De werken. Deel 22. Brieven aan Cd. Busken Huet 1869
(1902)–E.J. Potgieter– Auteursrecht onbekendXXXV
| |
[pagina 290]
| |
pers den weg te wijzen. Goden en menschen, zal de nakomelingschap het gelooven? Het is het verwenschte van den afstand, op welken wij ons van elkander bevinden, - het is de jammer, dat er drie maanden verloopen zijn eer wij elkanders antwoord ontvangen, - waardoor het mij naauwelijks meer heugt, wat ik onder den indruk van een zonnigen voordenmiddag over het Paleis voor Volksvlijt heb geschreven. Het heeft ten minste van Uwe zijde een diatribe uitgelokt, die mij zeer heeft geamuseerd - want in mij is het niet te verwonderen, dat ik bijwijle eens iets apprecieer, maar dat Gij dat gebouw van ijzer en glas met zijn slanke kolommen, dat Gij le grand magicien prijsgeeft, heet dat in Uw rol blijven? Allez-donc - ik zou toonen, geen scherts te verstaan, ik zou het voorregt onwaard zijn d'écrire à un de ces esprits emportes et mobiles, qui sont toujours à l'extrémité de leur expression ou de leur pensée. Avec eux rien ne vous étonne: on n'en est jamais avec eux à une contradiction près. Geef mij tot boete van den laatsten zin eens eene keurige hollandsche vertaling. Z.M. heeft eindelijk kunnen besluiten de presidenten en secretarissen van de Tentoonstelling en van het Statistisch Congres te decoreeren! - men beweert, dat hij het niet wilde doen, zoo hij ook de vriendjes van den Weerbaarheidsbond in Utrecht niet tot ridders mogt slaan. Ik weet waarlijk niet waarom Fock het hem ontzegde, als hij dan ook eenige buitenlandsche vermaardheden den Leeuw had gegund. Er zou op die wijze ten minste van de quincaillerie des rois partij zijn getrokken. Thans geven die vreempjes, die toch door ons hof al zoo vriendelijk behandeld zijn, Holland heinde en ver eene barbaarschheid na, waaraan wij toch eigenlijk ontwassen zijn. Of kom ik niet alle dagen en in iedere straat gedecoreerden tegen? | |
[pagina 291]
| |
Den 16den.Gister-avond kwam Hacke een uurtje praten, - hij heeft zijn plan, den winter in Italie door te brengen, opgegeven. Waarom? Ten eerste dewijl hij de bevalling zijner dochter wilde verbeiden, die dezer dagen gelukkig afliep, ten tweede daar het Vagevuur in volle correctie is, en vroeg in het voorjaar zal opvlammen. Vinden die verontschuldigingen genade in Uwe oogen? Een grootvaderschap en een vaderschap over eene vertaling, hoor ik U zeggen. Het eerste kind heet naar den ouden Tienhoven, dit zal naar hem heeten, - hij heeft zoo lang op het Purgatorio geblokt! - Ge gaat mij al meê beschuldigen, dat ik uit mijne rol val. Ik beken gaarne, dat Gij het bij de zamenkomst over de suikerregeling niet hebt gedaan; stokebrand, zoudt Gij er U in hebben verkneukeld, als het voor die discussie eens fiksch had geblaakt. Ik mag Van Hemert geen ongelijk geven, dat hij ‘holah!’ riep. In goeden ernst, wat zou het hebben gebaat, wat doen het de jongste debatten in onze Tweede Kamer? Conservativen en liberalen bekennen om het zeerst, dat het zoo niet blijven kan, terug durven de eersten niet, vooruit, flink vooruit, de laatsten even min. Allen roepen zij om een man, een man, die doortaste, die herscheppen zal, - waar is de lantaarn, bij welks licht wij hem zullen vinden? Op dat standpunt, ik ben nu in mijn rol, geloof ik, begrijpt Gij, dat Uw schets van LebretGa naar voetnoot1 mij heeft geamuseerd, - al interesseerden mij de toelichtingen over Cultuurstelsel en Vrijen arbeid maar weinig. Ik geloof, dat men voor die dingen even speciaal hersens moet hebben als voor de philosophie - zouden de Duitschers vielleicht besser wiszen, wie man eine Kolonie benützt? | |
[pagina 292]
| |
