De werken. Deel 22. Brieven aan Cd. Busken Huet 1869
(1902)–E.J. Potgieter– Auteursrecht onbekendXXXII
| |
[pagina 263]
| |
met aanbevelingen en raadgevingen. Burgerpligt had Bosscha tot candidaat van het Binnenhof en H.M. de Vries voor hier - de Grondwet Mr. N.J. den Tex, den vriend van Quack, en H.M. de Vries, Amsterdam en Regt voor Allen hadden beiden Mr. E.H. s' Jacob voor de kamer en Mr. J.R. Corver Hooft voor den Raad. Maakte ik mij voor een der candidaten warm? Och neen, Bosscha scheen mij voor 't oogenblik le superflu non nécessaire, als kampioen van 't onderwijs, - Den Tex dunkt mij te jong voor de kamer, - s' Jacob? ik geloof niet, dat conservatieven of reactionnairen veel in hem zullen winnen. En de Raad? Corver Hooft is een eerlijk patriciër, dien men mijnentwege dezen zomer lid van den Raad had mogen laten - H.M. de Vries, een zoon van mijn oude vriendin Mimie de Vries, de élegante. Waarom verzuimde ik dan dien dag toch de stemming niet? Omdat men er blijk van moet geven, als men op vrije verkiezingen prijs stelle, al wenschte men, dat wij beter kiesvereenigingen, kiesvereenigingen met bepaalde beginselen rijk waren. Deze zullen ons echter door onthouding niet geworden en dus stond ik vóór de deur van het stembureau 9 uur 2 minuten. Daar knarsten de oude hengsels, - de Heeren zullen oogenblikkelijk geholpen worden - zei de bode. ‘Gaat U zoolang in deze zaal!’ Het zou in elken anderen toestand niet onaardig zijn geweest, een kijkje te nemen van die doelenstukken, - menschen, die ook wel eens hadden gewacht, eer zij werden geholpen! maar het werd 9.4 en 9.5 m. Daar kwam mijn buurman, de Officier van Justitie of Regter - ik ben in de magistratuur niet tehuis - en minder met de insolence als Officier dan met een gepast gevoel van waardigheid, maakte hij een einde aan het getreuzel en ging binnen. | |
[pagina 264]
| |
Wie waren de treuzelaars? President d'âge een cynicus, die zijne maîtresse plagt te bezoeken als hij van de avondmaalsviering kwam. En zijne assistenten? Twee raadsleden welke Burgerpligt op haar geweten heeft, - liberale, en toch onbeduidende joviale, van G., de lettergieter T. die in zijn jeugd een kippebeentje inslikte en van de gevolgen niet genezen werd, dan door een uitstapje naar Java. Waardeer toch Uwe alles heelende, heilzame lucht, - al waardeer ik het wonder, dat zij werkte, niet ‘bizonder’, zou J. ten Brink schrijven. De President wees ons aan, of we geen oogen hadden, ‘het roode briefje in de roode bus, het witte in de witte’; 9.6 of 9.7 m. zat ik in de vigilante - Sophie wenschte intusschen, dat ik liever niet ware gaan stemmen. Ik verbeeldde mij practisch het beste antwoord op die verzuchting te geven, door den sleper aan te sporen, ‘hard, heel hard’ te rijden. Het viel het arme paard hard genoeg! En toch kwamen wij 5 minuten te laat. Er is niets zoo doodsch, niets, dat tevens zoo wanhopig maakt, wie te laat kwam, als een station, van 't welk de trein pas is vertrokken. De wachtzalen zijn leeg, de plaatsbureaus gesloten, en de een of ander achtergebleven beambte staart U aan, als vroeg hij: ‘Wat drommel, wat doet Ge hier?’ Ik keek sip op mijn horloge: 9.25, ik had geen regt tot klagen, eigen schuld deed mij te laat komen. Maar soms inspireert het ongeluk. Om 9.45 ging de Hollandsche trein, er viel evengoed over Leiden naar Bodegraven te reizen en over Utrecht tehuis te komen, als omgekeerd, zelfs zouden wij er ten onzent in plaats van te zeven, te half zeven door eten. ‘Breng mij dadelijk naar het Hollandsche Station.’ | |
