, Lodewijk van Gavere, wordt Ydorie op haar kamer opgebeurd door haar dienstmeid Edea. Pentekening door de Meester van Wavrin in Histoire des Seigneurs de Gavre, 1460-86.
Brussel, Koninklijke Bibliotheek van België, Ms. 10238, fol. 122v
In 1362 verklaart Clais van Wettere dat ‘hij niet langer borg staat voor zijn vrouw Kateline Smayers, wegens wangedrag zonder zijn weten’. Concreet ontraadt hij zijn Gentse stadsgenoten om met zijn spilzieke echtgenote nog langer ‘koopmanschap te doen’ of haar ‘borgen of leningen te verschaffen’.
Middeleeuwse partners zochten en vonden wel degelijk binnen het huwelijk warmte, affectie en seksueel genot. Waren die ingrediënten door omstandigheden verzwonden, dan zochten ze die buiten hun relatie. In 1383 verdedigt Jean Pastoure uit de Champagne zich voor een Parijse rechtbank tegen Jean Coleau voor roof en vermoedelijke verkrachting van diens echtgenote Jehannette, met het dubbele argument dat Coleau ‘dusdanig grote ruwheden uitvoerde op zijn vrouw dat ze uit eigen wil het echtelijk huis verliet, en introk in de woning van Pastoure’ en ‘dat Jehannette dit alles deed uit een affiniteit voor hem [Pastoure] die groter was dan voor wie ook’. Het gebruik van het opvallende contrast tussen durtez en affinité geeft goed de sfeer weer van de middeleeuwse relaties. Het bewijst ook dat het een doeltreffend argument was voor toenmalige rechters en een sociaal geaccepteerde denkcategorie.
In vele gevallen liep de zoektocht naar warmte uit op overspel, al kan dat laatste ook puur speelvogelgedrag zijn. Met zijn drieënder-
Een wantrouwige en een wreedaardige echtgenoot. Miniaturen in een versie van de Roman de la Rose, Frankrijk, 1487-95.
Oxford, Bodleian Library, Ms. Douce 195, fol. 66v en 60
| |
| |
Discordia (Eris, de godin van de twist) gooit een gouden appel voor de aanwezige godinnen om de bruiloft van Peleus en Thetis te verstoren. Opmerkelijk zijn het linnen tafelkleed met geborduurde rand, het uitgestalde vaatwerk en de banken waarop de genodigden aanzitten. Miniatuur in Jean Miélots bewerking van Christine de Pisan, L'Epître d'Othéa, ca. 1460.
Brussel, Koninklijke Bibliotheek van België, Ms. 9392, fol. 63v
tig maîtresses en zesentwintig bastaardkinderen was hertog Filips de Goede in hoogsteigen persoon het model. Het spel stond voorop maar de affectie was nooit veraf. Filips keerde vaak terug naar dezelfde geliefden en zorgde gul voor hen en hun natuurlijke kinderen. Priesters vormden het tweede archetype van de succesvolle minnaar. De Gentse kanunnik Hendrik Goethals, mentor van Filips de Goede, verwekte vijf bastaarden bij twee Gentse dames. De realiteit hield dus gelijke tred met de vele fictieverhalen waarin clerici centraal stonden.
De novellen in Boccaccio's Decamerone en de bijbehorende miniaturen vertonen een rijke waaier van lokaties waar vindingrijke minnaars actief zijn, met enige perverse voorkeur voor het bed van de op reis vertrokken echtgenoot die echter elk ogenblik kan terugkeren. Die bedrogen echtgenoot is een onuitputtelijk voorwerp van ironie.
Burgerlijke autoriteiten traden tegen overspel slechts ex officio op indien de sociale orde in het gedrang kwam. In Breda mag in 1454 een overspelig stel niet langer schenkingen verlijden voor notaris of schepenbank, en evenmin optreden als wettige getuigen. Leuk is wel dat overspelige vrouwen onder de tien en boven de zestig vrijuit gingen. Die tussen tien en zestig bleven meestal eveneens buiten schot van de rechter, maar kregen het ongetwijfeld binnen de familie te verduren. Mannen konden een criminele vervolging instellen tegen hun overspelige partner voor eerroof; de vrouw kon slechts burgerlijk vervolgen, als eventuele aanzet tot scheiding.
Kerkelijke instanties bogen zich over het morele aspect van overspel, als inbreuk op het sacrament en als afwijking van de exclusief op procreatie gerichte seksualiteit. Theoretisch was excommunicatie de straf, maar in de praktijk verzilverde de inhalige laat-middeleeuwse Kerk de spirituele straf steevast door middel
| |
| |
van boetes, waarvoor een complexe casuïstiek was uitgekiend met gradaties op basis van familiale en spirituele verwantschap tussen de daders. Bovendien werd het gewicht van de boetes mooi aangepast aan de sociale status: de sommen in de rekeningen van de kerkelijke rechter van Doornik variëren van een half tot 12 pond. Was enkel de man gehuwd ( adulterium simplex), dan betaalde alleen hij. De draagkracht van de man was hier bepalend, de status
Een duivel tracht een monnik te verleiden tot wereldse geneugten en zinnelijk plezier. Miniatuur (detail) toegeschreven aan de Meester van Antoine Rolin in Henri de Suso, L'Orloge de Sapience, Henegouwen, vóór 1449.
Brussel, Koninklijke Bibliotheek van België, Ms. iv 111, fol. 18v
van de ongehuwde vrouw speelde niet mee. Waren de betrokkenen allebei gehuwd ( adulterium duplex), dan betaalde de vrouw vaak iets minder dan de man. De boete schoot pijlsnel de hoogte in wanneer de zondige partners uit gegoede families stamden. In 1446-48 moesten telgen van de geslachten Borluut en De Beer niet minder dan 60 pond ophoesten. Het opsporen van overtredingen liep via een weldoordacht netwerk van verklikking. In de vijftiende eeuw was overspel van priesters danig gebanaliseerd als misdrijf, maar het bleef een geschikte bron van inkomsten voor de Kerk. In 61 van de 157 dorpen (38,8%) waar morele overtredingen voorkomen in het bisdom Doornik, in drie van de vier kleine steden, en in zeven van de acht vermelde Gentse parochies wordt de lokale pastoor beboet. Dit soort boetes duikt in de rekeningen zowat om de vijf jaar op; ze schommelen tussen 3 en 33% van het jaarinkomen van de geestelijke. We zijn geneigd er een soort recurrente heffing in te zien op vormen van seksualiteit die weliswaar door moralisten werden verguisd maar in de praktijk hypocriet werden getolereerd. Het bescheiden niveau van de boete zorgde ervoor dat het jaarbudget van de parochie niet uit evenwicht werd gebracht.
Al werden man en vrouw min of meer gelijk bestraft door de burgerlijke en kerkelijke rechter, de sociale tolerantie inzake overspel was voor beide seksen niet identiek. Aan de top van de Bourgondische samenleving was overspel een snobistische attitude die op weinig weerstand stuitte. In lagere klassen draaide het heel vaak uit op een sociaal drama. Publieke oneer is het trieste lot van de armere maîtresse in sociaal gemengde buitenechtelijke relaties. In Colijn van Rijsseles toneelstuk Spiegel der Minnen van rond 1480 is de protagoniste Katharina een arme arbeidster. De ouders van haar aanbidder Dirk, een rijke koopmanszoon, verzetten zich tegen een huwelijk met het misprezen naaistertje. Katharina verwerpt met klem de suggestie van een van haar vrienden dat ze dan maar een tijdlang Dirks maîtresse moet worden, omdat zij (niet hij) haar eer zou verliezen en daarmee ook alle hoop op een later huwelijk. Voor rijke dames is de prijs niet de oneer: zij hebben nog steeds hun patrimonium te bieden.
