De werken. Deel 22. Brieven aan Cd. Busken Huet 1869
(1902)–E.J. Potgieter– Auteursrecht onbekendXXXVII
| |
[pagina 310]
| |
melancholiek - il y avait de quoi. Maar Ge keerdet U van het idealisme naar het positivisme, om er partij van te trekken; zal het U vergenoegen? Wij weten niet, vanwaar wij komen, we weten niet, werwaarts we gaan, - maar er spreekt een stem in ons van iets hoogers dan we om ons zien, van iets heiligers dan we bereiken kunnen; - is het geloof, dat die stem gelijk heeft dat wij haar tot rigtsnoer onzer handelingen moeten nemen, dat we daardoor hier zoo gelukkig worden, als het beneden gegeven is te zijn, - louter verbeelding, ijdele fantasmagorie? De arme menschheid heeft onder geen vorm van godsdienst ooit meer gehad, maar het heeft voor de edelsten onzer volstaan, om goed en groot te zijn. Te moeten berusten is iets bedroevends, hoor ik U zeggen, - maar wat blijft après tout voor den positivist meer over, is hij der oplossing van het raadsel eene schrede digter, wanneer hij omlaag zoekt, wat misschien, wat waarschijnlijk, wat zeker omlaag te vinden is. Ik heb allen eerbied voor die begeerte, meer te weten, zij verraadt den aanleg van den mensch, - maar dat het eene behoefte zou zijn, dat zij hier werd vervuld... Wijsgeerige hersens zijn mij, als zoo vele mijner landgenooten, niet bedeeld, - maar als ik naga, wat mij onder de afwisselende gestaltenissen mijns geloofs, als ik zoo spreken mag, eigenlijk gesterkt heeft, wat mij nog overblijft: het is de aspiratie! Zij bezielde, zij bezielt nog - als wij hier eigenlijk eens niets meer noodig hadden dan haar? Toegepast, doet ze mij geen vrede hebben met een Prins van Oranje, die op de jagt gaat, als hij, de intrigues desavoueerende, de verdiensten van enkele der leden van 't Congres had kunnen en moeten huldigen, - doet ze mij Van Vloten niet uitlagchen, als hij zijn geslacht reeds rijp gelooft voor het eenige, wat den oorlog voorkomen kan, de weerbaarheid van ieder volk, - vergunt ze mij allerminst te glimlagchen | |
[pagina 311]
| |
over het soldaatje spelen van een Vorst, wien de herinneringen van zijn huis hooger moesten stemmen, dan... Het bloed der minverheven moeder
Of grootvaers invloed aan haar zij,
- bevredigt zij mij met den waan, zult gij zeggen, dat eene massa meer zedelijke begrippen, eene massa zuiverder gevoel in de laatste honderd jaren gemeen goed is geworden - al droegen onze dames onlangs eerst crinolines, zooals zij het voor eeuwen al in China deden, valt Gij, Ondeugd, in en overtuigt noch bekeert er mij door - China is het conservatiefste aller rijken ter wereld, en hoe wonder wel voer het erbij! Van de Wissenschaftliche Vorträge, die Gij verlangt, waren er maar drie hier in voorraad, zij geworden U met deze mail, de andere volgen spoedig. Een gansche serie te nemen zou geen economie zijn, wie is zoo encyclopaedist meer, dat hij in die gansche reeks van onderwerpen genoegzaam belang stelt, om die stukken te lezen, - wie heeft er den tijd toe? Positivist of niet, - ook in dat opzigt leert ons de vooruitgang, beter gezegd, dwingt hij ons, evenzeer tot beperking, tot resignatie. Vroeger verbeeldde men zich, zoo niet alles, dan toch heel veel te kunnen weten, - thans in dat opzigt il y a au moins du progrès. John Forster, de bekende essayist, heeft eene mooije biographie geschreven, - belangrijk zou beter zijn geweest, - van Walter Savage Landor. Hebt Gij ooit de Imaginary Conversations van dezen gelezen? Dan zou het talent, het genie, waarvan zij getuigen, U uitlokken dien zonderling nader te leeren kennen. Er zijn trekken van Bakhuizen in dat karakter. Op twintigjarigen leeftijd schrijft hij een, wat poetische voordragt betreft, weergaloos gedicht, Gebir, gaf het uit, voor een schelling het boekske, en zegt in de voorrede, dat hij tevreden zal zijn, als er tien menschen worden gevonden van genoeg genie om het te waardeeren, - het overige publiek | |
[pagina 312]
| |