[pagina 265]
| |
‘Onmogelijk,’ zei de sleper, ‘in twintig minuten! het eischt een half uur.’ Onmogelijk - en zijn buurman, dien ik vragend aankeek, die een trainard achter ons had afgeleverd. ‘Onmogelijk!’ Maar we waren niet langer met ons vieren, Sophie, mijn persoon en twee koetsiers, er was een vijfde bijgekomen, die geluisterd had, die kans zag, een vijfje te verdienen! O gevatheid der kinderen Israëls! wat haalt bij U, stonden daar niet op verren afstand - het plein voor het station is aanzienlijk vergroot, - tal van vigilantes, haren kans op den eerst volgenden trein verbeidende? Ons joodje liep ze al langs: ‘Wie brengt Mr. en Mevr. in twintig minuten naar den Holl. trein?’ - ‘Ik’ en we reden al weg en we holden de Weesperstraat over, de Jodenbuurt door, den Zeedijk op, van voor de Haarlemmer poort door de beambten van den Hollandschen gezien, hoorden wij RoosdorpGa naar voetnoot1 knorren over ons laat komen en bliezen, zittende, uit van den angst en stoomden! Een oogenblikje rust! Byron maakt in zijn Beppo een cynische aanmerking over den toon, die in begrafeniskoetsen pleegt te heerschen, als het lijk ter aarde besteld is en de rouwdragers huiswaarts keeren - ik zou de plaats aanhalen, als Ge niet beter kondt doen, door het stukje zelf over te lezen; - wij hadden in onzen waggon een bewijs, hoe dwaas men doet, jongelui uit te noodigen bij het begraven eener oude tante tegenwoordig te zijn. Jufvrouw Mietje X. stierf dezer dagen in den Hout, ze zou dien dag begraven worden, de neefjes en nichtjes togen er om naar Haarlem. Zouden broeders en zusters niet hebben volstaan? Een zesweeksche rouw geeft een alleraardigst toilet, zwart en wit vloeijen zamen in keurig grijs, - voor dien dag moge het zwart nog de overhand hebben, le gris s'annonce en buitendien, gitzwarte parures, gitten broches, | |
[pagina 266]
| |
gitten bellen sont la rage. Ik weet niet, of Jufv. X., twee en zeventig jaren oud geworden, in hare jeugd poeder en moesjes droeg, maar ik weet wel dat die chignons der nichtjes bij hare begrafenis pasten. En dan die twee lange krullen, die dolle repentirs. Ach, de oude vrouw zal wel de hare hebben gehad, maar droeg zij die ooit te kijk? Er waren twee heeren X. en een - de gemaal van het aardigste nichtje - Dr. S. bij. Sans doute il avait beaucoup vu, Paris et Vienne surtout, mais avait-il beaucoup retenu? J'en doute, tant au physique qu'au moral. Dat ruischte, toen zij uitstapten. Een oud Leidsch student kent den weg van de eene Hoogeschool naar de andere - hij weet, hoe lief Alphen ligt. Wij gebruikten er ons twaalfuurtje, we hadden ons in Leiden maar kort opgehouden, Sophie bij Saartje, die logeert ten huize van Mevr. Burgersdijk - de moeder van Van Vlotens bête noire - mijn persoon bij Prof. Cobet. Zeg nog, dat ik met philisters omga! Om twee uur waren wij in Bodegraven. Et qu'allez-vous faire dans cette galère? Het zal U blijken, lieve Vriend, als de tweede aflevering der Studiën en Schetsen het licht zal zien. Wanneer? Och! de bedaarde oude Heer slaagt er soms à force van geduld in, eenige brieven van Van den Brink uit 1830/34 op te sporen. Als het maar de moeite beloont! Que sais-je? Voor mijn ijver te stemmen, werd ik het niet, want vriend Den Tex en De Vries dielven het onderspit. Overigens kon het erger geloopen zijn, dan s' Jacob en Corver Hooft! | |
