De werken. Deel 22. Brieven aan Cd. Busken Huet 1869
(1902)–E.J. Potgieter– Auteursrecht onbekendXXXIII
| |
[pagina 274]
| |
Onze postdirectie, lamlendig als zij overigens is, geloovende, dat wij om harentwille daar zijn, en niet zij om ons, - gaat schootvrij, door het postmerk van Parijs 24 Oct. Ik heb me dus ook wel gewacht er Hordijk over te klagen, - het naturelletje zou van plezier heen en weer zijn gegaan, als hij zich zegevierend kon vrijpleiten. En toch heeft de vertraging mij gister een te onaangenamen dag bezorgd, dan dat ik mijn antwoord niet zou zijn begonnen, met dit bewijs, hoe aangenaam het mij is geweest, dat Gij schreeft, zoo lang en zoo aardig bovendien. Geloof echter daarom niet, dat Gij het voor de tweede maal in dezen laatsten, evenals in Uw vorigen voor den achtsten keer beproefde pleit hebt gewonnen. De repliek moet Gij slikken, maar ik zal trachten deze zoodanigen vorm te geven, dat Gij à volonté er op terug kunt komen, of de quaestie adjourneren tot - Nicht über Zeit- noch Landgenossen
Muszt du dich beklagen;
Nachbarn werden ganz andere Possen,
Und auch Künftige, über dich sagen.
Het eischt minder verbeelding dan Gij bezit, U met die aanhaling uit Sprichwörtlich drie vierde eener eeuw vroeger bij Goethe verplaatsende, den tegenovergestelden sprong even vlug te doen, en U voor te stellen, dat een criticus, zooals wij ons dien droomen, onpartijdiger dan wij het ooit zijn geweest, over vijfenzeventig jaar ons beider brieven doorsnuffelt. ‘Comme le prochain est amusant, dat is toch van alle eeuwen,’ zoo begint 's mans monoloog, als hij Uwe twee laatste epistels heeft gelezen, ‘een zoo onhartstogtelijk persoon! hoe kon die knappe vent zich zelven dus beet hebben!’ ‘“Wat zijn vrienden, de liberalen voor hem deden?” Wel, al wat ooit ter wereld voor een auteur is gedaan, en wat deze tot het liefste plagt te zijn; bewonderden zij hem dan niet? | |
[pagina 275]
| |
Wie vond er een Carl August dan Goethe, en was het nog wel geniaal van den laatsten, toen hij uitriep: “wat heeft mij Europa gegeven?” zou het hem niet fraaijer hebben gestaan, als hij Carl August anders had gehuldigd? Wat zijn vrienden, de liberalen, voor hem deden? Zij volgden hem, zoo lang hij hen voorging, mogt hij meer vergen? Maar hij zuchtte onder het ondragelijk juk der Enschedé's! Hm! hm! hij woonde, als wij zekere rijmen zullen gelooven, in een lief huis in een der aardigste streken van ons land en trots al zijn zwoegen had hij toch tijd die Kritiek en Kronijk te schrijven, waaraan wij zijn Litterarische Fantasiën hebben te danken!’ Ach! die Künftigen sind nicht gerechter, meinen Sie, wie die Zeitgenossen! Maar mijn snuffelaar is nog niet aan het einde, Amice! ‘Wat natuurlijker dan dat een geest als de zijne liever vrij was, dat hij van onafhankelijkheid droomde? Maar sloeg hij er den waren weg toe in? Hij neemt de redactie van een tot nog toe liberaal blad op zich, - hij zoude zoo gaarne, zegt hij, - “onzijdig” op Java zijn gekomen. En hij steekt zich vooruit in een wespennest, waarvan hij in Indie geen last zal hebben, hij kiest partij voor orthodox en katholijk in de schoolkwestie, en hij stemt voor Koorders, die het beste wat men doen kan om een grooten naam na te laten, niet heeft verzuimd, vroeg te sterven, en toch geen roemruchte faam naliet.’ Mijn mijmeraar leest een paar plaatsen Uwer brieven nog eens over. ‘Die verhouding met dien vriend blijft duister’ - de man weet niet, dat het opstel over VondelGa naar voetnoot1 mij ter kwader ure aangeboden scheen, de man weet niet, dat Gij plezier hadt, de Gids beet te hebben door een - eisch te doen, en al | |
