De werken. Deel 22. Brieven aan Cd. Busken Huet 1869
(1902)–E.J. Potgieter– Auteursrecht onbekendXXIX
| |
[pagina 239]
| |
The stories of our Life from year to year,
mijn epistels hebben wel iets van The story of our Life from day to day.
Was het tijdstip Uwer reize nu maar niet juist in een kwaden moesson gevallen, in een moesson, die hier nog geen vrede met U hebben doet. Lees met dat oordeel des onderscheids mijne brieven, bid ik, - lieve Hemel l alsof die indruk niet reeds lang was uitgewischt, als Gij deze letteren ontvangt. Hoe nieuwsgierig ben ik naar de indrukken der reis. Al krijgen wij die niet in dezen vorm, welken die uitdrukking doet vermoeden, in de volgende stukken zal het zigtbaar zijn, hoe de vergelijking der beide stelsels bij U heeft gewerkt. Het zal dubbel belangrijk zijn, dewijl we de discussiën over de Agrarische wet te gemoet gaan! Harthoorn heeft zijn best gedaan, maar als ik U in Paris herschep, wien kent Ge dan den prijs der verveling toe, hem, Holle, of Stuart? Ik aarzel... Wij hebben gister, Zondagochtend, een bezoek gehad van twee geëngageerden, die mij het levendigste besef gaven, hoe oud ik al werd. Als of ik dit nog behoefde? C'est selon; er zijn dagen, waarin ik het vergete, er zijn dagen, waarin ik het gevoele, maar zoo duidelijk, zoo treffend! De jonge man, een krachtige gestalte, een bruin gelaat, niet overlevendig van geest, maar met een helder verstand bedeeld, is de zoon van een meisje, waarmede ik naar het Engelsch Genootschap ging, toen het Wapen van Emden nog de vergaderplaats der leden van ik weet niet meer welke loge was. Dat Wapen van Emden is nu sedert tal van jaren verbouwd tot het manufactuurmagazijn het Keizershof - de Engelsche taalmeester, die de voorlezingen organiseerde, zit met zijne vrouw in Australie - Jakob van Lennep, die de held van menigen avond was, rust onder zijn leelijk monument te Ooster- | |
[pagina 240]
| |
beek! En het meisje, een zeer jeugdige, zeer slanke, zeer innemende blondine, is N.B. de dochter van het broertje der schoone, wier cavalier ik mogt zijn, het broertje was toen een twaalfjarige knaap, het had alle dagen de koorts, het zou niet lang leven! IJdele voorspellingen! - de ouders van den jongen man, Mr. J.C. de V., zijn beiden lang dood, de vader van het meisje, Mr. A. de V., leeft nog, want het is een engagement tusschen neef en nicht. De Jufvrouw heet Maria de V., en trok bij de lezingen, die Dr. Doorenbos dezen winter over Historie hield, zeer de opmerkzaamheid van Sophie. Zij waren dan ook dadelijk goede kennissen, den jongen de V. hebt Ge wel eens ten onzent aangetroffen. Hij vroeg belangstellend naar U, zal ik hem uit Uwen naam feliciteeren? Als Gij over het neef en nichtschap heen kunt stappen, is er geen gevaar bij, en hebben zij vrij wat kans op geluk! De Bosboompjes - onwillekeurig gebruikt men het diminutief ondanks al hun genie, zitten te - raad eens waar? Dagen lang heeft de koffer gepakt gestaan, dagen lang heeft het gure weder hen weerhouden. Verleden Zondag 12 dezer dacht Aal, dat er van de gansche reis niets meer komen zou, - het was wonder, dat de vreeselijke storm den heelen Zuidwal niet meesleepte. Dat die dag met den Pinkster, beruchter heugenis, mocht wedijveren, zult Gij uit den Spectator zien. Wij hebben dien ochtend, noch middag, noch avond een voet buiten de deur gezet, al waren al de buitenlandsche leden van het Statistische Congres in het Volkspaleis te kijk. Een der heeren, die er de gasten ontving, geloofde niets minder, dan dat de glazen kast hen op het hoofd zou komen. ‘Slechts brand,’ gaf ik hem ten antwoord, ‘slechts brand, zegt Alberdingk, is in een gebouw van ijzer en glas gevaarlijk.’ - ‘Als ik er eens weer zulk een baantje heb, moge hij het waarnemen!’ Ongelukkig dacht hij niet aan de statistiek, zoomin als | |
[pagina 241]
| |
Mevr. Bosboom, die ik al dien tijd op den gepakten koffer zitten liet. ‘Ik deed het uit dankbaarheid, zou ze zeggen, als wij eens op reis waren gegaan, Cher! en dan die leelijke Moerdijk!’ Het paartje is te Brussel, waar zij de Septemberfeesten zullen bijwonen. Goden en menschen! waar moet het heen?! Maar er liggen ettelijke meimaandjes tusschen 1830-1869. Faut d' la mémoire etc.