Uit tal van processen rond passionele moorden weten we dat de bedrogen echtgenoot inderdaad soms voortijdig thuiskwam, ‘bij nacht’, zoals in 1455 Jacot Barcueille, die met afschuw ‘Estevenin d'Escoste in zijn eigen woning bij zijn vrouw in bed aantrof, een onweerstaanbare drang [chaude colle] voelde, bovenop Estevenin sprong en hem dusdanig met een mes verwondde dat hij die nacht nog overleed’. Jacot vlucht het land uit, vraagt en krijgt genade van Filips de Goede. De hertog is vol begrip voor Jacots opgekropte woede en onweerstaanbare drang tengevolge van het
| |
| |
Op aanstoken van de oudste dochter snijden de tegelijk getrouwde dochters van koning Diodicias van Syrië hun mannen de keel over tijdens de huwelijksnacht. Alleen de jongste dochter vlucht weg met haar man. Miniatuur in Jean de Wavrin, Chroniques d'Angleterre, ca. 1470.
Wenen, Österreichische Nationalbibliothek, Cod. 2534, fol. 23
| |
| |
De verloofde van Henri de Metz arriveert met haar bruidsmeisjes en escorte in het kasteel van haar schoonfamilie voor de huwelijksceremonie en bruiloft. Miniatuur door Loyset Liédet in David Aubert, Histoire de Charles Martel, 1465.
Brussel, Koninklijke Bibliotheek van België, Ms. 7, fol. 78
gedrag van Estevenin, die ‘herhaaldelijk pochte vleselijke omgang te hebben gehad met de vrouw van Jacot’ en zodoende diens eer fundamenteel had aangetast. In strijd daarmee lijkt het begrip waarop een Brugse vrouw als Lysbette Lem kon rekenen, toen ze in 1383 door overspelig gedrag haar man tot zelfmoord bracht. Hoewel de schout haar wilde ophangen aan een boom, kreeg ze een minnelijke schikking aangeboden voor 30 pond.
Een vrij radicale kortsluiting binnen het gezin is, in het middeleeuwse theater, het opschorten van het liefdesspel door een der partners, want ‘bij tweygeren dicwils ghescillen resen’. In vorstenhuizen en hoge adellijke kringen was het klassieke motief voor verstoting het onvermogen van de vrouw om erfgenamen te produceren, maar ook simpelweg de nood aan een echtscheiding om de vorst ruim baan te geven voor een nieuwe politieke koers.
Formele scheiding was volgens het middeleeuwse canonieke recht mogelijk. Het huwelijk werd ongeldig verklaard als de man impotent of te dicht verwant was. In alle andere omstandigheden bleef het echtelijke sacrament gehandhaafd, maar werd zonodig wel ‘scheiding van lichaam of van woning’ toegestaan. Aanvaardbare motieven daarvoor waren: overspel, ketterij, zware verwondingen en ook sinds de vijftiende eeuw, de onverzoenbaarheid van karakter (morum discrepantia). Als karakter een argument was om te scheiden, dan mogen we omgekeerd besluiten dat de laat-middeleeuwse mens affectie als noodzakelijke basis van een geslaagd huwelijk zag.
In de late Middeleeuwen kwamen net als vandaag zowel geslaagde als mislukte huwelijken voor. Alleen kennen we de eerste minder goed: gelukkige mensen hebben immers geen geschiedenis.
| |
| |
| |
Solidariteit en geborgenheid in het familieleven
Psychologische en fysieke attractie als basis van partnerkeuze Bij het zoeken naar een partner, bij het aangaan van een informele relatie of een formeel huwelijk, blijkt de middeleeuwer de meest uiteenlopende motieven in het achterhoofd te hebben gehad. Centraal staat de tegenstelling tussen mariage de raison en mariage d'amour. In het eerste geval kan zowel de politieke als de sociaal-economische factor domineren.
Bij vorsten weerspiegelden huwelijken de strategieën van de grote internationale politiek. Als kind van dertien werd hertog Filips de Goede in 1410 gekoppeld aan de Franse prinses Michèle de France, omdat het zijn vader Jan zonder Vrees, een van de regenten en intriganten aan het Franse koningshof, goed uitkwam. In 1430 trouwde Filips, nu uit eigen berekening, met Isabella, dochter van de koning van Portugal maar vooral kleindochter van de Engelse prins John of Gaunt. Portugal onderhield toen goede connecties met Engeland, zodat dit huwelijk kan worden beschouwd als een eerste uiting van de zich aftekenende Bourgondisch-Engelse alliantie.
Een huwelijk kon ook worden gearrangeerd door stamvaders van patriciërsfamilies die tuk waren op het samenbrengen van patrimonia en politieke machtsposities, zoals een zetel in de schepenbank, als onderdeel van een maatschappelijke strategie: de jonge telgen van het geslacht hadden daarin niet de minste inspraak. Sociale ambitie was ook de drijfveer van de hogervermelde Gentse stadsklerk Tolvin, die wel zelf het initiatief nam tot een huwelijk als vorm van sociale promotie, maar dan via een radicale weg - het verkrachten van de begeerde partij.
Een derde soort huwelijk, veel alledaagser dan dat van de smalle elite waarover we het tot nog toe hadden, waren de spontane trouwerijen van verliefde paartjes. De stedelingen en plattelandsmensen van toen waren vanzelfsprekend toegerust met dezelfde zintuigen waarmee wij vandaag de dag onze omgeving aftasten. Dialogen uit fictieliteratuur en getuigenissen voor rechtbanken verraden een rijk genuanceerde woordenschat om karakter- en lichaamseigenschappen te formuleren, of om erotische fantasieën gestalte te geven. In zijn dagboek laat de enthousiaste vijftiende-eeuwse Parijzenaar Jean de Roye ons meegenieten van de kwaliteiten van de ‘filles nues’ die hij tot zijn geluk mocht aanschouwen, met hun ‘beau tetin droit, rond et dur, qui estoit chose bien plaisant’. In de verhalenbundel Cent nouvelles nouvelles, die rond 1456-61 in de omgeving van hertog Filips de Goede ontstond, vleit een
Feestmaaltijd bij welgestelden ter gelegenheid van een geboorte. Miniatuur in de Biblia figurata, gemaakt voor Raphaël de Mercatellis, Gent (?), eind 15e eeuw.
Gent, Kathedraal, Ms. 10, fol. 26v
| |
| |
Nadat ze heeft gebaad achter een gordijn, kamt een naakte vrouw (Vanitas) haar haar voor de spiegel. Miniatuur door de Meester van het Gebedenboek van Dresden in het Getijdenboek van Joos van Wassenaar, 1480-90.
Rotthalmünster, Coll. Tenschert
| |
| |
pientere en overspelige dame haar sullige echtgenoot, naar we mogen aannemen met ironische ondertoon, 's ochtends in het echtelijke bed met het compliment: ‘vous feistes de tres bon appetit le jeu d'amours.’ Er lopen in de verhalen ontelbare gulzige minnaars, ‘tres beau compaignons’ en ‘gentils galants’ rond, die op ‘belles filles’ jagen. Eén van hen voelt zich de koning te rijk, want ‘al was hij voor het klaarkomen zeer verliefd op haar geweest, daarna
Een maaltijd bij rijke burgers in een prieeltje. Miniatuur door de Meester van het Gebedenboek van Dresden in het Getijdenboek van Joos van Wassenaar, 1480-90.