[pagina 267]
| |
Volere è potere, carino! Voor alles mijne deelneming in het verlies,Ga naar voetnoot1 dat Gij leedt, en in de verbetering van Gideons positie. Voor mij, die den armen blinden man niet heb gekend, overweegt het laatste natuurlijk het eerste. Ik heb met het karakter op van iemand, die over alles klaagde, behalve over zijn eigen deerniswaardig lot, en dit toch zoo diep gevoelde, dat hij op zijn sterfbed verlangend het oogenblik begroette, waarin hij uit zijn lijden zou zijn verlost! Ge ziet, dat Uw broeder Charles mij Uwen brief lezen liet, - ik doe het hem ook den Uwen, zoo leeft hij ons beider leven mede. Om tot dien kreet van den verscheidene terug te komen, Gij hebt geschreven ‘zich in het onvermijdelijke te schikken,’ enz. - hij deed het! Hoe zwaar valt het, al stemt men de wijsheid der uitspraak toe, haar in praktijk te brengen. De testamentaire dispositie verbaast mij niet, - Hazlitt zelfs zou er geen partij van kunnen trekken, ten bewijze onzer grilligheid enz. Wat natuurlijker, dan dat hij, jonger, zich meer in den toestand zijner zusters verdiepte, dat hij later dacht, de teerling van het lot van deze is toch geworpen? Toen kwamen er neefjes, op Java geboren of uit Europa over, hij wist hoe moeijelijk, hoe onmogelijk het is, de opvoeding van deze ten Uwent te voltooijen, de hoop, de jeugd ten schuts te zijn, lachte hem aan. Hij werd familieziek, meent Ge, maar wat bleef dien armen oudvrijer dan anders over, dan de naam, dien hij, dien de zijnen hadden gedragen? Moge Uw volgende het aanvankelijk gunstig berigt over Gideons herstel bevestigen! Uw reisverhaal heb ik met groot genoegen gelezen, - het uitstapje heeft U goed gedaan. Tout anachorète que vous vous croyez zijt Ge niet half de Stoïcijn, die Ge zoudt willen | |
[pagina 268]
| |
wezen. Gister-avond bragt Van Vloten hier een paar uren door, - die mag immers wel komen? hij beweerde van geen toorn te hebben geschreven, hij had van wrevel gewaagd. C'est moins facile à avaler, mais c'est plus juste. Uwe geschriften der laatste jaren verraden door menige kalme opmerking heen en tal van blijken van geest vooral, een bitterheid uit krenking gesproten. Lees Lidewyde eens over, ik eisch thans zoo min als toen, dat Gij Uwe verwijten zult terugnemen, maar gelooft Ge niet, dat Ge, minder wrevelig, de behoefte zoudt hebben gevoeld, die door le revers de la médaille op te wegen? ‘Onhartstogtelijk persoontje!’ Gij, die Uwe voormalige vrienden alleen bestrijdt, omdat ze U toeschijnen aan monomanie te laboreeren! En dat zal ik, in allen eenvoud des harten, aannemen als een bewijs van bezadigdheid? Pas si bête! Slechts op dit punt zijn wij het ééns. Hadden Uwe conservatieve geniën maar een bepaald programma, liever nog een bepaald plan, hoe er met de Oost moet worden gehandeld! Maar terwijl Gij beweert, dat wij alles te onderst boven zullen keeren, door Westersche begrippen op Oostersche toestanden toe te passen, faalt bij U de man - dien Ge verleden jaar verwachtend te gemoet zaagt! Maar de mannen zijn ook al niet à toute épreuve. Bismarck mokt in zijn tent te Varzin en Napje maakt bonne mine à mauvais jeu! Een ieder geschiede naar zijne werken, maar dat Ge geen sympathie hebt voor Castelar's Ode, dat houde ik U niet ten goede. Comment en un plomb vil l'or pur s'est il changé!
