Uit de nalatenschap van een dromer
(2003)–E.J. Potgieter– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 39]
| |
Machteldaant.melodie: Wijkker Bietje, die by 't beekje VondelMachteld had wel horen luiden,
wat of venstertjes beduiden
die des avonds openstaan;
maar een weinig frisse koelte
was zo welkom na de zoelte,
en het hare stond maar aan.
Ook scheen 't zuchtje louter weelde,
't zij het schalks haar boezem streelde,
't zij het suisde in 't blonde haar;
echter wuifde 't uit het lover
ijlings meer dan geuren over:
zoet akkoord van stem en snaar.
Als zij 't venster nu ging sluiten,
zou de minnezanger buiten
haar in de onderkeurs bespiên;
en dies zocht zij, schaamrood, schuchter,
met de vingers om de luchter,
achter 't saai gordijn te vliên.
Maar al had zij horen praten,
dat hij dra wordt ingelaten
die 't ons op zijn luit bediedt...
niet te luist'ren naar zijn bede,
niet te naad'ren, ook geen schrede,
dat gedoogde 't hartje niet.
| |
[pagina 40]
| |
Op haar blote, blanke voetjes
sloop zij zachtjes, sloop zij zoetjes
dies naar 't raam. Wat fraaie val!
Hoor, hij zong niet: wil mij minnen!
Hoor, hij bad niet: laat mij binnen!
Nee, hij prees haar schoonst van al.
Was het waarheid wat hij kweelde,
dat ‘de lieve lach, die speelde
om haar lipjes, “kus mij!” riep,
maar dat de opslag van haar oogjes
wacht hield bij die nectartoogjes?’
Hoe zij naar de luchter liep!
Zie, al had zij horen preken,
dat de boze liefst zijn treken
uitspeelt achter 't spiegelglas,
waarom zou zij, nu slechts muren
haar bespiedden, niet eens gluren,
of zij de allermooiste was?
En zij keek eens en zij knikte,
en zij keek weer en zij blikte
op haar vlugge beentjes neer;
en zij danste een passedijsje
naar een zacht geneuried wijsje,
en zij knikte keer op keer.
Maar het was, terwijl zij zwierde,
of het luik op 't hengsel gierde,
of... doch langer geen geluid;
echter kraakte vast de wingerd,
om haar venstertje geslingerd...
Wie sprong binnen? 't Licht woei uit!
|
|