[pagina 276]
| |
leefde ik over vijfenzeventig jaar met den snuffelaar, ik zou hem kwalijk duidelijk kunnen verklaren, hoe Uwe toenmalige beschouwing van menschen en dingen mij dikwijls zeer deed, hoe mijne ongesteldheid mij nog prikkelbaarder maakte. Wat ik hem wel zou kunnen vertellen is, dat ik U, toen Ge mij kwaamt meedeelen, dat Ge naar Java dacht te gaan, de zaak afried. Moge ik niet over vijfenzeventig jaar, maar over vijf, daarin mis gezien hebben, al wil de Hollandsche Java-Bode voor mij nog niet opdagen! Ik leen mijn mijmeraar weêr het oor. ‘Allervreemdst blijft het, dat dit overigens zoo helder hoofd, dit overigens warme hart, zich niet kan voorstellen, hoe het zijnen vrienden te moede moest zijn, toen hij met al het ploertige en poenige zijner partij ook hare beginselen over boord wierp! Viel het dan zoo moeijelijk zich te verbeelden, hoe dit den trots der tijdgenooten niet slechts krenken moest, maar ook de jeugd, die met hem had gedweept schokken in haar heiligst geloof aan eene betere, hoe ver dan ook verwijderde toekomst!’ Und die Nachbarn? Ik versta den wenk en zal het U niet euvel duiden, zoo Gij de debatten voor gesloten houdt. Morgen hoop ik slechts in het tegenwoordige te leven! | |
26 Oct.Naar mijne hieroglyphen te rekenen, ontbreekt aan de voorstelling van gister de vereischte Egyptische duisternis eener phantasmagorie niet. Ik doe beter eene andere pen te nemen, nu ik over opstellen heb te spreken, die helder zijn als glas, eene enkele noot uitgezonderd, waarover straks nader. Er zijn onder deze, die Uwen lezers in Indië meer belang zullen inboezemen dan ons, maar dat is eer een verdienste, | |
[pagina 277]
| |
dan een gebrek. Voor mij moge FeuilletGa naar voetnoot1 en NightingaleGa naar voetnoot2 het van De nieuwe SuikerwetGa naar voetnoot3 en van de Lessen uit LondenGa naar voetnoot4 winnen, chez vous il en sera autrement. Het eerste stukje houdt intusschen een gulden woord in, dat alle partijen beamen. ‘Het eerste zedelijke voorschrift voor den Staat is energie.’ Helaas! waarom ontbreekt zij zoowel liberalen als conservatieven, waarom is dat gemis iets kenschetsends van onzen tijd? Bezien wij de dingen van te veel kanten, worden alle voorwerpen voor ons à facettes? Gij ziet naar den man uit - ik geloof, dat wij er nog eer in zullen slagen, een stelsel te bedenken. Geef ons in groote trekken een schema van het Uwe - van de Putte gaf het zijne sints lang. Jules BabutsGa naar voetnoot5 boek is hier doodgeboren, maar ten Uwent moest het worden aangekondigd en afgekeurd. Henry MurgerGa naar voetnoot6 is met onloochenbaar talent geschreven, doch hoe hebben wij het met elkâar! ‘Het streven naar de hoogste schoonheid’ - uitstekend! - al is de voorstelling van dien deugdzamen grootpapa, die in zijn tijd Parny las, au fond onwaar, - uitstekend, des ondanks, maar waarom sympathie voor het schoone in letteren en kunst, waarom verwachting van deze voor de zeden? en verheerlijking de la force brutale of der geslepen veinzerij, op denzelfden dag, in Uwen brief over Napoleon III. Weerzin in het streven naar vrijheid in het openbare leven - de opstellen Castelar en MotleyGa naar voetnoot7 - wie | |
[pagina 278]
| |
