De werken. Deel 22. Brieven aan Cd. Busken Huet 1869
(1902)–E.J. Potgieter– Auteursrecht onbekendXXII
| |
[pagina 190]
| |
naar het prieel geplaatst, waren prachtig. Het is een goed jaar voor rozen, zegt men, niet zoo heet als het verledene, maar sedert half Junij toch warm, en van tijd tot tijd door onweders verfrischt. In Artis, zelfs in het Vondelpark, welks geboomte al zoo veel gegroeid is, dat het standbeeld er achter wegschuilt, schitteren geurende perken om het zeerst. Zocher doet rezeda zaaijen onder alle stamrozen. Schrijf mij eens, of er ten Uwent even fraaije, even welriekende zijn, als hier? La rose du Bengale
Victor Hugo vertelt het: Pour être sans épine est aussi sans odeur.
Waarom vergunde het rijm niet parfum? Och, die stalen pennen, - laat ons tot Leiden terugkeeren. Kent Gij Pluygers? Weet Gij, of er Oostersch bloed in dat geslacht is gemengd? Hij zou zeer goed voor een neef van Z. kunnen doorgaan. Slechts zoudt Ge de Aziatische dan één geslacht hooger zoeken. Het zijn dezelfde gebaren, dezelfde tournure d'esprit, dezelfde petits défauts. Geen ruime beschouwing, maar veel scherpzinnigheid en dezelfde gemeende of geveinsde eerbied voor de publieke opinie. Was het wonder, dat wij nog al in de appreciatie van Bakhuizen verschillen? Intusschen, het staat mij niet fraai zoo met een mes, dat trekt, te scheeren, terwijl hij heusch genoeg was, mij bij Cobet te introduceeren. En toch, dat geschiedde ook op zijn Z's, zeer diplomatisch. Qnack had mij Cobet afgeschilderd als au fond misanthroop, onvoldaan met wereld en menschen, dewijl zoo weinigen hem schatten. Pluygers hulde dit in een geheimzinnig waas: Cobet gaf zelden op een vraag een direct antwoord, Cobet zond ieder tevreden heen, slechts bij het nadenken begreep men, dat men met een kluitje in het riet was gestuurd. | |
[pagina 191]
| |
Ik ging de trap in dat holle huis met weinig lust op, ik vond in de weinig oogelijke studeerkamer een man, die een pijp rookte, - maar eerst nog een trek van Pluygers. Bij het ontmoeten, bij het zitten in den tuin, bij het wandelen naar Cobet, kwam de gedachte bij mij op, keerde zij telkens terug, was zij schier zekerheid geworden, dat ik dien man, dat ik Pluygers vroeger had gezien, maar waar? Eigenlijk gesprek had ik zeker niet met hem gehouden, maar toch was er bij dat zamentreffen iets gebeurd, dat indruk had gemaakt, doch welken? Hoe ik dat halve geheugen verwenschte, en mij ten leste overreedde, dat de verbeelding mij beet had. En toch was het zoo. ‘Weet Gij wel,’ zei P., toen wij bij Cobet die donkere trap opgingen, en hij mij op stoep gezegd had, fluks na de introductie te zullen heengaan, ‘dewijl Cobet zich vrijer zou uitlaten als er geen derde bij was,’ zou ik dan een Robin zien? ‘weet U wel, dat wij eens zamen hebben gedineerd?’ ‘Het is mogelijk, maar ik kan mij niet te binnen brengen waar....’ ‘Aan de Helder!’ J'y étais - dat was het manneke, dien ik had geërgerd door den aardigen adelborst toe te geven, dat hij op die plaats in ballingschap was gezonden, - dat was de man, die mij een landrot had gescholden, die zoo'n jongen zijn beroep bedierf. ‘En U vond mij toen onvoorzigtig - dewijl ik den zeerob zei, dat hij zich om den wille zijner toekomst getroosten moest, daar te leeren tooveren, U vond mij een landrot.’ ‘Wel een beetje,’ lachte Pluygers. Schädliche Wahrheit, ich liebe sie mehr wie nützlichen Irrthum: Wahrheit heilet den Schmerz, den sie vielleicht uns erregt.