Apropos, gister in Falcks Brieven snuffelende, heb ik gezien, comme les beaux esprits se rencont rent: Faut d' la vertu, pas trop n'en faut.
A.R. Falck en Cd. B.H. In de Java-Bode wordt een lied aangekondigd: Mijn beminde is een ruiter,
is dat misschien eene navolging, eene verhollandsching van Mein Liebohen ist ein Waffenschmied
Und ioh bin seine Braut
waarop het studentenconcert ons voor twee jaren onthaalde? Uw muzijk-criticus M(aestro?)Ga naar voetnoot1 zal 't wel weten. O Bellini, afschaduwinge der afschaduwingen van il divino Giovanni Giacomo Rossini als Louis XV de Pharamond. | |
Den 21sten.Nippold - die zijn tweede deel van Bunsen heeft voltooid, en bovendien dezen zomer nog een dikkert van vier of vijf honderd bladzijden geschreven, Wie man zu Rom kommt - Nippold is verleden week hier door gevlogen, om nog in Katwijk te gaan baden. Mir nichts, dir nichts, dat wil zeggen, zonder een letter schrift wierp hij mij uit Leiden het bovenvermelde tweede deel naar het hoofd. Goddank bleef ik van | |
[pagina 242]
| |
de bekeeringsgeschiedenissen naar Rome verschoond, begrijpt Gij U, hoe men zulke dikke boeken schrijven kan? Ik niet. Les longs ouvrages me font peur, mij zijn de lijvige een walg. Gister-avond heeft niet de schrijver, maar de mensch intusschen van zich doen hooren, - ik had juister geschreven, als ik den theoloog had gezegd. Een onbekende deed zich aandienen, Ch. Hoenes, met zijn kaartje, waarop Nippold eenige regels had geschreven. ‘Heeft hij in Katwijk nog een kamer gevonden?’ ‘Nein, die Saison war schon vorüber - hij logeert te Leijden, en gaat alle dagen in zee een bad nemen!’ ‘En U, Mijnheer?’ Hij bezocht Holland in kirchliches Interesse. Goede Hemel! een modern. Ja, gewisz, hij had avondjes doorgebragt.. Ungemein wichtige, zegt Sophie, bij Kuenen, en bij Scholten, hij had er Prof. Loman en Dr. van Bell aangetroffen, beide hadden op hunne kaartjes hunne woonplaats geschreven, ten einde hij hen hier bezoeken mogt. De jonge man herinnerde onwillekeurig aan Pol, maar hij had boven dezen een verhemelte voor, - toch vond hij in Sophies oogen geen genade. Want al kreeg hij op mijn verzoek koffij - zij was niet gul genoeg, er cognac op te laten volgen. Toch had de Wurtemberger, die in zijn land op de manier van Baden de verlichting hoopt te doen zegevieren, toch had hij die hartsterking wel verdiend voor de vele proeven, worauf ich seine Gutmüthigkeit setzte. Onaardig was hij niet, toen hij me vroeg, ‘ob es hier im Lande viele Leute gab, welche mit mir gleich dachten?’ ‘Dat moogt Ge Loman en Van Bell vragen,’ was mijn antwoord. Bij het afscheid beloofde hij mij ‘zijn eerste boek’ te zullen sturen, - de hemel geve, dat het niet al weer een kirchliche Rundschau zij. ‘Und soll- | |
[pagina 243]
| |