Sainte-Beuve dood! - Gij zult zeker den handschoen toewerpen aan Prévost-Paradol,Ga naar voetnoot1 al vind ik, dat deze slechts | |
[pagina 269]
| |
de waarheid heeft gehandhaafd, ook tegenover een in vollen glans ondergegane ster. Gij hebt mis gezien, toen Ge Quack te kieskeurig geloofdet, om eene studie van Martinus te voltooijen, - en wat den vuurdoop betreft, die hem nog faalde, Opzoomer heeft dit baantje op zich genomen. Ik had de toespraak van den laatste liever in het licht zien verschijnen, dan dat dolle opstel van Vreede: ‘Sire! uw vertrouwen zal niet worden beschaamd!’ G. Keller is eens weer de oude geweest in zijn persiflage van den indruk door die rede gemaakt, - de eene student: ‘drinkt Ge geen tokayer meer?’ De andere: ‘ik heb nooit van patrijzen gehouden.’ Onmogelijk Huis van Oranje, alsof de ellende, die wij beleven, alleen mogelijk ware. Alsof de vertegenwoordigers der Wetenschap uit den vreemde moesten worden afgescheept op de audiëntie, met een plus loin! beginnende bij Quetelet. Ze hebben op het afscheidsdiner teregt gedronken: A la patience des Hollandais! Gister werd die weder op de proef gesteld bij de sluiting der Tentoonstelling. Sire verscheen niet, de Prins van Oranje evenmin, - wie kwam? Prins Alexander! ‘Regeren is een qualiteit!’ Mijn Mandarijn is nog niet gekomen, volgens de laatste berigten danste Francis nog te Havre mais comme tout finit ici bas, zoo zal de wals daar ook wel een einde genomen hebben, - evenals mijn gekrabbel het voor heden doet! | |
Den 20sten.Uwe scherpzinnigheid faalt, wanneer Gij in ernst meent, dat de luidjes van den Spectator mij zullen inpakken. Het tijdschrift had, ondanks al zijne verdiensten, mijn sympathie niet, toen Bakhuizen aan het hoofd stond, wat zou mij thans aanlokken? Er is iets ruws in hun toon, dat mij onaangenaam aandoet, ook al hebben zij au fond geen ongelijk. Bovendien | |
[pagina 270]
| |
ik heb er mij, zonder het te zeggen, altijd wel bij bevonden, in mijn isolement mijn kracht te zoeken, waarom zou ik 't nu, op mijn ouden dag, met die bent aanleggen? Helaas! helaas! Quack had een vraagteeken kunnen zetten achter zijne opmerking over de Roodhuiden, een verwonderingsteeken ten bewijze van beklag,Ga naar voetnoot1 maar het feit zou er niet minder het feit om zijn gebleven; er zijn rassen, voor welke de beschaving een koppensneldersche is. Gaat het in Nieuw-Zeeland met die Maoris beter? Waar de blanke baas wordt, maakt ze, wat Ge wilt, aan het Nomadenleven een einde, het is een lagere vorm! Gij ontvangt met deze mail: Hausmann - ik vind niet dat Ferragus vooruit gaat. Het is waar, de figuur is van minder allooi, het is waar, wij, die het oude Parijs niet liefhebben om zijne heugenissen, wij kunnen ons moeijelijk voorstellen, hoeveel weerzin hij opwekt, die er zijn schendige hand zoo onbesuisd aan sloeg - ten deele ten dienste der tiranny - maar daarom behoeven wij met grootpapa en papa Hausmann niet gekweld te worden. Onloochenbaar had Bakhuizen gelijk, toen hij opmerkte dat zelfs Plato reeds al te goed wist, wie in Athene van ouder tot ouder fatsoenlijk man was geweest - had hij gelijk, toen hij verklaarde, geen satire te kennen, zonder personaliteit? mais il y a personalité et personalité. Aan Taine houd ik dat onderzoek naar het voorgeslacht gaarne ten goede, het behoort tot zijn stelsel, hij verklaart er door, maar Ulbach had Hausmann kunnen schetsen, zonder zijn kracht te zoeken in een paar tegenstellingen, die louter hatelijkheden zijn. Mais c'est encore la politique! De Bosbooms zijn uit Belgie teruggekeerd, zeer tevreden over hun reisje - slechts waren zij tehuis gekomen, teleurgesteld, nog geen brief van Mevrouw Huet te vinden. | |
[pagina 271]
| |
