Beschryving van Oud-Groenland, of eigentlyk van de zoogenaamde Straat Davis
(1746)–Hans Egede Poulsen– Auteursrechtvrij
[Folio t.o. ***4v]
| |
[pagina 1]
| |
Beschryving van Oud-Groenland, Of eigentlyk van de zoogenaamde Straat Davis.
| |
[pagina 2]
| |
land zy, dan of ze ten Noorden aan t vaste land grenst zulks heeft niemand tot noch toe ontdekt; doch daar schijnt groote rede te zijn, om te geloven, dat ze ten Noord-westen aan Amerika grenst om dat daar legt de Baai, of zee, in de kaarten bekent by den naam van Straat Davis, na zekeren Engelschman, Jan Davis, die in den jare 1585. de eerste ontdekker daar van geweest is. Dese Straat word jaarlijks door schepen van verscheidene natien wegens den walvisch-vangst bezocht, doch niemand is als noch bequaam geweest, om het einde daar van te vinden. Volgens de berichten, die wy getracht hebben, van de Noordelykste Groenlanders te bekomen, zoo is er maar een naauwe passasie tusschen Amerika en Groenland, of t geen waarschijnlyker voorkomt, dezelve grenzen aan elkander, Ga naar voetnoota t welk ik te meer geloof, om dat hoe dieper men Noordwaarts in de gemelde Straet komt, hoe lager het land is, strij- | |
[pagina 3]
| |
dig tegen het geen men ziet, Ga naar margenoot+ daar het aan den Oceaan, of Groote-Zee grenst, alwaar het doorgaans nooit aan hooge steile voorgebergtens ontbreekt. Het is zeer lang het algemeen gevoelen geweest, dat Groenland ten Noord-Oosten aan Asiatisch-Tartarie en Moscovie grenst, en dat gevoelen steunt op een oude vertelling, die noch by veelen geloof vind, te weten, dat zeker persoon te land over bergen, klippen en rotzen, uit Groenland na Noorwegen gereist heeft, by zich hebbende een Geit, van wiers melk hy op de reize leefde, waardoor hy den toenaam kreeg van Harrald, dat is Geit. Daarenboven vermelden de aloude Groenlansche Kronijken, dat uit de Noordelyke gewesten vreemde ren-dieren en schapen daar gekomen zijn, geteekent aan de ooren, en de hoornen, waaruit besloten word, dat de Noordelyke gedeeltens van Groenland insgelyks bewoont zijn; ziet Theodorus Torlaccius, doch het tegendeel is aangetoont uit later proefnemingen, of de vaart der Hollanders en andere na het Noorden; ziet Sorgdragers Groenlandsche Visschery, Twede Deel, tiende Hoofdst.
Oud-Groenland is een hoog bergachtig land, Ga naar margenoot+ altyd bedekt met ys en sneeuw, dat nooit weggaat of smelt, uitgezondert aan de zee-kant en in baaijen of kreken. Deze bergen ontdekt men ruim twintig Noorweegsche mylen verre in zee, waaruit men van derzelver hoogte kan oordeelen. De geheele kust is omringt | |
[pagina 4]
| |
met een byster groot getal zoo groote als kleine eilanden. Ook vind men hier een groote menigte uit de zee komende wateren en brede rivieren. De voornaame Baals-rivier, op vierenzestig graden, is achtien of twintig Noorweegsche mijlen landwaard in bevaarbaar, en hier is in den jare 1721 de eerste Deensche logie opgerecht. Ga naar margenoot+ In alle zee-kaarten staan Forbishers-Straat, en Baer-Sond, als twee grote eilanden, die aan t vaste land grenzen, doch ik acht, dat gemelde eilanden niet zijn te vinden, immers niet op de Groenlandsche kust. Hoe het zy, in den tocht, door my in den jare 1723 zuidwaard gedaan, om nieuwe ontdekkingen te doen, heb ik diergelijke eilanden niet ontmoet, ofschoon ik tot op zestig graden ver geweest ben, doch jegenswoordig plaatzen de nieuwe kaarten de Noordelyste Straat op drie-en-zestig en de Zuidelijkste op twee-en-zestig graden. Sommige oude, gevolgt door Thormoder in zijne Groenlandsche Historie, stellen ze tusschen een-en-zestig en zestig graden, Ga naar margenoot+ zulks de kaarten in dezen opzichte zeer veel van elkander verschillen. Daarenboven staat in onze aloude Aantekeningen, of Registers van Groenland, niet een woord of letter vermeld van de twee bovengemelde Straten en grote Eilanden. Dezelve behelzen enkel en alleen, dat na dat de oude Nooren en Yslanders aan de Oostzijde van Groenland, tegen over Ysland, hunne kolonien of volkplantingen aangelegt hadden, zy zich langs de gansche kust in de Baaijen verder uit- | |
[pagina 5]
| |
strekten, tot aan Baals-rivier, daar zy stuiteden, en daar men noch hedendaags veel ruïnen van huizen vind, die eertijds door hen daar gebouwt zijn. Hoe t zy, nademaal ik laatst zelf zoo ver zuidwaards zeer veel steene gebouwen gevonden heb, zoo oordeel ik, daaruit met rede te mogen besluiten, dat het land, waarop deze ruïnen staan, geen afzonderlijk eiland is, maar dat het zelve aan het vaste land is verknocht. Het komt derhalven zeer waarschijnlijk voor, dat nademaal de aloude Schrijvers van alle de bewoonde Baaijen en Eilanden gewag gemaakt en dezelve zoo omstandig en net beschreven hebben, zy niet met stilzwygen verby zouden hebben gegaan die twee grote Eilanden, op dewelke zulke deftige en prachtige gebouwen opgerecht waren, en om deze rede heb ik voor dit Werk gestelt een nieuwe Kaart of Schets van Oud-Groenland, om aan te tonen de aaneenschakeling van Oost- en West-Groenland, overeenkomende met de nieuwe Kaarten van Thormoder en andere, die ik gevolgt heb, voor zoo veel dezelve tegen de Beschrijving der Ouden en tegen mijne eige ondervinding, niet strydig waren. |
|