De werken. Deel 22. Brieven aan Cd. Busken Huet 1869
(1902)–E.J. Potgieter– Auteursrecht onbekendXX
| |||||||
[pagina 174]
| |||||||
Of ik geen bedenkingen heb? Och, in vroeger tijd zou ik die gul hebben geuit en ze mij even gul hebben zien toegeven, met het bekende: ‘maar Gij zijt me te magtig!’ Thans echter dekt U een ander schild, het is dat der wondere eischen van een dagblad, een ding waarvan ik zoo veel verg, zonder maar te willen begrijpen, hoe veel het reeds geeft. Het is zonderling, wij schijnen altoos behoefte te hebben aan mysterien, en zijn naauwelijks van deze op het eene gebied vrij of scheppen ons die op het andere. Thans gaat Gij gebukt onder le mystère, plutôt le culte du Journal, monstre effroyable et adorable à la fois. Scherts ter zijde, waarom begonnen met dien Balzac, erger drogredenaar dan de drogredenaars over wie hij zich beklaagt? Aanloopjes hebt Gij niet noodig, ook koost Gij den uitval waarschijnlijk niet daarom alleen, het parlementarisme had den pijl voor honderd andere gruwelen verdiend, dacht Ge! En toch, wat zou ik er niet voor hebben gegeven, als Gij ons, inplaats dier vertaling, zelf het onderscheid tusschen dichterlijk genie en politiek talent had geschetst, als Gij ons bij al die ijdelheid dier paroles d'or et de pourpre tegenover socialistische en communistische woelingen, ook de vaniteit had geschilderd d'un poète devenu rhéteur. De onpartijdigheid Uwer beschouwing wordt gevaarlijk, als historiestudie, vrees ik, vergeefsch, als het waarschuwende van een voorbeeld niet meer in het licht mag worden gesteld. Gij kent mij genoeg, dat ik er geen preek over had verlangd. Lamartine, in zijn ouderdom het slachtoffer van zoo velerlei dwaasheden zou zelf de pointe morale hebben geleverd. Is deze opmerking een bewijs van bekrompenheid? Toon het mij aan, bid ik u. Voor Uw tweede deel heb ik slechts lof, Gij hebt Cuvier in de schatting van Lamartine's gaven overtroffen, daarmêe mogt Gij tevreden zijn. | |||||||
[pagina 175]
| |||||||
Een enkel woord, ‘kokende drift’ is beneden U, de Franschen gedoogen wel velerlei dingen bouillant et bouillantjusqu' à la jeunesse et les passions, maar bij ons blijft de ketel zoo leelijk een ding als de pot. Gij schreeft onlangs, dat Ge Byron moest gaan herlezen, en den Don Juan boven alles wat hij schreef bewondert, - ik ben geheel van Uw gevoelen, maar ik vrees dat ik meer mijzelven dan U zou zoeken, zoo ik U tot een opstel over dat gedicht aanspoorde. Gij hebt voorgevoeld, dat ik Uw leesgezelschap van honger zou laten omkomen, uit vrees van het te grove spijs voor te zetten, - ik zal met genoegen van Asperen van de Velde een handje helpen - als hij den langzamen ouden Heer er om vraagt. De Heer C., dien ik bij wijle Uwen Bode leen, is de oudste der vier zoonen van den man met de mooiste witte haren uit heel Amst. E.W.C. werd in zijne vroege jeugd door een der toenmalige Chefs van Paine Stricker ten Uwent, alhier op het kantoor van D. Crommelin & Soonen onderscheiden. The most respectable people of our city. De jonge C. ging naar Java, werd er later Chef van Paine Stricker zoo te Batavia als te Padang en kwam na twintig jarig verblijf in de Oost gezond en vermogend terug. Die E.W.C. heeft in mijne oogen slechts één gebrek; schoon de braafste man ter wereld is hij mij te zeer een behouder in Uwen geest, op koloniaal gebied. Opvolgend hebben hem twee zijner broeders in het huis van Paine Stricker & Co. vervangen. De middelste, Alexander, de commandant der schutterij ten Uwent, was vóór zijn vertrek uit Batavia door den toenmaligen Goeverneur Sloet voorgedragen tot de orde van den Leeuw. Maar wij hadden hier intusschen een changement de décoration gehad aan de groene tafel. Hasselman verkoos geen gevolg te geven aan de voor- | |||||||
[pagina 176]
| |||||||