had die ooit in U verwacht, in U gevreesd? Het is de vraag niet, of wij op dit oogenblik rijp zijn voor de republiek, maar een burger is toch een verhevener wezen dan een onderdaan! Hoe, is het Huet die over de ‘regeeringsvorm der Toekomst’ schrijft, en niet door Castelar's geestdrift wordt bezield; bij Motley's voorstelling niet gedenkt, wat wij geweest zijn, wat wij hadden kunnen worden? ‘Het hoogste gezag in den staat laat zich niet straffeloos in discussie brengen.’ Pruik dat Ge zijt, ondanks Uwe mooije zwarte haren, dans een rondetje met professor Vreede! ‘De Duitsche eenheid is voor wie weet hoe vele eeuwen aan de suprematie van Pruissen gebonden.’ Comme la France aux Napoléons, j'espère. ‘Zonder hartstogt’, maar lieve vriend! als Ge mij tot zulke riposteeringen verlokt, dan moeten Uwe sorties zich toch niet onderscheiden door bedaardheid. ‘La mouche du coche’ is aardig aangebragt, maar nog liever het inspireerende dier illusie, dan het verlagende van het zwichten voor Blut und Eisen. En nu tot het Mengelwerk. Hoe het mij spijt, dat Ge, ter afwisseling, een opstel van Gorter liet overdrukken,Ga naar voetnoot1 behoef ik het te schrijven? Gij hebt er zelf al het pijnlijke van gevoeld door Uwe allerdubbelzinnigste noot. De sukkel had nog nooit een beter stuk geschreven,
En tooh is 't goed genoeg voor onze Java-Boo',
Noch Gorter, noch 't publiek moest U die noot vergeven,
Mij laten beide koel en 'k doe het U maar noo!
I zoomin als II, die over den prozaïst heeten te handelen, geven een oordeel over het hoofdopstel van het boekske en III tot VI loopen over een bundel verzen, die met weinig woorden verdienden te zijn afgekeurd. Mag de schrijver der | |
[pagina 279]
| |
Litterarische Fantasiën zijn zegel hangen aan zulk een prul? Hij drukte wel het gezeur van Du Rieu over.Ga naar voetnoot1 Comment en un plomb vil l'or pur s'est-il changé?
En nu basta van opmerkingen. (de aanmerkingen in het eerste gedeelte zoudt Ge niet hebben ontvangen, waart Ge zelf niet op die zaken teruggekomen). Dank voor Uwe mededeelingen over Uwe positie - het verheugt mij, dat het den Java-Bode zoo goed gaat. De reclame van De Waal is armzalig en kleingeestig, - maar Gij hebt het beste middel aangegrepen om de zaak in vergetelheid te brengen. Men zal niet dwaas genoeg zijn U of zoo veel bescheiden ter beschikking te stellen, dat Gij van een rapportGa naar voetnoot2 plezier kunt beleven, of er U zoo weinige te geven, dat Gij weigeren kunt, er een verslag uit op te stellen, en toch meer zijt te weten gekomen, dan men ter Uwer kennis brengen wil. Mijer's positie is alles behalve benijdenswaard, maar het schijnt den man louter te doen om gefortuneerd thuis te komen. Anderen beweren hier, dat die schat niet groot zal zijn, daar hij enorme verliezen op vroegere ondernemingen in landontginning ten Uwent heeft te dekken. In elk geval moest men de part et d'autre ophouden van ons prestige in de Oost te spreken, sints een Gouverneur zoo vertrok en zoo aanbleef, al relt men telkens van hem terug te roepen. Aristo que vous êtes, met Uw patriciaat - maar begrijpt Ge dan niet, dat de demos den brui van U zoude geven, zoodra Gij lieden iets anders dan zedelijken invloed verlangdet? En dien uit te oefenen, dat staat aan ieder Uwer thans reeds vrij - wat zoudt Gij er bij winnen, zulk een oude mannetjesbent te formeeren? | |
[pagina 280]
| |