kreeg hij op den gang, en de deur ging open. En nu, welk een indruk liet Cobet achter? P. had mij gewaarschuwd en ik ging dus op den man af en was zeer open | |
[pagina 192]
| |
in het uiten mijner meening. Ik had er geen berouw van. Cobet moge zich gekrenkt gevoelen, dewijl men hem en meer nog, geloof ik, zijn vak te weinig waardeert - hij was een man, daar meê te praten viel - hoe hoog hij zijne wetenschap schatte en misschien in zijn eigen meening door haar stond. Och! dat hij niet in dat duffe Leiden leefde, waar de stilte hoorbaar en de achteruitgang zigtbaar is. Wij praatten een heel uur zamen, hij bragt me naar den trein. Van Gorkom, Gorter, wat al werd niet afgehandeld. Hoe het mij speet, dat ik weg moest, om voor de beurs terug te zijn, - kon ik hopen, dat hij woord houden en eens aankomen zal! Het is toch gek, dat men in zoo klein een land zich dus in iemands leeftijd vergist! Cobet, van wien ik slechts in den laatsten tijd van Van den Brinks verblijf alhier hoorde, stond mij, als heel veel jonger dan wij voor den geest. Ik ben al vier en vijftig, zei hij! | |
27 Julij.Heden morgen aan het ontbijt gewierd ons de mail van den 11den Junij, verraste mag ik niet zeggen, want ons ongeduld had er al twee dagen verlangend naar uitgezien. Onze onrust over Gideon bleek gelukkig ijdel, Gij beiden zijt wel, het gaat den Java-Bode goed - wat wenschen wij meer? Wat toch niet te verkrijgen is - en ons heugt Uwe vroegere berustende uitspraak. Gij zoudt een beetje critiek leveren van de Koensfeesten, - en deedt wel er U niet aan te wagen, maar geloofdet Gij in ernst, dat Uw opstel Jan Pietersz KoenGa naar voetnoot1 zou worden begrepen, worden geschat? Zoo veel kans als Uw Bakhuizen van den BrinkGa naar voetnoot2 daarop | |
[pagina 193]
| |
ten Uwent heeft, zoo weinig lezers schrijve ik Uw Koen toe. Gij hebt er naar gestreefd, beide opstellen in toon en kleur iets van de mannen te geven, in deze beschouwd. Bakhuizen heeft er onder geleden, vreeze ik, de cruditeiten overwegen, - Gij zelf hebt het aan het slot gevoeld, die statigheid komt zoo zonderling achteraanGa naar voetnoot1. I like a good hater, is een aardig engelsch woord, maar Ge kondt gelukkiger terrein kiezen om Uw weerzin tegen Vissering bot te vieren, dan hem nog eens de ooren te wasschen, à propos van dat woord over Bakhuizen. Hij heeft niet zoo geheel ongelijk, Ge zoudt het zelf toestemmen, als hij zich juister had uitgedrukt. Ik schrijf dit te openhartiger, daar de schoonheden van Koen de gebreken van Bakhuizen zoo verre overwegen. Inderdaad, het behoort tot Uw beste werk, schrap dien weemoed uit Hamlets leven (of geeft de een of andere bijzonderheid uit Koens geschiedenis er U regt toe?) schrap dat ééne woord uit,Ga naar voetnoot2 en ik zoude willen zien, wat men tegen den stouten gang der redeneering, tegen de zeldzame harmonie tusschen onderwerp en voorstelling had in te brengen. Quack zeide laatst, dat het hem verbaasde, naar aanleiding van Uw tweede opstel over Lamartine, dat men U niet meer plunderde, en wij kwamen overeen, dat onze Journalisten nog botter zijn dan wij ze geloofden - wij zullen zien of men ditmaal oog zal hebben pour ce chef d'oeuvre d'un exile volontaire. Gij komt zelden op den inhoud mijner brieven terug, - niets natuurlijker, het zijn nieuwtjes van den dag, maar hoe vondt Ge Björnsterne? Onze smaak kan niet zoo- | |