Rotthalmünster, Coll. Tenschert
was hij het nog veel meer, en zij merkte het op en hield het in de gaten’. Beeldende kunstenaars tonen in hun geïdealiseerde portretten hoe we ons het schoonheidsideaal concreet moeten voorstellen: de Eva uit Van Eycks Lam Gods met kleine, hoge en stevige borsten en een geprononceerde golvende buik. De Middeleeuwen kenden ook het fenomeen van het ‘groene blaadje’: mannen met grijzende slapen vielen voor de fysieke charmes van jongere dames: een derde van de vrouwen trouwde met een aanzienlijk oudere man.
Affectie en fysieke charme werden in de vijftiende eeuw wel degelijk als criteria gehanteerd in de toenadering tussen individuen, in het ritueel van verleiding en overspel, in de zoektocht naar een huwelijkspartner. Tot ver in de jaren 1970 werd dat nochtans door bijna alle sociaal-historici in twijfel getrokken. Nog in 1974 poneerde Edward Shorter dat ‘in de Middeleeuwen alleen de elite in staat was om tederheid en passie, dus liefde, uit te drukken’ en dat pas ‘rond het midden van de achttiende eeuw liefde echt haar intrede deed als een onafhankelijke kracht die jonge mensen samenbrengt’. Mitterauer herhaalde dat nog eens in 1982, Stearns in 1985. In 1980 stelde Flandrin dat begrippen als sentiment, tendresse en amour niet bestonden vóór de zestiende eeuw, of althans niet in een seksuele context. In 1986 daarentegen wees Alan Macfarlane, in een hoofdstuk getiteld ‘Romantic Love’, erop dat reeds in 1456 een rechter in Canterbury het huwelijk zag als een relatie op basis van ‘spirit and body’. Chojnacki en La Roncière vonden bij de Venetiaanse patriciërs en de Florentijnse burgers van de veertiende en vijftiende eeuw een groter respect voor de
De Minnaar nadert eindelijk het heiligdom van de Roos... Miniatuur in een versie van de Roman de la Rose, Frankrijk, 1487-95.
Oxford, Bodleian Library, Ms. Douce 195, fol. 155
vrouw als persoon en een uitdieping van de affectie tussen partners. Recent onderzoek leert dat we dit laat-middeleeuwse gedrag rustig mogen vasthaken aan wat in de twaalfde eeuw, wellicht nog als elitegedrag, groeide en kleurrijk werd uitgebeeld door scherp observerende troubadours. Die merkten op dat althans de meest geraffineerde onder hun tijdgenoten, mannen én vrouwen, zonder schroom in hun relatie, binnen en buiten het huwelijk, wederkerige gevoelens van affectie en erotiek uitdrukten, en dat ze seks en liefde als een tweeling koesterden. Als we de bronnen uit de Lage Landen onbevooroordeeld ontcijferen, blijkt de factor menselijke warmte in het familieleven zelfs in alle maatschappelijke geledingen voor te komen. Met succes relativeerde in 1388 ridder Frans van Haveskerke, die veroordeeld was wegens het schaken van weduwe Alix van Heuchin en op hertogelijke genade hoopte, de ernst van zijn misdaad met het argument dat hij ‘estoit espris de grant amour, desir et affection’ voor vrouwe Alix ‘qui lors estoit vesve et a marier’, en hij voegde eraan toe dat ze na de schaking huwden ‘de leur liberal, franc et commun accort’. Bij niet-edelen was het niet anders.
Er kunnen vele bewijzen worden aange-
Pastoraal amoureus tafereel. Randminiatuur in het Breviarium Mayer van den Bergh, ca. 1525.
Antwerpen, Museum Mayer van den Bergh, inv. 946, fol. 159
| |
| |
voerd voor het bestaan van affectie als cruciale component in de partnerkeuze in de Middeleeuwen. Een krachtig bewijs vormen alleszins de talrijke gevallen van verleiding als koninklijke weg naar een zelfgekozen huwelijk, los van en vaak tegen de zin van de ouders. Gheenin Kerse uit Lovendegem neemt in 1410 Kateline Coppins mee, waarna ze vrijwillig een wettig huwelijk sluiten, dat alles tegen de zin van haar moeder en van de vrienden en magen, en niettegenstaande
Bourgondische huwelijksceremonie voor een kerkportaal. Vijftiendeeeuwse uitbeelding van de verbintenis tussen Boudewijn ii van Henegouwen en Ida van Leuven (iie eeuw). Miniatuur door Loyset Liédet in het derde boek van de Chroniques de Hainaut, 1448-53.
Brussel, Koninklijke Bibliotheek van België, Ms. 9244, fol. 28
‘de moeder in haar buurt om hulp riep voor het behoud van haar dochter’. Geldgewin was niet het motief van de schaker. Hij is en blijft ‘un povre compaignon’. Daarentegen waren zijn affectieve motieven zo krachtig dat hij bereid bleek de baljuw 12 pond te betalen bij wijze van minnelijke schikking om verder vreedzaam en wellicht gelukkig met zijn Kateline door het leven te gaan.
Een tweede afdoend bewijs van het voor- | |
| |
komen van spontane huwelijken op basis van affectie ligt in het hoger besproken clandestiene huwelijk, waarbij de partners elkaar trouw beloven buiten ouders én priester om. Door de latente of patente conflictsituatie met de ouders, verbeurden de weggelopen jongeren de facto hun rechten op het familiebezit. In die schemerzone speelden materiële overwegingen dus geen rol en moeten we wel aannemen dat de affectie in de eerste plaats kwam. Een clandestien
Verlaten door haar minnaar Aeneas, stort de wanhopige Dido zich op haar zwaard.
Miniatuur in een versie van de Roman de la Rose, Frankrijk, 1487-95.
Oxford, Bodleian Library, Ms. Douce 195, fol. 94v
huwelijk kon subversief gericht zijn tegen de ouders, evenzeer als een formeel huwelijk in het bijzijn van een priester. Beide vormen waren stevig beschermd door het canonieke recht, al werd dat wel eens betwijfeld door de een of andere theoloog. Rond 1210 moest rechter Thomas van Chobham dan ook expliciet bevestigen dat mannen en vrouwen zelf een huwelijk konden sluiten zonder aanwezigheid van een priester of van wie ook. Clandestiene en wettelijke huwelijken hadden allebei de waarde van het sacrament en konden geen van beide ongeldig worden verklaard. Wel waren kinderen uit een clandestien huwelijk onwettig, met alle nare gevolgen vandien, tenzij het huwelijk later voor een pastoor werd geregulariseerd. Er is al eindeloos gepiekerd over de werkelijke motieven die achter de zeer talrijke clandestiene huwelijken staken. Pas door het Concilie van Trente in 1563, en ook in een edict van de Franse koning van 1566, werden ze ongeldig verklaard. Vervelend is dat clandestiene trouwers nooit een motief vermeldden. Wilden ze de kosten van de kerkelijke plechtigheid vermijden? Was het een discrete manier om de bemoeienis van de ouders en de maatschappelijke controle van de Kerk uit te schakelen? Door hun huwelijksvoornemen niet aan de kerkdeur bekend te maken, zoals voorgeschreven was voor een formeel huwelijk, wisten de trouwers alvast bezwaren van derden of van jaloerse familieleden goeddeels te voorkomen.