Wat de luidjes van de Gids betreft, Quack is de eenige der redacteurs met wien ik als vroeger prate, en deze ziet geen kans iets voor U uit te rigten. Met de Spectator-mannen ben ik op geen vertrouwelijken voet, al spreek ik Vosmaer van tijd tot tijd, al krijg ik om het half jaar een brief van Jan ten Brink. Ook hebben die heeren plan, Uw artikel over Van den Brink door overdruk met noten te weerleggen. Het is echter reeds zoo lang geleden, dat men zeide het te bewerken, qu'on aura eu tout le temps pour le gâter. | |
Den 27sten.‘Prijs niemand gelukkig voor zijn dood!’ Gij hebt mijne brieven in Uwen jongsten meer verdiensten toegeschreven, dan zij bezitten. Gij wordt er door dezen voor gestraft. Ik had gehoopt gister geleidelijk te kunnen voortgaan, maar buiten allerlei onbeduidend bezoek gerekend. Daarvoor ten minste zijt Gij op het Kramat bewaard! Op deze of gene wijze moet Gij in Uwe mengelingen worden bijgestaan, - al is de wijze hoe mij nog niet helder. In Uw blad over de gebeurtenissen van den dag te schrijven, gaat niet aan, - het zou of met Uwe beschouwingen strijden, of on aurait l'air d'un faux frère. Dat hebben Uwe Haagsche en Amsterdamsche correspondenten nu reeds, hetzij dat J. l'Ange Huet zelf op twee gedachten hinkt, hetzij Gij zijne opstellen een beetje wijzigt en aanvult! Maar de vreemde litteratuur biedt neutraal terrein genoeg aan, daarop is geen conflict te vreezen. Van zelf biedt zich daartoe Björnsterne aan. Laat dus dat opstelletje nog maar liggen, tot ik U de inleiding zende. Het arme Nederland, ik spreek van het Tijdschrift, zoekt weer een nieuwen redacteur, het geloofde er een te hebben gevonden, maar die aarzelt et à bon titre! Verleden herfst is Jan ten Brink, die geruimen tijd de hand in het spel had, terzijde geschoven, - door Schimmel schijnt het mij toe, die | |
[pagina 281]
| |
in maar schijnbare vriendschap van de Gids-heeren scheidde. Vandaar, geloof ik, het intermezzo der regeering van Mr. Abr. van Luik. (P.A.S. Limburg Brouwer). Thans zou Schimmel gaarne T. (den adjudant van v. Hees) doen optreden als redacteur, maar de jonge mensch heeft den moed niet. Hij was gister bij me, hij vroeg raad en hulp. De laatste mogt ik niet toezeggen, den eersten gaf ik in de woorden van Van Haren: En leer op nietwes staat te maken,
Als 't geen in eigen krachten is!
‘Dan bedank ik.’ Dat was natuurlijk zijn zaak. Kenschetsend voor N. was T.'s verslag van een bezoek bij dezen afgelegd. N. verklaarde moeijelijk te werken, De Veer daarentegen kan zoo vlug niet schrijven, als de gedachten hem toestroomden. (Ik heb Frans Holster niet gélezen - en wist dus maar enkel van den rijkdom in Agatha Welhoek). Maar al kon N. zelf geen hulp beloven, T. moest maar zijn best doen, onbekende geniën op te sporen: ‘Als er iemand zich aangordde, om te verzamelen wat verstrooid is, en te vergaderen wat verloren gaat, welke schatten zouden er aan het licht komen!’ Het aangorden is geen bezwaar, zei T. maar als ik nu van huis tot huis aanschel en vraag: woont hier ook een vergeten genie? zal men mij dan niet voor gek houden? ‘A coup sûr, mon ami!’ Uw woord van hulde aan Quack heeft mij veel genoegen gedaan, - ik ben nieuwsgierig te zien of de volgende verslagen der redevoeringen van Martinus U meer behaagden. Het schijnt mij eene der veelzijdige verdiensten van Quack, dat hij daardoor een begrip van Van der Hoevens standpunt gaf. Wat is er toch van Uwe studie van Roemer Visscher geworden? De handboeken zijn zoo zeer aan de orde van den | |
[pagina 282]
| |