Maar Java is geen kolonie, zegt Gij, het is een wingewest, - en ziet, vriend, dat ook ik al mooi met definities schermen leer. Het kaartje bij Uw Pacific SpoorwegenGa naar voetnoot1 is achter gebleven, het spijt mij, en waarom? Dewijl ik plan heb, naar de Staten te gaan? Toch niet, maar op hoe kleine schaal het mogt zijn uitgevoerd, het zou mij gelegenheid hebben gegeven, U met den vinger aan te wijzen, hoe vele gelegenheden Gij ongebruikt voorbij liet gaan, Uw opstel een weinig locale kleur te geven, waardoor het zoo veel zou hebben gewonnen. Maar ik verg te veel van een journalist, - die in het centrum der Beschaving van Ned. Indië geplaatst (v. Luimen mijner Muze) artikelen moet schrijven over Altaar tegen Altaar! Het staat mij te minder wel, zoo moeijelijk te zijn, daar het mij in de laatste veertien dagen zelfs niet mogelijk is geweest, U een blijk van goeden wil te geven, door het voortzetten mijner bijdrage over Noorsche Litteratuur. Ten deele is Eilert Sundt er schuld aan, die op mijne aanvragen ten behoeve van dit stukje niet heeft geantwoord. Uw blad is niet groot genoeg om lange vertalingen op te nemen, en voor eene bloemlezing ontbreken mij nog bescheiden. Mijn schred is een bedaarde en toch ga ik voort, maar alleen het regterbeen opligtende, zegt Gij. | |
Den 17den 's ochtends.Het Huis van Oranje heeft in de laatste tien jaren alles gedaan om het bij ieder te verkerven, zelfs bij hen, die er nog eene kracht in zien, die van een witgepluimden koning droomen, enz., maar bij het weder staat het nog in blakende gunst. Zondag regende het, dat het goot, gister en eergister | |
[pagina 293]
| |
hadden wij 's avonds en 's nachts stortbuijen, 's daags betrokken lucht, heden-ochtend vroeg was het mistig, maar nu om één ure geeft November al wat November vermag,Ga naar voetnoot1 blaauwe lucht en bleeke zon. Welk een partij zal het redevoerende NijlpaardGa naar voetnoot2 er van trekken! Voor de Cantate van Beets komt de zegen, of liever de onderscheiding te laat, zoo'n muziekstuk moet weken te voren worden ingestudeerd. En wij hebben nu wel nationale solisten, maar juist aan deze mangelt, zou Hooft zeggen, de vaardigheid, er een ariatje mee in te vlechten: van blad zingen is ieders zaak niet. Amsterdam vlagt voor de feestelijkheid niet. | |
Des Avonds.Prijs toch niemand gelukkig voor zijnen dood! Het Huis van Oranje schijnt het ook bij het weder te hebben verkorven! Het mist, het motregent, arme illuminatie, arme receptie bij Prins Frederik. Hoe zullen die flunkies neerzien op die beklonterde gasten, - op verre na allen niet rijk genoeg om zich op zulken avond door huurkoetsiers te laten afzetten, en in dat geval die eigenaardige lucht van zulk een haagsch rijtuigje met zich brengend. Onze journalistiek, qui voit tout en beau, zal van deze bijzonderheid geen melding maken, maar ik ben zeker, dat het paleis drie dagen lang zal worden gelucht. Wat drommel mag het LuitenantjeGa naar voetnoot3 scheelen, dat hij U niet opzocht? Zou hij Tantes brief voor de doos van Pandora aanzien? Of vreest hij, dat ze zijn hartsgeheim aan Mevr. Huet heeft toevertrouwd? Maar al houdt hij Tante daarvoor in staat, hij is maar een blond, bleek Luitenantje, als hij daarom aarzelt, H.Ed. onder de oogen te komen. | |
[pagina 294]
| |
Oostwaarts gaat niet de stee der beschaving, maar wel onze jeugd. Mr. N. heeft het er niet op laten aankomen of het Z.E. Mijer behagen zal op den wenk van den bedaarden De Waal om meer jongelui aanzoek te doen. Mr. N. heeft à tout hasard in het stoomklipper fregat Utrecht voor René Bakhuizen plaats genomen - den 12den December gaat hij van Brouwershaven naar Batavia onder zeil. René zal hoop ik, nog wel eens een paar dagen hier bij zijn neef komen logeeren, en U dus kunnen vertellen, hoe wij in dit ondermaansche tranendal voortsukkelen. The spanish Gipsy is geen blijk, geloof ik, dat George Eliot vooruitgaat. Er zijn voortreffelijke passages in, maar het geheel loont niet - hare Spanjaarden zijn minder gelukkig geteekend dan hare Italianen. Ook de gipsy's is een afgezaagd thema, en de poezy, welke men in hartstogt legt, zoo vaak vertoond, en au fond zoo onwaar, - dat men het dichtstuk maar met moeite uitleest. Hoe jammer van zoo veel talent. - Louis Etienne is tout simplement Louis Etienne, zegt het Rotterdamsch Orakel onzer dagen, Gij mogt het vroegere eens meenen. Of deze brief voorbestemd is, proeven op Uw geduld te nemen? Ik geloof het schier, want over dat boek van Lucian MullerGa naar voetnoot1 wil ik wel met Cobet eens voor U praten, maar Doorenbos noch Kappeyne schijnen mij daar de regte luidjes toe. Al blaast de wind bij Cobet misschien wat bar, ik weet dan ten minste uit welken hoek. | |