Niet alle jonge mensen die hun partnerkeuze volledig zelf in handen namen, zetten hun liefdesrelatie in een formeel huwelijk om via verleiding en schaking, of in conflict met ouders en brede familie. De meesten gingen praten met de toekomstige schoonouders, al was het maar om te onderhandelen over bruidsschat en patrimonium. Pieret du Bois, uit een dorp bij Valenciennes, is een van die gezagsgetrouwe jongemannen. In 1456 gaat hij onderhandelen met zijn potentiële schoonvader. Ze worden het roerend eens over de voorwaarden. Daarna loopt alles mis. Een jaloerse buurvrouw voegt Pieret kwetsende woorden toe. Het huwelijk wordt uitgesteld. Uit pure wanhoop doodt Pieret twee familieleden van de klappei.
Een formaliteit die tussen de toekomstige echtelieden en hun respectieve families in een formeel huwelijk moest gebeuren, waren de zogenaamde huwelijksbeloften. In het jargon van het kerkelijk recht heetten die afspraken de verba de futuro (verloving). Daardoor verbonden beide partijen zich tot een huwelijk binnen de twee maanden. Een kandidaat die zijn woord terugnam onder het voorwendsel dat hij het gegeven had ‘voor de grap’ ( jocose sed non seriose), mocht zich aan een fikse boete van de bisschoppelijke rechter verwachten.
Een groot leeftijdsverschil tussen partners was het onderwerp van spot. Het veel behandelde thema van de jonge manipulerende Phyllis en de grijzende Aristoteles moest oudere mannen waarschuwen tegen het groene-blaadjesfenomeen.
Houtsnede in Thomas Montis, Thuys der fortunen ende dat huys der doot, gedrukt bij Jan Berntsz. in Utrecht, ca. 1531
| |
| |
Verlovingsfeest van de 33 dochters van koning Diodicias van Syrië. Miniatuur met Bourgondisch hofbal toegeschreven aan de Meester van Antoon van Bourgondië in Jean de Wavrin, Chroniques d'Angleterre, ca. 1470.
Wenen, Österreichische Nationalbibliothek, Cod. 2534, fol. 17
De verba de presenti, al dan niet na voorafgaande verloving, omvatten de belofte van trouw bij het eigenlijke huwelijk.
Vaak probeerde een van beide families de afspraken te verbreken, om een bij nader inzien ongewenst huwelijk te voorkomen of omdat er inmiddels een interessantere partij was opgedaagd. Maar zelfs als alles volgens de spelregels verliep, kon het mislopen. Dat ondervond in 1458 Hans van Liesvelt, die correct met de vader en de voogden van de moederloze Katharina overleg had gepleegd met het oog op een toekomstig huwelijk, zodra Katharina de vereiste leeftijd zou bereiken. Hoewel er een formeel huwelijkscontract was opgesteld, kwamen de vader en voogden van Katha- | |
| |
rina - maar niet Katharina zelf - op hun beslissing terug, toen Hans zich een jaar later in Dendermonde presenteerde. Zoals zoveel lotgenoten wilde het meisje aan de invloed van haar thuis ontsnappen en ze moedigde zelf haar geliefde aan om haar te schaken. Uit vrije wil gingen ze dat voor de schepenen van Baasrode verklaren, waarna ze voor een priester huwden. Ondanks alle voorzorgen werd Hans, na een klacht van de familie, voor vrouwenroof veroordeeld. Door een genadeverzoek aan de vorst kwam echter de perfiditeit van de familie aan het licht en werd de schuld van de pseudo-schaker uitgewist.
Wanneer een paar voor een kerkelijke rechtbank kwam beweren dat ze ooit verba de futuro uitgewisseld hadden en geslachtsgemeenschap hadden (copula zegt de rechter in zijn zedig Latijn), was de officiaal doorgaans geneigd de relatie als een ‘verondersteld huwelijk’ (matrimonium praesumptum) te erkennen, zodat het als irreversibel kon blijven bestaan. Uiteraard waren er niet altijd getuigen voorhanden om de echtheid van de vroegere geloften te ondersteunen. Dat gaf aanleiding tot nog meer kortsluitingen. Josse van der Sporct en Margareta Philips kondigen in 1459 in Dendermonde helemaal zoals het hoort hun verloving aan door drie bannen aan de kerkdeur. Onverwacht daagt er ene Pieter van der Borst op, die beweert vroeger met Margareta gehuwd te zijn geweest. Hij spant de kerkelijke rechter in om na te gaan of het bestaan van geloften tussen Margareta en Pieter kan worden bewezen en of er tussen hen ooit een copula plaatsgevonden heeft, waardoor er dus een ‘verondersteld huwelijk’ zou zijn. Niemand wil echter getuigen over de geloften. Wel geeft Margareta toe dat ze ooit geslachtsgemeenschap had met Pieter, maar zonder intentie van huwelijk. Laatstgenoemde krijgt dus geen kans om het nieuwe huwelijk te voorkomen. Integendeel, hij moet opdraaien voor de proceskosten en schadevergoeding betalen aan Margareta, omdat hij haar eer heeft aangetast.
Families bedenken wel meer doortrapte spelletjes om een voor hen onaanvaardbaar huwelijk te voorkomen. Soms met succes. Clais Coren maakt anno 1449 kennis met Maaike Ruebins. Verliefd als ze zijn, hebben ze geslachtelijke gemeenschap, met goedvinden van het meisje. Als vader Ruebins en de vrienden en magen dat vernemen ‘dwingen zij het meisje, met woorden en op andere wijzen, om klacht in te dienen tegen Clais wegens verkrachting’. Maaike gehoorzaamt haar familie en haar minnaar wordt veroordeeld.
Het blijft voor historici een fascinerende vraag of het laat-middeleeuwse huwelijk effectief mag worden beschouwd als een weg naar sociale mobiliteit. Al lijkt de samenleving van de dertiende tot vijftiende eeuw vaak immobiel, en al zijn tal van structuren gericht op het verhinderen van mobiliteit, in werkelijkheid is er altijd beweging geweest, en klommen steeds nieuwe homines novi, ambitieuze individuen, en nieuwe families de maatschappelijke ladder op.
Het forceren van een huwelijk was slechts een van de vele middelen daartoe. Het succesvol hanteren van deze formule - al blijft dat uitzonderlijk - en de paniekreactie van een elite die het doorbreken van standsmuren op alle manieren wil verhinderen, zijn verschijnselen die ergens in de loop van de veertiende eeuw opgekomen zijn. Ik veronderstel dat dit alles gekoppeld is aan de vele politieke en sociale crisissen in de Nederlanden, in 1297-1305, 1323-28, 1338-45, 1359-60, 1379-85 en 1435. Het tijdelijk uitvallen van de gezagsstructuren was telkens een gelegenheid om de tradities van een gesloten samenleving op losse schroeven te zetten. Zulke confrontaties hebben sociale groepen een politieke inspraak bezorgd die ze voorheen niet hadden. In Gent kwamen rond 1302 voor het eerst ambachtsleden in het stadsbestuur. Soms werd dat stukje macht hun opnieuw ontnomen, zoals de Gentse volders ondervonden in 1359-60. Het is niet ondenkbaar dat de idee van het doorbreken van standsmuren via een geforceerd huwelijk, aan deze crisisfases gekoppeld is. Twee van de cruciale overheidsingrepen ter zake werden precies uitgevaardigd op de crisismomenten 1297 en 1438, en wel als antwoord op heel concrete uitdagingen in de huwelijkssector. Nog intrigerender is de mutatie van de kwaal die men wilde bestrijden. Zoals in de allereerste maatregelen tegen schaking uit 1191, was in 1297 het optreden in essentie gericht tegen de vrije partnerkeuze als inbreuk op het gezag van ouders, voogden en brede familie. In 1438 echter beseften de Gentse gegoede families het
| |
| |
risico van de maatschappelijke mobiliteit van avonturiers via verleiding en verkrachting, zoals blijkt uit een eerder geciteerde casus. Het fenomeen bestond dus in de Nederlanden, alleen kennen we de precieze omvang ervan niet. Florence, waar meer gestoffeerd fiscaal materiaal bestaat, geeft uitsluitsel over de sociale mobiliteit. In de bevolkingsgroep die actief aan de politieke besluitvorming deelneemt (de ruling class van A. Molho), huwt 63% binnen
Huiselijke stemming in een ambachtsgezin, namelijk de Heilige Familie. Rechts zet de kleine Jezus zijn eerste pasjes in een looprekje. Miniaturen in het Getijdenboek van Catharina van Kleef, 1440.