dag, dat het mij spijt, dat deze in portefeuille bleef. Van Vlotens Dicht werd, geloof ik, terwijl Ge nog hier waart, reeds herdrukt, thans is ook zijn Ondicht aan de beurt. Jammer genoeg stelt zijn uitgever hem in het getal bladen enge grenzen. Hoe verscheiden staat het oordeel. Al hadt Ge nog honderd cruditeiten meer over Van den Brink laten drukken, zou mij dit ontslaan van de verpligting, die zoo veel mogelijk te verklaren? Immers neen, want zijn werk staat met zijn karakter als ons aller in het naauwste verband. Of gelooft Gij, dat de nakomelingschap iets hebben zal aan beeldtenissen als tot nog toe van Jacob van Lennep het licht zagen? Ingesloten een bewijs van Sophies zorgen voor U en de Uwen. Moge het kistje zich na ontvangst dezes niet te lang doen wachten. Luttenberg is hier ziek aangekomen, ik heb dus tot nog toe van hem niet gehoord, hoe het U en de Uwen in het dagelijksche verkeer gaat. Over den Java-Bode heeft hij mij bij het terugzenden van eenige geleende exemplaren veel goeds geschreven. Of het aftreden van KeucheniusGa naar voetnoot1 winst of verlies is, zal U nu reeds gebleken zijn. Van hier gezien schijnt de man U weinig te hebben geprikkeld, en ik heb dus geen reden, zijn verdwijning te betreuren. Onder een hagelbui gaan onze hartelijke groeten naar het Oosten. de Uwe. | |
[pagina 283]
| |
van het Vaderland te zenden, 2 Oct. en 22 Oct. I en II van den ‘Letterkundigen kout’ van Gorter, en, het derde 16 Oct., waarin een artikel van iemand, die met I geen vrede heeft. Zij heeten over Génestet te handelen, maar à propos de bottes doen zij het over Molière en Sainte-Beuve. Bewonder nu, waardeer, eerst die velerlei onjuistheden over Molière en dan die veelzijdige(?) voorstelling van den afwisselenden (verpuppenden) Sainte-Beuve. Geloof mij, Arcachon was het gelukkigst opstel van dien man, alles liep voor hem mee, zijn ziekte als zijn reis. Sedert vinde ik de gaaf van een kijkje op iets te hebben, veel minder bij hem dan de zucht om a sad want of study te verbergen. Ik heb tegen Tiele nog op mijn hart, dat hij als echte Dominé, modern of orthodox om 't even, als een pedante steek, geen oogen had voor Mevrouw Huet - maar zijne laatste opmerkingen contra Gorter zijn toch ad rem. Gij, getrouw lezer van het Vaderland! zult er, hoop ik in Uw opstel over Génestet, partij van trekken. De Java-Bode was door Opzoomer, gedurende Quacks afwezigheid op Berg en Daal, voor het Utrechtsche leesmuseum afgeschaft!! Heden schrijft hij mij, er in geslaagd te zijn, het blad toch eindelijk weer te krijgen. Hij had de voorlaatste en laatste bladen gelezen. ‘In de eerste vond ik niet veel: Huet was weg. In de laatste? Het stukje over Murger telt niet mede - het is nog een reminiscentie van vroeger.’ En ik die er een terugkeer in zag! - Quack zal mij voor U een overdruk van zijn Martinus zenden. Quack schreef mij verder: ‘Wat heeft Opzoomer zich over mijn opstel dwaas aangesteld. Hier in Utrecht durft men er onder de Liberalen niet meer over spreken, en ben ik in den ban gedaan.’ ‘Welk een fraaije republiek der letteren hebben wij!’ A qui le dites vous? Het verheugt mij bij deze onbeduidende regelen het pamflet | |
[pagina 284]
| |
van OpzoomerGa naar voetnoot1 te kunnen voegen. Tout conservateur radical que vous vous croyez, zult Ge toch in hartstogt ontsteken over dien conservatieven liberaal, die waarachtig gelooft onze middelmatige jongelui te moeten waarschuwen toch niet geniaal te worden als Martinus! En dan die insinuatie op blz. 30, wien mag ze gelden?
de Uwe.
P.S. Niet alleen bij dames is het P.S. interessanter dan de brief. |
|