[pagina 194]
| |
zeer verschillen. Of komt de meester in de kleinigheid niet aan het licht? | |
28 Julij.Hufelands Kunst, het Menschelijk Leven te verlengen, is niet populair geworden, dewijl het practisch geen baat gaf; er zal iemand moeten opstaan, die een beter schrijft; is aan eenig ander zoo zeer behoefte? Als Ge met de Directeuren eener Hoogere Burgerschool spreekt, wanhoopt Ge er aan, dat het hun ooit gelukken zal, onze jongelieden in te proppen wat deze al leeren moeten, - en daarvoor eischen die docenten reeds van drie tot vijf jaren. Dan komt de Academie, of Delft of Breda, of de Werkkring voor een beroep volmakende, - elk van deze vergt weder eenige jaren. En of dit niet genoeg ware, in een tijd waarin men op zijn 23ste jaar ganache is, - daar gewordt mij een brief van een lief vriend, waarin deze beweert, dat het in het vervolg tot eene beschaafde opvoeding van een Nederlander zal behooren, dat men Java hebbe bezocht. Of hij nu onder dit laatste woord maar verstond, wat mij vergenoegt, een uitstapje met zevenmijlslaarzen, een indruk, vlugtig, het is waar, doch altijd beter dan geene, eene aanvulling van lectuur, eene voltooijing van studie! Maar het is er verre van, die vriend is zoo grondig, dat hij langer dan een jaar verkeers met Chineezen en Maleijers en Javanen behoeft, om een beloofd schetsje van een kampong te beproeven! Och, beter dan Hufeland onzer dagen, kom ons te hulp! Intusschen dank voor Uw interessante schets, al lokt ze mij opregt gesproken, niet tot overkomen uit. Er zou nog over te denken zijn geweest - als de laatste bladzijde, die van 8 Junij, niet de deur digt had gedaan. Eene feestredeGa naar voetnoot1 als die van Hoogeveen, een feestdronk als die van Van G. | |
[pagina 195]
| |
goede Hemel! als dat sommiteiten zijn, dan ben ik het ondankbaarst schepsel ter wereld, die alle dagen met geniën omga. Voor de bijzonderheden over Gouverneur-Generaals en schrijvers van ouderen datum, die Gij wenscht, zal ik gaarne moeite doen - ik ben het verlangde boekske van Van HarenGa naar voetnoot1 reeds op het spoor. Intusschen zou niets mij liever zijn, dan dat Spectator of Gids van tijd tot tijd een Uwer opstellen overnamen, vooral indien Ge daardoor gelegenheid kreegt, Uwe rechten als auteur te doen gelden, maar deels heb ik bij die luidjes geen invloed, deels waait de wind nog uit geen voor U gunstigen moesson. Van de Heeren van de Spectator heb ik dezer dagen Vosmaer nader leeren kennen, - hupsch en heusch gaf hij mij verlangde inlichtingen, maar ik twijfel er aan, of in hem dat spontane schuilt, waarmee men Uwe bijdragen zou moeten opvatten en gebruiken. De andere luidjes ken ik in het geheel niet, v. Limburg Brouwer zou voor het doel zeer geschikt zijn, but between you both there is no love lost. En de Gids-mannen? Och zie de laatste nommers in en vraag U zelven af zoo Ge kunt, of die menschen een begrip hebben van actualiteit? Ik zonder natuurlijk Quack uit, doch deze heeft zijn handen vol met zijn geïmproviseerde, maar niet minder bestudeerde colleges en zijn talent is buitendien niet plooibaar genoeg om het eerste het beste te bewerken, al begrijpt hij het volkomen! Enfin, wees verzekerd, dat ik geene gelegenheid zal laten ontglippen, mits ze zich opdoe. | |