New York, The Pierpont Morgan Library, Ms. 917, fol. 149 en 150
deze klasse met partners van gelijke sociale status. 37% dus niet. Nog treffender is de 18% mannen die tot de op een na laagste sociale categorie behoren (op de 5 die Molho afbakent) en huwen met meisjes uit de hoogste groep ( high status). Bij vrouwen van lagere stand lukt dat slechts voor 12,3%.
De idee van sociaal gemengde huwelijken hield de geesten in de vijftiende eeuw zodanig bezig dat het onderwerp vaak in de fictieliteratuur opduikt. Het thema uit de antieke oudheid is springlevend in de Middeleeuwen. In de Cent nouvelles nouvelles van omstreeks 1456-61 komt een verhaal voor dat zich afspeelt in hedendaags Brabant. Katharina, de dochter van een rijke adellijke familie, is smoorverliefd op Geraard uit een familie van veel lagere adellijke rang. De ouders van het meisje stellen hun veto en het komt niet tot een happy end. Dat is evenmin het geval met de rijke koopmanszoon Dirk uit Middelburg en het arme naaistertje Katharina, in Colijn van Rijsseles toneelstuk Spiegel der Minnen van het einde van de vijftiende eeuw. Volgens Colijn is de tekortkoming van de door hem bedachte families het maatschappelijke vooroordeel van de gegoede familie enerzijds, het overdreven eergevoel van het arme meisje anderzijds. De storende factor is het al te grote verschil in psychologische kwaliteit tussen de twee geliefden. In betere omstandigheden zou een sociaal gemengd huwelijk moeten kunnen. Dat is de forse sug- | |
| |
gestie van de tedere anarchist Van Rijssele, die door het ontroerende thema zijn tijdgenoten aan het denken heeft gezet.
Nestwarmte en protectie van het gezin Het gezin was lang niet het enige veiligheidssysteem in de Middeleeuwen. Ambachten en koopliedengilden beschermden het individu in zijn professionele belangen en in zijn economische ambities. Hospitalen,
Aangename en onaangename geuren op een sprekende manier in beeld gebracht. Miniatuur in het hoofdstuk over de reuk in Petrus de Abano, Expositio problematum Aristoteles, Gent, 1479.
Gent, Universiteitsbibliotheek, Ms. 72, fol. 211
leprozerieën en bejaardenhuizen verzorgden het hulpbehoevende individu. Steunkassen waarborgden de toekomst van op zichzelf teruggeworpen weeskinderen. Maar het gezin biedt een basisprotectie: het voorziet in de affectieve en materiële behoeften van het kind, de weduwe en de oude vader. Waarom was het familiale vangnet eigenlijk bittere noodzaak in een stad als Gent, waar naar schatting niet minder dan vierendertig instellingen zich bezighielden met de sociale hulpverlening aan talloze groepen zoals zieke brouwers, wevers en volders, melaatsen, berouwvolle prostituees, reizigers, geesteszieken en armen? De reden is dat met het bescheiden budget van die instituten slechts een beperkt aantal vertegenwoordigers van de doelgroepen kon worden opgevangen. Parochiale armendissen lenigden acute noden, maar slechts op feestdagen. Daarbuiten moesten de hulpbehoevenden terugvallen op de familiesolidariteit. Het ergst waren alleenstaande armen zonder familie eraan toe, veelal sociale non-conformisten die lak hadden aan officiële armentekens. In crisisjaren schoten de prijzen van vitale voedselproducten zoals graan pijlsnel de hoogte in, en
Een geschoolde arts is er blijkbaar niet in geslaagd een doodziek kind te redden. Grisailleminiatuur in Jean Miélot, Miracles de Notre-Dame, ca. 1456.
Parijs, Bibliothèque nationale de France, Ms. fr. 9199, fol. 82
| |
| |
daalde het aantal ondersteunden. Bij ziekte en ouderdom moest de modale wever enorm veel geluk hebben om onderdak te kunnen vinden in het weversgodshuis: de plaatsen waren beperkt en grotendeels voorbestemd voor degenen die tijdens hun actieve leven met schenkingen hun toegangskansen veilig hadden gesteld; minder gegoeden bleven letterlijk in de kou staan, of in het beste geval op een wachtlijst. In Engeland kwamen in de vijftiende eeuw sporadisch gevallen van pensionering voor bij enkele coroners van de koning en bejaarde clerici. Een globale maatschappelijke oplossing was er echter allerminst.
Het optreden van de brede familie tegenover wezen en weduwen was een mengsel van altruïsme en egoïsme, affectie en materiële berekening. Bemiddelde wezen waren aantrekkelijk. De voogden beheerden een deel van het - weliswaar terugbetaalbare - wezengeld, en streken de interest op. Zelfs een onvermogende wees vond probleemloos onderdak, vaak bij de grootouders. Zieke weduwen mochten rekenen op verzorging, al klaagden de familieleden over last en reukhinder.
We kunnen ons de nestwarmte concreet voorstellen dankzij vijftiende-eeuwse schilderijen. Families staan er trots afgebeeld op de zijpanelen:
Een man met een lelijke hoest wordt naakt onderzocht. Zijn vrouw smeekt de artsen hem te genezen. Miniatuur in Petrus de Abano, Expositio problematum Aristoteles, Gent, 1479.
Gent, Universiteitsbibliotheek, Ms. 72, fol. 138
de moeder met haar dochters links, de vader met zijn zonen rechts. Ze glunderen bij de gedachte dat het rijke brokaat van hun gewaden en de schittering van hun juwelen de welvaart uitstralen die door een gevuld huwelijks- en zakenleven is voortgebracht.
Een wooneenheid en fiscale eenheid heet in de Middeleeuwen een ‘haard’, een allusie op de centrale plaats waar men zich fysiek en psychologisch warmt. Het gezin woonde overwegend samen in collectieve ruimtes, al zette begin vijftiende eeuw de trend naar privacy en intimiteit zich door met aparte kamers voor de gezinsleden. Samenleven bood bij overlijden van één of beide ouders bescherming aan wezen. Discrete solidariteit zorgde er bij onverhoeds door armoede getroffen gezinnen voor dat de sociale schande niet naar buiten kwam. In 1469 viel in de Vlaamse steden en stadjes tussen 2,6 en 40,7% - gemiddeld 26% - van de gezinnen onder de armoedegrens. Op het platteland was 25% te arm om de minimumbelasting te betalen. Slechts een beperkt aantal van die gezinnen kon rekenen op armensteun. In een volkswijk in Ieper was in 1431 20,9% der gezinnen vrij van belasting, maar niet meer dan exact de helft daarvan genoot armensteun. Die steun was dan nog in vele opzichten ontoereikend, omdat de bedelingen beperkt bleven tot kerkelijke feestdagen. Familiesolidariteit verklaart waarom velen die balanceerden op de hongergrens, toch overleefden. Tijdens hongercrisissen na mislukte oogsten viel ook die hulp weg en sloegen epidemie en mortaliteit zwaar toe, zoals in 1437-39.