ten wir uns hier nicht wieder sehen, dann im Himmel mit Goethe.’ ‘Allerdings in guter Gesellschaft,’ viel ik in. ‘Und mit Strauss,’ zei de ondeugd, die mij verteld had, dat hem veel beter positie dan de Kerk hem ooit geven zou, was aangeboden ‘in eine Journalistenstelle.’ ‘Aber die Journalistenwelt ist mir zuwieder!’ Vivent les violettes de Parme! Al kan ik in dezen Mevrouw Huet het gewenschte zaad nog niet zenden, ik dank deze poging eene aardige kennismaking. Heden-morgen vroeg hadden we voor het eerst sedert lang blaauwen hemel en zonneschijn. Sophie, die weer uit mag gaan, daar de hoest zoo goed als geweken is, proponeerde mij eene wandeling naar het Tuinpad. Amsterdams omstreken zijn leelijk, vandaar, dat we zoo ingenomen zijn met het Vondelpark, maar het wegje naar het Tuinpad is een der leelijkste. Slootjes en bruggetjes zonder tal, het gegons van molenwieken - als wij uitgaan hebben wij veelal wind - eenige looijerijen en afschuwelijkst van al, uitspanningstuinen, die de gedachte wekken of wel eenig schepsel beklagenswaardiger is dan wat zich daar uitspannen moet. Fantaseer eens over zulk een togtje. Eindelijk zijn wij bij den bloemkweeker, groot is zijn tuin niet, armelijk zijn huisje - en toch, dat alles vergete ik, want hij, die ons tegemoet komt, die jonge mensch met zijne zwarte haren, zijne witte tanden, met zijne donkere oogen en oostersche kleur, de jonge bloemenkweeker, is een Joodje, David J. Het is de eerste maal mijns levens, dat ik een Israëliet aantref, die zich in de natuur verlustigt, die met bloemen omgaat. Het trok mij aan, en de kweekeling van Linnaeus scheen inwendig te houden, wat hij uitwendig beloofde. Hij jammerde over het weder, hij had om de stormen zijn meeste gewassen te vroeg binnen moeten brengen; zijn mooije dahlias, hij was verpligt geweest, ze af te snijden, - en toch plukte hij voor Sophie een ruikertje van heliotropen, anjers, najaarsseringen | |
[pagina 244]
| |
en roode en witte rozen, dat ik wenschte voor Mevrouw in te kunnen sluiten. Hij worstelde daarbuiten gedurig met de koorts, zijn associé, een Christen, had hem gruwelijk bedrogen, hij kon het voor hem gebouwde huisje om de vocht nog niet betrekken, maar toen ik belang in zijn vak toonde te stellen, werd hij opgeruimd, welzeker zou hij mij zaad van violettes de Parme bezorgen, ‘hier heeft het een jaar noodig om te ontkiemen, maar neen, dan gaat het in de Oost gaauwer.’ ‘Hier heb ik nog plantjes.’ Oef, buiten die felle wind, en binnen die warmte; het lijkt me niet, zei ik, en U evenmin met Uw koorts. ‘Och, dat is mijn vak.’ Chacun sa passion, - maar ik mag de menschen wel, wier hartstogt binnen de stille wereld voert, welke veel aardiger is, zei mij Miquel eens, dan onze hoogere georganiseerde. En toch is Miquel iemand, die de hoogere organen wel weet te apprecieeren. | |
Den 22sten.Waarom eischt men toch bij iedere opening der Staten-Generaal een troonrede, hetzij er iets te vertellen zij of niet? Als het facultatief ware, hoe belangrijk zouden de weinige worden, - thans is het grootste gedeelte - louter vervelend! Het zij dan, dat men er aanleiding uit neme om aanmerkingen te maken, als het Dagblad, en daardoor bewijze, dat ook de haat verre is van altijd bezielend te zijn. De taalkundige gissingen zijn nog het aardigste, mais ce n'est pas jurer gros! Veel piquanter is de liefhebberij van Hofman, slechts conservatieven te benoemen! Hij krijgt er een zoodje door zaam! In mijne jeugd heb ik een tooneelstukje zien vertoonen: Nourmahal of de regeering van vier en twintig uren. Comme elle s'en donne! maar zooals de naam aanduidt, het stuk speelt in het Oosten, zij is eene sultane, zij schept den ganschen staat om. Arme Hofman, die niets anders vermag, dan een | |
