Uit de nalatenschap van een dromer
(2003)–E.J. Potgieter– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 84]
| |
Aan d' ingang van het Haagse Bosaant.Er zwerft, in schaâuw van 't oud geboomt'
dat u omzoomt,
o 's Gravenhage,
een vreemd'
die ge in uw hoede neemt,
wie ge offers biedt uit bos en beemd,
en die ik echter diep beklage!
Voor hem toch suist de voorjaarszucht
geen profetie van mingenucht,
hij voelt de loomheid slechts der zoelte;
en als 't gevogelte van 't woud
zich baadt in zomerzonnegoud,
dan wuift de lommer hem geen koelte;
een wens in 't hart, die nimmer zwijgt,
die 's ochtends naar den avond hijgt,
die 't scheem'ren oproept uit het duister,
smaakt d'arme balling lust
noch rust:
een koning - in vergulde kluister,
een slaaf - zich al zijn recht bewust.
Wat waant gij 't hert zijn lot getroost,
wijl 't grazend poost,
trots onze blikken?
Acht! 't Weet,
de kerkergracht is breed,
't staketsel hoog; gewend aan 't leed,
verleerde 't schuchter op te schrikken!
't Is of 't welsprekend u verklaagt
als 't zich zo onverschillig draagt,
niet langer poogt de lucht te rieken;
de kudde, om gindse boom gegroept,
| |
[pagina 85]
| |
DE INGANG VAN HET HAAGSCHE BOSCH.
| |
[pagina 86]
| |
van ver niet seint, niet tot zich roept,
niet voorzweeft op dier voeten wieken!
De wrede band, waarin gij 't klemt,
heeft tot verbast'rens toe 't vervremd.
Helaas! Het spitst ter nood meer de oren,
als hoorn of buks hier schalt
en knalt;
't heeft d'ingeschapen aard verloren,
ziedaar hoe zwaar gevang'nis valt!
Vergeef 't mij, woudvorst! Ging ge vrij,
de wind op zij
stoof ge uit onze ogen;
eer 't licht
van deze transen zwicht,
het ver gebergte al in 't gezicht,
een honderd stromen doorgevlogen;
hoe fier zoudt ge in de glans der maan
er op zijn bleke toppen staan,
de blik er door uw rijk doen weiden,
en of er weelde volgen kon,
die 't van de weergaloze won,
de jonge dag in 't oosten beiden!
Hoe ‘welkom!’ roepen aan 't gevaar,
als hondgebas en jagerschaar
er uit de dalen op mocht doemen;
en, kloof der hoornen vlucht
de lucht,
die worst'ling zelve wellust roemen,
daar moed de heldendood niet ducht.
|
|