Los van crisissen waren er de gewone gevolgen van ziekte. In Leiden werd medische zorg verstrekt in drie hospitalen en een leprozenhuis, maar de meeste behandelingen gebeurden via huisbezoek van geneesheren, chirurgijnen, barbiers, vroedvrouwen en aderlaters. Zij eisten honoraria die de draagkracht van gewone arbeiders te boven gingen: het loon van een ongeschoolde volder was in normale jaren maar net voldoende voor de lopende uitgaven van een modaal leefpakket. In de vijftiende-eeuwse Nederlanden moest 70% van het inkomen van een arbeider opzij worden gelegd voor voedsel; 44% van het totaal diende om de 3,2 kg brood aan te schaffen die nodig was om een modaal gezin van vier personen
| |
| |
Kinderen imiteren een toernooi. Randminiatuur door Simon Bening in het Breviarium Mayer van den Bergh, ca. 1525.
Antwerpen, Museum Mayer van den Bergh, inv. 946, fol. 1v
Een bemiddeld echtpaar vraagt een astroloog de horoscoop van hun kinderen te trekken. Gehistorieerde initiaal, eind 15e eeuw.
Gent, Universiteitsbibliotheek, Ms. 2, fol. 143
dagelijks voldoende calorieën te bezorgen. Het budget bleef in evenwicht zolang de graanprijzen normaal waren, maar bij elke misoogst ging het fout. Tussen 1320 en 1326 spendeerde een Gents arbeidersgezin tussen 20 en 57% van het loon aan brood, terwijl 44% eigenlijk de bovengrens was. Net zoals in Leiden moest in Gent de doktersvisite dus betaald worden uit de algemene familiekas. In Gent werkte zeker rond 1422 een stadsdokter die behoeftigen gratis onderzocht, maar hij was niet bijster enthousiast over dat deel van zijn job waarop geen ereloon te rapen viel. In 1453 dreigde het Leidse stadsbestuur de stadsarts zelfs te ontslaan ‘indien hij de armen in de gasthuizen niet beter verzorgde’.
Het gezin was eveneens een belangrijke pijler van de economie, vooral dan in steden waar het accent lag op kleinschalige ambachtelijke ondernemingen. In grote industriesteden
| |
| |
zoals Gent en Ieper daarentegen, zaten honderden arbeiders, ook veel alleenstaanden, samen in één bedrijfssector (de textielproductie) die voor de internationale markten werkte. Hier was de kernstructuur niet het gezin. De arbeiders waren ingekapseld in beschermende ambachten om hun collectieve belangen te verdedigen. Naast dat vroeg-kapitalistische systeem was er, volgens Martha Howell, een alternatief model gangbaar in steden als Leiden en Dowaai: een middenstandseconomie van productie-eenheden op familieschaal, waarin de leden van een nucleair gezin zowel hun arbeidskrachten als hun productiemiddelen bundelden en ook de consumptiegoederen met elkaar deelden. Voor dat soort bedrijf waren het costumiere huwelijksgoederenrecht en de praktijk van de testamenten cruciaal. Het oude recht van Dowaai waarborgde in de late Middeleeuwen bijna perfect de continuïteit van de economische activiteit van de familie, door een soepele overdracht van goederen. Daarbij vormde het nucleaire gezin het middelpunt als economische cel waarin man en vrouw op gelijke voet, als één economisch geheel functioneerden en elkaar goederen doorspeelden, onafhankelijk van de brede familie. Het recht in Dowaai kreeg echter patrilineaire trekken - sporadisch in de veertiende eeuw, frequent in het tweede derde van de vijftiende, en definitief medio zestiende eeuw - waardoor het bezit van de vrouw van dat van haar man onderscheiden werd, en de vrouw nog slechts beperkte toegang had tot zijn bezit.
Een van de dramatische situaties waarin de collectiviteit van de brede familie ten volle speelde, was het overlijden van een van haar leden. Wanneer Jacop de Pottere in 1480 verdacht wordt van meervoudige verkrachting betalen zijn familieleden de baljuw royaal om de gevangenschap te verlengen en zo alsnog tijd te winnen voor een genadeverzoek bij de vorst. Toch wordt de dader opgeknoopt. Een jaar later betalen de nabestaanden alweer een fikse som, maar nu aan de bisschop, om hun (als onderdeel van de straf) oneerbaar begraven familielid in gewijde grond te mogen begraven.
Ten slotte rijst de vraag of in de solidariteit van de familie het geslacht enige relevantie bezit. De vrouw heeft inderdaad een eigen ruimte en eigen taken in het gezin. In de Italiaanse context, zoals de brieven van koopman Francesco Datini uit Prato laten zien, is de vrouw overwegend actief met de kinderen en de leiding van dienstpersoneel. In de Nederlanden komen er ook economische activiteiten bij. Als tweede verdiener buitenshuis of in het familiebedrijf is de vrouw medebepalend voor het familie-inkomen, en ook als weduwe blijft zij de spil van de onderneming van haar overleden man.
De zorg voor de kinderen in de familie De hardnekkige opvatting dat middeleeuwers hun kinderen behandelden als kleine volwassenen, hebben wij gekregen uit de beeldtaal van vele vijftiende-eeuwse schilders die jongeren niet realistisch weergeven en Jezus bijvoorbeeld als een oud gerimpeld mannetje presenteren. Het veel spontanere penseel van miniaturisten toont ravottende, zingende, huilende kinderen die eruitzien als kinderen van nu. Tijdgenoten onderscheidden vrij scherp drie periodes in de jeugd: de fase vóór 7 jaar waarin het kind nog echt kind is, de schooltijd tussen 7 en 12 à 14, en de periode tussen 14 en 25 à 30 jaar, waarin de jongere in het productieproces wordt ingeschakeld.
Philippe Ariès en John Gillis stelden ten onrechte dat middeleeuwse kinderen vaak jong, tussen zeven en tien, het gezin verlieten om economisch actief te worden, dat er weinig verschil was tussen het leven van jongeren en volwassenen, kortom dat ouders vóór de zeventiende eeuw noch interesse, noch affectie hadden voor hun kroost. Rond 1488 werpen in de schilderijen van Ghirlandaio vaders een vertederde blik op zonen, die in vertrouwen naar hun vader opkijken. De vaders bestaan wel degelijk in de Middeleeuwen, en ze bekommeren zich over het doorspelen van gevoelens en vaardigheden, om hun kroost een plaats in de wereld te verzekeren. Nepotisme wordt allerminst geschuwd. Het bevoordelen van wezen is een cruciaal bewijs van het bestaan van affectieve banden. Ook het erfrecht weerspiegelt dat en reserveert nadrukkelijk een aanzienlijk deel van de nalatenschap voor de wettige kinderen. Toch worden de natuurlijke afstammelingen evenmin verwaarloosd: ze zijn immers dikwijls het resultaat van een affectieve relatie tussen
| |
| |
twee ongehuwde of overspelige partners. In 1494 aanvaardt Hannekin van den Huffle, natuurlijke vader van Meerkin, die hij verwekte bij Catheline van Vliesberghe, na overleg tussen hun beider vrienden en magen, om voortaan voedsel, drank, kleren en alle behoeften van het kind, ziek of gezond, te zijnen laste te nemen. Bovenop betaalt Hannekin, die niet wil of kan trouwen met zijn vriendin, nog 6 pond parisis voor het kraambed.