gaat hem niet aan. - Het ongeluk van zijn lang leven is geweest, dat hij eigenlijk geen wet erkende. En wat was het gevolg? Forster merkt het treffend op. Onverwonnen werd hij echter nooit overwinnaar. Het was onder den indruk van den zesden Dialoog, dat ik mijne rhapsodie, - wat zijn mijne brieven aan U anders, met hoe vriendschappelijk een oog Gij ze beschouwt, - dat ik dezen begon. Hier hebt Gij de aanleiding: The sixth dialogue brought upon the scene the sages and orators of antiquity. AEschines and Phocion are the speakers, their twofold theme being Demosthenes and the character and laws of the Athenians. Defects in both are sharply criticised; in the former by AEschines, in the latter by Phocion, whose defence of the great adversary of Philip becomes a lesson in eloquence and government to his rival. The style of the conversation may be judged of by the way in which Phooion checks the impatience of AEschines under the thought of the evil enemies and times that have befallen them, reminding him, that no one from without can inflict worse upon a man than he is always inflioting on himself, and that the remedy for both is the same. ‘The Gods have not granted us, AEschines, the choice of being born when we would; that of dying, when we would, they have. Thank them for it, as one of the most excellent of their gifts, and remain or go as utility or dignity may require. Whatever can happen to a wise and virtuous man from his worst enemy, what ever is most dreaded by the inconsiderate and irresolute, has happened to him frequently from himself, and not only without his inconvenience but without his observation. We are prisoners as often as we bolt our doors, as often as we walk to Munychia, and dead as often as we sleep. It would be a folly and a shame to argue that these things are voluntary, and that what our enemy imposes, are not. In fine, AEschines, I shall then call the times bad when they make me so.’ From the point of view of ancient life, - continues Forster - that is true philosophy nor is it, with the proper reserves and limitations, inapplicable wholly to modern thoughts and ways. | |
[pagina 313]
| |
En hebt Gij nu, lieve Vriend! Locke's association of ideas noodig om het verband tusschen mijne gedachten en deze te ontwaren? | |
Den 2den December.Gister-avond ging het niet aan U te schrijven, al werdt Gij ten onzent gedacht. René v.d. Brink is hier om afscheid te nemen, hij denkt den 12den aan boord te gaan, hij bragt den avond bij ons door met zijn neef en nicht, Mr. en Mevr. v.d. Brink en Uw broeder en zuster van de Leidsche Gracht. Wij vonden het eene aardige gedachte, dat René U bij zijne aankomst zou kunnen vertellen, hoe hij het viertal gevonden had, - neef en nicht v.d.B. ne comptant pas pour vous. Hij beweert, dat Willem N. gedurende zijn verblijf aan boord geëngageerd is geraakt met Jufvr. M., geloof ik, de dochter van een Resident op Java. Heeft hij daarom geen tijd U te komen zien? Hij keert het liedje om: Sexe charmant, sexe volage.
Gij ontvangt met dezen Sainte-Beuve van Ulbach - Gij zult ditmaal, verbeelde ik mij, meer vrede met den dikzak hebben dan vroeger. Voor mij, ik blijf wenschen, dat Sainte-Beuve in de politiek meer karakter had aan den dag gelegd, - maar zijn trek vis à vis Tocqueville, maar zijne hulde aan Louis Blanc hebben iets verzoenends. Ontwijfelbaar kunnen beide, zekere dikzak en zekere bekeerde, van hem leeren, hoe men beminnelijk kan blijven, geen hartstogt botvierende om les opinions des siens et c'est quelque chose. Hij zou bij Plon Plon en bij Mathilde zijn gaan dineeren, hij zou het naauwelijks begrepen hebben, waarom ik wenschte, dat hij er met een indigestie van thuis mogt komen - maar van den anderen kant zou hij er bij Mathilde en bij Plon Plon op hebben aangedrongen, hun naam in dien der fransche letteren op te houden, en noch partijtje noch jagt- | |
[pagina 314]
| |