[pagina 245]
| |
stoet naar Z.M. te sturen, die hem een drietal komt voorslaan, in schreeuwende tegenstelling met het Bentje! Het blijft nog altijd de vraag, of onze liberalen het eens zullen worden over de Agrarische wet. De conservatieven, onder deze, ne vous en déplaise, de eenige conservatieven, die wij hebben, de mannen, die in 1848 meenden, dat zij de volmaaktheid hadden gegrepen, Thorbecke en tête, wenschen het behoud van De Waal voor alles. Maar Van de Putte heeft geen vrede met den bedaarde, - en ik kan het mij van een man in de kracht des levens volkomen begrijpen. | |
Den 23sten.Wie onze journalistiek vertegenwoordigen zal te Suez, schijnt nog niet bepaald. Men noemt voor den N. Rotterdammer den Heer Nijgh, voor het Handelsblad den Heer Diedrichs, mais ça serait ridicule; is de Onderkoning voor de Oostersche pers even beleefd geweest als voor de Westersche? President en secretaris der Kamer van Koophandel zijn uitgenoodigd October in Parijs te zijn, om als gasten van Egypte, Le tems de l'Arabie est à la fin venu,
naar Suez te worden gevoerd en vervolgens een uitstapje te maken naar de watervallen van den Nijl. De president, de Heer Fr. van Heukelom, heeft er echter geen lust in, de Heer Quien geen tijd, maar de Heer Joan Muller, een der Leden der Kamer en Associé in het bekende handelshuis James Barge, zal gaan. De secretaris, Mr. N.J. den Tex, de opvolger en de vriend van Quack, gaat mede, ik verheug mij voor hem in dat uitstapje. Zij stellen zich voor, in Dec. terug te wezen. Voor Mevr. den Tex (Hester Boissevain) is het geen aangenaam vooruitzigt, maar Amsterdam is, en allerminst voor haar met allerlei relaties, geen Kramat. Haar broeder Charles Boissevain blijft zich ontwikkelen in zijne keuze van veelzijdige onderwerpen en beschouwingen in de Engelsche | |
[pagina 246]
| |
Post in het Handelsblad; waarom schrijft hij tevens onvolledige beoordeelingen in de Gids? Waarom? ja waarom sluit ik, die voor jaren, als redacteur van de Gids, aan v. Vloten zijn opstel over A. von Humboldt, ‘Een koninklijk geleerde,’ terugzond, waarom sluit ik in dezen een photographie des mans, met een paar lauwertwijgen versierd? Is mijn standaard van moraliteit gedaald? Toch niet, hoop ik. Maar Le siècle ou nous vivons est un mauvais moment.
En toch heeft de tijd zijne belangwekkende zijde, Frankrijk, Engeland, zelfs Pruissen bewegen zich weder in vrijzinnige rigting. Mij deert dien armen Père Hyacinthe met al zijne begaafdheden toch gedoemd om te bukken - kunt Gij nog conservatief blijven? Vele hartelijke groeten, - ik verlang naar berigten over Uwe reize.
Als altijd de Uwe. |