Een grootvader met zijn kleinkind. Miniatuur in Le Livre des propriétés des choses van Barthélemy l'Anglais in een vertaling van Jean Corbechon, Frankrijk, 1410-30.
Parijs, Bibliothèque nationale de France, Ms. fr. 9140, fol. 102v
De middeleeuwse Nederlanden staan bekend om hun nuclear hardship, de gewoonte van velen, ook ouderen, om zelfstandig te blijven wonen. De eenzaamheid der ouderen is de prijs van dit individualisme. Toch komen heel wat drie-generaties-gezinnen voor en zijn er talloze sporen van affectie van kinderen voor hun bejaarde ouders. Lang voor de ouders de leeftijd van zestig bereiken, worden vaak tussen hen en hun kinderen regelingen getroffen die een dubbele bekommernis weerspiegelen: de nood van de vader aan arbeidskracht, de vrees van de zoon voor onterving. Ouders willen niet al te vroeg de controle over hun goederen en productie lossen. In het drie-generatiesgezin ligt de macht in beginsel bij de oudste generatie. Indien de vader evenwel de hulpbehoevende leeftijd nadert, krijgt het contract de kleur van een overeenkomst, waarin hij gronden schenkt in ruil voor belofte van onderdak, voedsel en kleren.
Het feit dat het kind van het mannelijke of het vrouwelijke geslacht was, had bepaalde consequenties. In rechte is er geen onderscheid, noch voor het erfrecht, noch voor de rechtsbescherming als wees. Ook in de praktijk
Een vader tracht zijn zoon de wisselvalligheden van het lot bij te brengen door zijn aandacht te vestigen op de levensomstandigheden van een arme. Miniatuur in Valerius Maximus, Faits et dits mémorables, midden 15e eeuw.
Parijs, Bibliothèque nationale de France, Ms. fr. 6185, fol. 199v
van het dagelijkse leven wordt in de eerste twee fases van de jeugd het minderjarige meisje op exact dezelfde manier behandeld als haar broer, en tijdens de opvoeding worden haar dezelfde deugden van arbeid en gehoorzaamheid bijgebracht. Pas vanaf 12 à 14 jaar begint het geslacht een rol te spelen. Ouders stippelen van dan af uiteenlopende wegen uit voor jongens en meisjes, maar de drijfveren zijn dezelfde: het vrijwaren van het familiepatrimonium als basis van macht, en de participatie erin van alle kinderen. De middelen verschillen naargelang van het geslacht. Bij een meisje vecht de familie om tot elke prijs inspraak in de partnerkeuze te behouden, met name door de wetgevers te inspireren tot maatregelen tegen
| |
| |
Rekenen aan de rekentafel onder het alziend oog van vrouwe Aritmetica. Miniatuur in Gregorius Reisch, Margarita Philosophica, 1505.
Gent, Universiteitsbibliotheek, Ms. 7, fol. 86v
verleiding en vrouwenroof. De vroege keuze van een geschikte echtgenoot waarborgt blijvende controle over het patrimonium. Bij een jongen probeert de familie emancipatie en huwelijk zolang mogelijk uit te stellen. De leeftijd van de kinderen werkte hier dus volkomen tegenstrijdig. De huwelijksleeftijd van jongens werd almaar verlaat, om de controle over het stuk erfenis dat de familie toekwam te rekken. Die van meisjes werd vervroegd om een huwelijk te kunnen arrangeren alvorens ze op eigen benen konden staan. Weeskinderen zonder verwanten en zonder vermogen hadden uiteraard een grotere autonomie bij de partnerkeuze. Niemand had er belang bij dat ze huwden en met wie. Die vrijheid betekende evenwel allerminst dat ze vroeg trouwden. Ze kampten met een ander probleem: hun economische zwakte dwong hen zo vroeg mogelijk te gaan werken, eerst tegen kost en inwoning, later in loondienst. Voor een echt leercontract ontbrak hun het geld.
Meer dan elders in Europa, waar moralisten het afraadden, werden in de Lage Landen meisjes evengoed als jongens naar school gestuurd. Ze kregen, op weinig uitzonderingen na, elementair onderwijs in zogenaamde ‘kleine’ of ‘onder’-scholen, in lezen, schrijven, rekenen, kerkzang en catechismus. Meisjes werden die investering waardig geacht omdat ze gold als aanloop tot een behoorlijke rol in de samenleving. Een aantal onder hen kregen zelfs de kans Latijnse school te volgen, ons middelbaar onderwijs. Allerlei gegevens wijzen immers in de richting van behoorlijke geletterdheid bij vrouwen. Uit testamenten en schenkingsakten blijkt dat vrouwen boeken bezaten en er waarde aan hechtten. Bij betwistingen over schulden haalde de echtgenote van de ambachts- of koopman opvallend vaak boeken of papieren boven die ze eigenhandig bijhield: de rekenkunst beheersten ze net als hun partner. Een derde teken van geletterdheid bij vrouwen is het recht van een weduwe om het bedrijf van haar man voort te zetten, wat zonder scholing een onmogelijke opgave zou zijn.
Toch liepen de wegen van de geslachten uiteen vanaf de leeftijd van 12 à 14 jaar. Jongens specialiseerden zich doorgaans in een ambacht of een vak, en gingen daarvoor in de leer bij een meester. Na die aanloopfase konden ze gezel worden, wat reeds een loon impliceerde, en na jarenlang doorzetten en met een dosis geluk werden ze meester. Enkele ambachten stonden ook voor meisjes open. Maar de meeste vrouwen werden dienstbode met huishoudelijke taken, ziekenoppasster of verkoopster.
De opvoeding werd gezien als een socialiseringsproces. Kinderen dienden niet alleen een beroep aan te leren, maar ook noties te krijgen van het nut van arbeid, volgzaamheid en status. Socialisering wijdde de jongeren in in een dienende rol in de volwassenenwereld en meer bepaald in de spelregels van de sociale groep waartoe zij door geboorte behoorden. Het lijkt ernaar dat binnen het gezin vaders zich intensiever met hun zonen bezighielden, en moeders met hun dochters. Autoritaire ouders, die vonden dat de wil van hun kinderen desnoods via kastijding moest worden gebroken, kregen in de zestiende eeuw
| |
| |
zware kritiek te verduren van Thomas More.
Wanneer en om welke reden verlieten kinderen het warme familienest? In de Nederlanden, waar het kerngezin de toon aangaf en het apart gaan wonen van jonge paren de regel was, was het huwelijk het normale moment. Hoewel kinderen tussen 18 en 21 als volwassen werden beschouwd, lag de huwelijksleeftijd hoog. In Dowaai trouwden jongens gemiddeld op 27 jaar, meisjes op 21. Op het platteland werd vroeger getrouwd. Een meisje was niet gebonden aan een strikte leertijd en kon dus zeer vroeg huwen. Om te vermijden dat ze zelf een, mogelijk ongeschikte, partner zou zoeken, zorgde de familie ervoor dat de verloving plaatsvond vooraleer hun dochter aanspraak kon maken op expliciete emancipatie of ontvoogding. Maar ook dan nog kon er vanalles gebeuren. In 1444 sloten vrienden en magen van Boudin Knibbe en Mergriete de Berth een akkoord over een huwelijk tussen de twee, dat vier jaar later zou plaatsvinden, wanneer het meisje zestien zou zijn. Het ongeduld van de kinderen was echter te groot en ze gingen samenhokken, tot de families het in 1447 welletjes vonden en de bisschoppelijke rechter ertoe bewogen dispensatie te verlenen opdat het meisje, nog steeds geen zestien, en de jongeman ‘tsamen wonen ende huus houden mochten, ghelijc dat ghehuwede lieden moghen’. De familie wou haar sociale controle veilig stellen. De haast van de familie heeft alles te maken met de rechtsonbekwaamheid van de vrouw tijdens het huwelijk. Wanneer een meisje huwde, was de persoon van haar echtgenoot in de ogen van haar familie al even belangrijk als zijn vermogen. Tijdens het huwelijk had hij niet alleen het beheer van de gemeenschap in handen, maar ook het toezicht over en vruchtgebruik van de goederen van zijn vrouw. Het zal dan ook niemand verbazen dat vrienden en magen van vaders- en moederszijde van het meisje elk in de eigen kennissen- en zelfs familiekring uitkeken naar een geschikte kandidaat. Voor de gevestigde families stond er nog meer op het spel. Voor hen was het
clandestiene huwelijk een nachtmerrie.