Bosboom was alleraardigst in zijne schetsen van Belgischen bluf, Belgische belangstelling in kunst, Belgische geestdrift voor iets geniaals, maar om U dat mêe te doen genieten, zou ik zeker moeten zijn, dat Ge U bij ieder zijner woorden ook zijne gebaren voorstelt. Ze waren op reis gegaan, te midden der Brusselsche driedubbele drukte der Septemberfeesten, de revue van dertigduizend man, de inwijding van la Gare du Nord, de tentoonstelling van schilderijen. ‘Zij is maar stilletjes in Antwerpen gebleven, terwijl ik in Brussel logis besprak; zij heeft heel aardig een ochtendje doorgebragt in den Jardin Zoölogique. Wat bouwen zij in dat Antwerpen! - Vooral kerken, - wij wandelden en ik vroeg: Wat zal daar komen? Een signoor zei: “Wel een kerk, Mijnheer! la Belgique, dat zal U wel weten, al is U een étranger, la Belgique is catholijk.” En we wandelden voort en we vroegen het een ander: “Tas de cléricaux!” zei hij, “al weer een cloître!”’ En Mevrouw, vroeg ik, hield die zich goed? ‘Och, ze had maar plezier met de lui over Leys te praten, Monsieur le baron, die zooveel voor de stad deed.’ ‘Gij hebt hem wel gevenereerd,’ zei Gertrude. ‘Pourtant niet meer dan hij meriteerde!’ Dat deed onze artiste goed. Toen de drukte der revue was afgeloopen - nog heugt mij haar woord op het terras te Scheveningen tot Mevrouw V.: ‘Mevrouw! ik ga nooit naar revues’ - toen togen zij naar Brussel. ‘Ik heb nog een der avonden van le Grand Festival bijgewoond, - toen was zij vroeg ter ruste gegaan - maar zij heeft toch een promenade musicale in de nieuwe Gare meegemaakt, natuurlijk maar een uurtje, toeziende uit een hoekje, weet je.’ Och, Mevr. Huet, schrijf toch eens naar 's Hage. Frits Millioen behoeft immers niet te worden vermeld. De regte lust, weer aan het werk te gaan, is er nog niet, de eens zoo rijke ader vloeit traag! Ik wenschte haar te kunnen over- | |
[pagina 272]
| |
halen iets anders te beproeven, - maar op de gansche reis lachte haar niets zoozeer aan als een portret van Alva! Lieve Hemel, die rehabilitatie is immers al eens beproefd! ‘Maar zoo zijn wij menschen!’ - Gorter wordt emeritus - zijn gezondheid gebiedt het, maar van le Petit Courier schijnt niets te komen. Ik had van dezen Van den Heuvell & van Santen die me indertijd bezocht, niet ten onregte bitter weinig verwachting. Gorters stuk heb ik gelezen, al doe ik dit het Vaderland niet meer, - en meent Ge waarlijk, dat ik het mij om die beschouwing der Madelieven weer zou hebben aangeschaft? Allons-donc! - Het herkaauwen van Buijs heeft weder zijn gewoon succes bij Groen, maar de Heraut en de Confessioneele Vereeniging doen niet mêe in het toejuichen. Hoe kan men zoo jong nog al zoo oud zijn geworden. Maar ben ik dan niet onlangs weer in Leiden geweest, en was het er niet benaauwd en leeg tevens, doodsch als Pompeji en Herculanum, minus altoos de huizen van den dichter en den hartstogtelijken liefhebber van den dans, en wat al meer levensvreugd onder de lava bedolven werd, - die in ons Atheen ontbraken! | |
Den 2lsten.Vaart Gideon nog voort zijne verzameling van postzegels te completeeren? Dan hebben misschien de bijgevoegde uit Bahia voor hem eenige waarde. Als ik mij juist herinnere had hij er voor Uw vertrek reeds een uit Rio Janeiro. Voor mij zijn de ingeslotenen nieuw en ik ben niet in staat het weetgierige knaapje uit te leggen, waarom de 20 reis een kop à l'antique vertoonen, en de 10 reis maar een buste in civile kleeding, met snorrebaard en hagelwit overhemd. Verzuimd Brazil! o rijke gronden,
is de tegenwoordige toestand van dat rijk in dien eeuwigen oorlog met Lopez U duidelijker dan menige overlevering? Mij | |
[pagina 273]
| |
helaas! niet, - sints jaar en dag staat er op het kamertje een dik boek over Braziliaansche Litteratuur, waarin ik nooit een oog sloeg! Zoo gaat het met werken (o stalen pennen),Ga naar voetnoot1 die men wel eens denkt te lezen! Het elfde deeltje van Sainte-Beuves Nouveaux Lundis is mij dezer dagen geworden. Ik heb er nog niet in gelezen, dan eene aankondiging van een boekske van Benoist over Virgilius. Zulk een opstel is een waar genot - ook na zijn deeltje over Virgile. Welk een talent, dat iemand, die Virgilius in het oorspronkelijke niet verstaat, voortdurend belang blijft inboezemen, dat hem meer leert, dan zoovele vertalingen en zoovele verhandelingen. Dat onze professoren er een lesje bij namen, voor hunne collegiën. Hoeveel overtuigender zouden zij er het nut der oude studiën door bewijzen, dan het nu aan hunne declamatiën en exclamatiën gegeven is. Maar Ge zijt mijne ijdele wenschen als mijne hieroglyphen moede en daarom geen letter meer dan de hartelijkste groeten van ons beiden aan U tweetjes en aan den jongen erfgenaam. Als altijd de Uwe. |
|