[pagina 196]
| |
verkeert in den gelukkigen waan, dat wij nog niet genoeg couranten hebben, qu'il y aurait encore place pour un autre petit journal. Het blaadje zou natuurlijk eene behoefte vervullen, alleen door de uitgevers dringend gevoeld. Het zou een onschatbaar middel kunnen zijn, om bij de mogelijke wijziging der Kieswet, - als er eens eene scheuring onder de liberalen plaats greep, of de conservativen, poor devils! weer aan 't roer zochten te komen, - de wenschen der menigte te temperen. Het mogt anders gaan als in de Hervormde Kerk. Ik. Maar mijnheer v. Santen! het voordragen der wijziging van de Kieswet is de pligt van het liberale ministerie en alle slinksche middelen om die wijziging te sussen.... - Och Mijnheer! zoo straf niet. Ik zag mijn Leidsche doctrinairtjes in het verschiet.... - Al wat ik doen kan, Mijnheer, is U succes te wenschen, voor zoover Uw blaadje de ontwikkeling des volks bedoelt. Cela ne fit pas son affaire. Het geheim kwam eruit, Gorter zou redacteur zijn, om de politieke vertoogjes smakelijk te maken, populair, Mijnheer! een ander zou de redactie van het nieuws op zich nemen, een derde... hem dacht, ik moest er veel sympathie voor hebben. Ik had ze niet - ik mogt hem zijn wensch, mijn naam op het Prospectus ter aanbeveling te plaatsen niet inwilligen. ‘Mijnheer van Santen! de Heer Gorter, zegt het gerucht, zou zich gaarne voor het Vaderland hebben geëngageerd om het vak der Letteren en Kunst bij te houden. Men kon er hem geen genoegzaam honorarium voor aanbieden en hij onthield zich perfect. Daarvan had hij tenminste blijk gegeven begrip te hebben, hoe weinig ik met vele zijner opstellen sympathiseer. Maar nu gaat hij drankjes bereiden en pillen draaijen voor het groote publiek. Peut-être que cela lui réussira! Maar eisch niet van mij, die nooit populair ben geweest, | |
[pagina 197]
| |
dat ik iemand met dat doel aanbevele voor populaire -’ Hij vulde niet aan, het speet hem, hij had gehoopt, onder de aanbevelers kwamen S. Vissering en P.J. Veth voor, du persil dans toutes les soupes! Toch trek ik daarom geen conservative pantoffeltjes aan, al zou le moment noblement choisi zijn vû que le parti est désespéré. Ik verheug mij van ganscher harte in den opgestoken liberalen wind, waardoor in Engeland de Iersche kerkkwestie bijna gelukkig geslecht is, waardoor in Frankrijk de kansen op een vrijzinniger bestuur dagelijks grooter worden. Uw bewonderde Napoleon zal weergaas handig moeten zijn, als hij er in slaagt, de blinde klippen te vermijden, louter kunstjes zullen er niet voor toereiken, hij zal moeten bewijzen, of hij inderdaad die man is, waarvoor Gij hem aanzaagt. Ik word oud en toch wensch ik meer dan in de laatste jaren te blijven leven. We schijnen den moesson der reactie door, hij heeft lang genoeg geduurd! En Gij? Met Pluygers over U sprekende, zei hij: ‘Dien stap vergeeft men Huet nooit.’ Gij raadt welken, raadt Gij ook mijn antwoord? ‘Van vergeven zal geen sprake zijn. Een geest als die van Huet staat niet stil. In eene nieuwe phase accepteert men hem om zijn talent, quand même.’ Pluygers zei boe noch bah. Wees hartelijk gegroet met U drietjes van ons beiden, en laat mij nooit meer schrijven ‘in vrolijken trante.’ Dan heb ik liever barre kritiek. Darum keine Feindschaft mehr. Der ihrige. |
|