Kinderarbeid ten bate van de ouders was in de Middeleeuwen heel normaal. Zowel in Florence als in Gent gingen meisjes al van acht jaar af buitenshuis als meid werken. Ze kregen vergoedingen in natura en in speciën, en konden daardoor een bruidsschat opbouwen. In Vlaanderen bestond in de meeste ambachten de formule van leerknaap: de professionele opleiding, met een duur van drie jaar, was verdoken en goedkope kinderarbeid. Naast inwoon, kledij en voedsel, kreeg de leerknaap een bescheiden dagloon van 1 groot, zesmaal minder dan dat van een ongeschoolde arbeider. Het werkmilieu ontheemde de jongen meestal
Zuigelingen werden geregeld te vondeling gelegd of achtergelaten in een bos. Hier vertrouwt Harpaga de door een teef gezoogde vondeling Cyrus aan een schaapherder toe. Miniatuur (detail) in Jean Mansel, La Fleur des Histoires, Zuidelijke Nederlanden, 1447-60.
Brussel, Koninklijke Bibliotheek van België, Ms. 9231, fol. 120v
| |
| |
niet: de familie waar hij werkte, werd een surrogaat van het vroegere gezin. In Gent had trouwens maar één op tien meesterwevers zo'n personeel in dienst. De meeste knapen werkten bij hun vader zonder formeel loon.
Moralisten en rechters hadden veel begrip voor de kastijding van kinderen om ze op het rechte pad te houden. Een hardnekkige theorie wil dat in de Middeleeuwen verwaarlozing van kinderen, vooral van meisjes en gehandicapten,
Scharrelpartij aan tafel in een herberg. Miniatuur in Valerius Maximus, Faits et dits mémorables, midden 15e eeuw.
Parijs, Bibliothèque nationale de France, Ms. fr. 6185, fol. 51
en kindermoord frequent voorkwamen. Meisjes werden zogezegd als een last beschouwd. De nadelige kosten-batenanalyse door de ouders, ook als ze bemiddeld waren, zou het kind vaak het leven hebben gekost. Dat verschijnsel is bekend in bepaalde delen van Europa, maar strafrechtelijke bronnen tonen aan dat zowel kindermoord als het te vondeling leggen uitzonderlijke verschijnselen waren in de vijftiende-eeuwse Nederlanden. Testamenten bevestigen dat beeld van bezorgdheid om het kind, en bevatten tal van bezitsinventarissen van meisjes, boorlingen, peuters en kleuters, en occasioneel ook gehandicapte en natuurlijke kinderen.
Zwangerschap buiten het huwelijk veroorzaakte, ondanks een vrij grote tolerantie, sporadisch wel een toestand van schande en schaamte die leidde tot kindermoord, te vondeling leggen of abortus. Er was merkwaardig veel begrip in de middeleeuwse Kerk voor de verhulde vorm van geweld op kinderen, die het te vondeling leggen van ongewenste kinderen in feite is. In Vlaanderen rekende de moeder op de caritas van een onbekende vervangmoeder. In Italië loste men het probleem veeleer op met tehuizen voor vondelingen. Voor abortus bestond in het kerkelijk recht echter geen pardon: het werd als moord beschouwd. Traktaten uit de dertiende eeuw alluderen er al op, en kerkelijke rechters in Doornik treden ertegen op. Sporen van burgerlijke vervolging vinden wij pas in Brugge in 1530. De lekenwereld liet inderdaad meer achterpoortjes open. Een genadebrief van Filips de Goede uit 1459 getuigt van groot begrip voor wat bijna zeker een geval van infanticide was. Marguerite de la Croix uit Marcilly in Charolais, was achttien en ongehuwd toen ze in het geheim seksuele betrekkingen had. Ze werd zwanger zonder dat ze goed wist wat haar overkwam; ze werd ziek, nam een (vruchtafdrijvend?) drankje, baarde een kind dat op de grond lag zonder enig teken van leven, en gooide het in een
| |
| |
gracht vol water. Alle denkbare verzachtende omstandigheden werden ingeroepen: ze was een arme boerendochter, van onbesproken gedrag, en vooral: ‘Het is niet duidelijk of het kind wel leefde op het uur dat ze het ter wereld bracht.’
Affectie in de brede familie Huispersoneel werd na enige tijd volkomen ingekapseld in het familieleven van de meester. Er groeiden snel affectieve banden. In testamenten wordt het huispersoneel zelden vergeten. In 1452 ontvangt Johanna van der Brugghen in Gent, aan het eind van veertien jaar trouwe dienst, van haar meester een jaarlijkse rente, en na diens dood erft ze een huisje ter compensatie van de kamer die ze in zijn woning had. We weten uiteraard niet of ze niet jarenlang onderbetaald is geweest. Het eerder in de tekst aangehaalde verhaal van Willem de Waghenaere en Berthele Sceppers eindigt, ondanks alle agressie, in een huwelijk, na verzoening met de baljuw van Hulst en de betaling van een fikse boete, equivalent van 200 dagen ongeschoolde arbeid, een bedrag dat de twee marginalen nooit zelf hadden kunnen opbrengen. Ze woonden allebei als dienstpersoneel in het huis van Jacques Robin, een bemiddeld zakenman, die waarschijnlijk over de brug kwam. De goede afloop werd ook bepleit door beider vrienden en magen. Twee netwerken speelden hier dus tegelijk, dat van de brede familie van herkomst, en dat van de familie waarin zij dienden. Solidariteit was kennelijk ook weggelegd voor de zwakkere leden van familiale structuren.
De bedienden zijn vrij goed geïntegreerd in de familiekring. Ze eten in dezelfde kamer, maar aan een aparte tafel. Het huispersoneel houdt er wel wat boersere tafelmanieren op na. Een moraliserend boekje van omstreeks 1510 over etiquette in de familiesfeer geeft aan dat het niet past kritiek te geven op echtgenote of personeel in het gezelschap van vreemden. Op Italiaanse fresco's zien we huispersoneel aanwezig bij de intiemste levensmomenten. Ze zien hun meesters naakt een bad nemen. Ze helpen hen bij het duikelen in het liefdesnest, waarvan ze discreet de verhullende gordijnen neerlaten. Ze weten vaak meer dan hun meester lief is. En vice versa. In 1494 hing Cornelis van der Poorten aan de beurs in Brugge een pamflet waarin hij zijn gewezen werknemers beschuldigde van homoseksuele handelingen, een loslippigheid die dramatische gevolgen had kunnen hebben. De keerzij van de medaille is dat dienstboden heel vaak het slachtoffer werden van de seksuele agressie van hun werkgevers.
|
|