[pagina 295]
| |
van teleurgestelden is groot! ‘Waarom zoudt Gij niet gelukkig zijn?’ fluistert de hoop ieder in bij het nemen van een lot. ‘Waarom niet?’ herhaalt de bedrogene schamper, als hij een niet heeft getrokken. En toch, - die indruk gaat voorbij, en het lijdt maar kort of wij laten ons weer beet nemen, en dat niet enkel in de Loterij. Sophie geeft mij aanleiding tot deze fraaije regelen. Zij zit verdiept in de loten en de lijst, ‘één prijs!’ en wat: Een microscoop in een doosje! - ‘Een niet, een niet, een niet, toch weer een prijs.’ En wat? ‘Een fleschje bonbons!’ Nieten, nieten, nieten, neen waarlijk nog een prijs: ‘Een alpaca parapluie!’ Uitmuntend voor BetjeGa naar voetnoot1 als het niet beneden hare digniteit is. Er heerscht stilte. ‘En al de overige, nieten?’ ‘Met uitzondering van één prijs nog.’ ‘Wat?’ ‘Een Engelsche koffiekan!’ Sophie had zich zoo gevleid een naaimachine te trekken, niet voor haar zelve, neen, voor Jufvr. M., die modiste wil worden, en in haar magazijn nu 's daags wel de machine van het atelier mag gebruiken, maar er 's avonds voor haar zelve behoefte aan zou hebben. Vele groeten van de Vrienden van de Leidsche Gracht, Uw broeder stelt zich voor U de volgende mail te schrijven. Het blijft met de kleine lijderes ten huize Mevr. Penning achteruitgaan. Op haar verlangen is het zusje uit Brussel overgekomen. Volgens Dr. Wurfbain kan het lijden toch nog eenigen tijd aanhouden. Gedenk ons beiden, zooals wij het U drietjes doen. de Uwe.
P.S. Louis Etienne heeft eene vruchtbare pen. In de jongste aflevering der Revue weer eene studie van Hazlitt. | |
[pagina 296]
| |
Luidjes! die zoo gelukkig zijt op Java, mist Gij dan in het geheel de schemering niet? Beets heeft er van gezongen: Voor ons, in 't Noordsche land geboren,
En door een trager zon gewekt,
Wordt dat gezegend uur gerekt
Van sohemerschijn en twijfelgloren.
Ada van Holland, geloof ik. Sla het eens na, Beets naamt Ge toch mede. Ten Kate weet er in zijn Planeten meer van te vertellen, naar aanleiding van Uranus: Lieflijk is het sohemeruurtjen,
na den drokken, zwoelen dag,
Als het suizend avondwindjen
't gloeiend voorhoofd koelen mag,
Als het marktgewoel der waereld
met zijn laatsten wanklank zwijgt,
En de psalm der nachtegalen(?)
trillend naar den hemel stijgt;
Als de hemel al zijn oogen
opent en ter-neder-ziet,
Met een glimlach, die beteekent:
‘God, uw God, vergeet u niet!’...
In 't vertrouwlijk sohemersohijnsel
worden alle hoeken rond,
Slaapt de Zorge, poost de Zonde, (!)
sluit zioh de open zielewond.
't Beter Ik hervindt zioh-zelven,
luistrend naar zijn harteklop.
't Bloemtje' in dauw, de Hoop in tranen,
luiken in de lommer op.
Schijndoôn roepen uit de diepte:
menschen, wenschen, lang niet meer.
Vriendlijk zet uw zaalge Moeder
zich in 't oude hoekjen neêr.
| |
[pagina 297]
| |
De Eerste Liefde, jong als immer,
fluistert zacht: ‘Herkent ge mij?’
En de geur der witte rozen
waait U met haar schim voorbij.
Of - Verbeelding, fee der Toekomst,
Vult opnieuw met gouden draân
't Los gereten spinrag-weefsel
Uwer schoonste droomen aan,
Bouwt paleizen in de wolken,
of een hemel, die begint
Bij een drempel, groen van mirten,
bij het wiegjen van een kind!
In de scheemring zag de Geestdrift
allereerst haar Ideaal.
In de scheemring bad de Twijfel
't ‘Onze Vader’ d'eerste maal.
Welkom ons, Gij wensch des Dichters:
mocht het soms, bij 't hoogst genot,
‘Liefelijke Scheemring wezen
in Uw zalig Huis, o God!’
Maar, après tout, schemert het den poëet toch te lang op Uranus. |
|