vermaak boven de gelegenheid te stellen, te toonen, dat Frankrijks glorie hun ter harte ging - al moesten zij er Mr. F. en Mr. V. om ontmoeten. Er is geen Leeuw uitgedeeld bij 't Monument van 1813, daar men dan ook d'Engelbronner er meê had moeten decoreeren. En dat wilden Fock c.s. te regt niet. Het aardigste woord over dat monument blijft nog het woord van Groen. Als in 1813 de Nederlandsche maagd ware voorgesteld, zegt hij, zonder vrijheidshoed en zonder Bijbel, zou ze met de Franschen het land zijn uitgejaagd. En toch was Beets fluks gereed, onmuzijkaal als hij is, met eene cantate. Ge zijt in staat, faute de mieux, uit den lijvigen Gids voor deze maand Gorter's artikel over Bilderdijk, met een curieus nootje geheel te doen overdrukken, en toch zal ik er niet om gelooven, dat het een mooi stuk is. Zonder verband met binnen- of buitenlandsche poëten van dien tijd, volgt Gorter Van Vloten en Alberdingk nog in dien jammerlijken twist over Bilderdijks tweede huwelijk. Als het ten minste tot eene flinke verklaring leidde, dat die vromen, zooals de la Chaux plagt te zeggen, sont toujours sur la paillasse. Op bl. 483, welk eene tegenstelling van beschrijvende en objectieve poëzy - over de eerste geen appreciatie, door Ten Kate meer dan ooit geëischt, over de laatste geene verklaring, te noodzakelijker na den lof: ‘Bilderdijk was een groot zielkundige!’ Welk een toepasselijk slot. En dan die ‘poëzy slechts een hooge vorm van Waarheid!’ Neen, het is toch niet mogelijk, dat Gij het mir nichts, dir nichts overdrukt. Dan liever nog die Antieke Beeldhouwwerken in het Vaticaan, voor Chineezen en Maleijers zoo interessant door de figuren, die Gij er bij zult doen voegen. Uw weerzin in Fransen van de Putte's redevoering zal niet | |
[pagina 315]
| |
afnemen bij zijn speech in Rotterdam voor de Maatschappij tot Nut van den Javaan, - ik doe er U de handigheid, waardoor hij De Waal uit zijn impasse ‘vaste bijdrage,’ gered heeft, bij cadeau. Telkens wordt de behoefte aan een man meer gevoeld, telkens ook de onbekwaamheid onzer wetgevers om door wetten te regelen, duidelijker. Ik zou de laatste wijze boven de eerste de voorkeur geven, maar vang eens vijftig hoofden onder een hoed. There was no love lost between Veth and you, maar van nu af zal het zijn guerre ouverteGa naar voetnoot1. Ik vind Uw greep alleraardigst - maar Sjibboleth en Sibboleth zou ik geschrapt hebben. Misschien eischte het Javaansche publiek toelichting, maar dan hadt Gij die voor Uw volkje in een noot moeten geven. Nu komt de oude dominé aan het licht, die ons vertelt wat wij allen wel weten. ZianreGa naar voetnoot2 alleen had gelegenheid kunnen geven tot ngagadé sawahGa naar voetnoot3 te komen, of Seorsie of Georg voor George, het eerste van dienstmeisjes, het ander van moffen. Gij studeert Geel, het was Geel, die aan Beets niet ten goede kon houden, dat hij na den aardigen trek in de Masquerade Tenzij men 't mom gebruikt der heiligheid,
het toevoegsel gaf, of om der wille van het rijm, of om der wille van de duidelijkheid. Daar sommigen 't gelaat meê durven sieren!
Hoe komt het, dat de Java-Bode van 18 Oct. geen particuliere correspondentie uit 's Hage heeft. Valt het aan de falende concurrentie toe te schrijven? Het Nieuw Bat. Handelsblad is alleronbeduidendst. | |
[pagina 316]
| |
Gij zult Uwe herinneringen van Egypte kunnen gebruiken bij de vermelding van het openen van het Kanaal van Suez. De berigten hier blijven van den tegenstrijdigsten aard, - wij gelooven natuurlijk gaarne, dat het geheel nog maar een kolossale bluf is. Sophie zal, met de volgende gelegenheid den welkomen brief van Mevr. Huet beantwoorden, heden werd zij er in verhinderd. Niet door groote drukte na de zamenkomst van gister, ach neen, die was eenvoudig ‘zonder omslag’, maar door een paar verpligte bezoeken dezen morgen. De loten of liever de prijzen zijn meegevallen, maar dit beschrijve ze U zelve in een volgenden, de bonbons het minst van alle, Gi zou zeggen, een kale bluf, al heeft het fleschje een fransch papiertje. Het resultaat der Bibliotheek Meulman is geweest ijdelheid der ijdelheden, het geheel circa f14 m. De Lutheriana is door Prof. Loman voor de bibliotheek van het Luthersch seminarium gekocht, - de Pamfletten gaan naar Gent f6500. Als die stad niet was opgekomen, zouden Muller en Nijhoff de verzameling voor 3 m. hebben overgenomen. Ik heb voor f1.10 gekregen, wat ik er het liefst uit hebben wou: de allereerste uitgave van Starings verzen: Mijne Eerste Proeven in Poëzy en Dichtoefening. Het geheel verkondigt den Staring van later maar wie zou hem er uit hebben vermoed, wie hem hebben durven voorspellen, ware hij vroeg gestorven? Als Gij nog hier in het land waart, weet ik wel, wie U geen rust liet voor Gij er een artikel over schreeft! Wees hartelijk gegroet, lieve drie, van Zuster en Broeder. |
|