dragt van Sloet. Deze twijfelde er zoo weinig aan, dat A.C. was benoemd, dat hij hier in 't land teruggekomen, aan zijn vriend een brief schreef: Wel Edelgeb. Heer A.C., ridder der orde enz. C. vond het toch al te gek, alleen voor het postkantoor een orde te dragen en bezocht Sloet, om dezen te verzoeken hem van die titulatuur te verschoonen. C. heeft mij dit indertijd zelf verteld, met eenige particulariteiten over de receptie van Sloet bij Sire. Het spijt mij, dat Paine Stricker hebben geliquideerd, en veel meer dan de ridderordeshistorie of Uw bezwaar tegen deze mishaagt het mij in A.C., dat hij tot die liquidatie besloot, ofschoon hij jongens heeft. E.W.C. leeft stil in het door hem gekocht huis van den ouden Gerrit Vrolik op den Amstel, A.C. is een der drie Directeuren van de Indische Handelsbank alhier. Het trio bestaat uit:
die lang zoo geestig niet meer is, als toen hij mij, aankomend jongske, bij gelegenheid, dat ik Gerrit bezocht, antwoordde op de vraag, wat hij deed: Ik slijp ruwe diamanten en studeer nieuwe litteratuur, mijnheer! Gerrit had hem eenige oogenblikken te voren over zijn snuffelen in fransche romannetjes en slenteren langs straat berispt. | |||||||
[pagina 177]
| |||||||
was allerinteressantst, en van half zeven werd het half negen, eer een van ons drieën er aan dacht. Ik vrees, dat het een afscheidsvisite zal geweest zijn. De Raad - echt Amsterdamsche wijze - laat de zaak hangen, en intusschen wordt hij ongeduldig. Eindelijk, zeide ik, zal men U geven, wat Gij verlangt. ‘Warten?’ was zijn antwoord ‘wenn ich zehn Jahre warte, bin ich ein alter Kerl!’ Het klonk koddig van dien zes en twintigjarige, breed geschouderd, en zwaar gebuikt ja, maar overigens een beeld van jeugd en kracht. ‘Kein alter Kerl, mais un père noble!’ zei ik. Welk eene andere wereld en levensbeschouwing dan de gewone, die volmaakte tevredenheid met het weinige dat wij weten, dat vaste vertrouwen, dat wij het allengs verder zullen brengen. Twee groote waarheden erkend, de wet der aantrekkingskracht door Newton, de leer van lateren der eeuwigheid der stof - wie over anderwertige vragen grübelt, heeft hij zijn vijf zinnen wel bij elkaar? Metaphysik, Thorheit - studie der natuur, onuitputtelijk genot. De dikkert gaat eerstdaags op reis um auf den Bergen der Schweiz zu klettern. Dat valt hem de eerste drie dagen bitter zuur, maar zijn wil behaalt de zege en den vierden verbaast hij de slanksten door zijn vaart. ‘En Ge komt dunner terug?’ vroeg Sophie. ‘Toch niet,’ lachte de schalk, ‘want den vijfden dag en alle volgenden heb ik zoo kolossalen Appetit, dasz ich selbst drüber erstaune!’ Wat hem in onze schilderschool verbaast, was, dat zij geen enkele mooije vrouw opleverde - van hollandsche meisjestype mogt geen sprake zijn. Ik plaagde hem, of eenige andere kunst oude vrouwen opleverde, aan die van Rembrandt gelijk. ‘Erlauben Sie mir dies zu würdigen, aber nicht desto weniger zu verlangen.’ | |||||||
[pagina 178]
| |||||||
Sophie beval hem het Hofje in de Lange Heerenstraat aan. ‘Frans Hals, allerdings, sein Gemälde aufs Trippenhaus verspricht etwas anziehendes.’ ‘Melk en bloed’, schertste ik. - ‘In dezen tijd in Amsterdam een logen,’ zeide hij, ‘die Mädchen sehen ja alle so blasz in Amsterdam. Blasz im Haag ist Farbe, aber dunkle, es spricht Javanisches Blut.’ Ik ried hem aan een uitstapje ten Uwent te maken. ‘Wenn ich erst Rom gesehen habe, dasz fehlt noch an meiner Bildung.’ Hij zou het Concilie kunnen bijwonen en even ongeloovig op Java den voet aan wal zetten. Als hij het ooit doet, en niet onder 't houtje, maar in den pendoppo de blaauwe wolkjes van zijn sigaar naziet, zeg hem, dat ik hem dankbaar gedenk voor de aangename uren, welke ik met hem sleet. Ondanks al zijn positivisme, of liever, ook in dat was van tijd tot tijd een adem van frissche poëzy. Het laatste nommer van Nederland heeft aan het licht gebragt, dat ‘Mr. Abr. van Luik’ niemand anders is dan Mr. P.A.S. van Limburg Brouwer. Lees het artikel over de Verspreide Opstellen van Beets. Er is veel waars in, al overdrijft hij als zeker iemand, die anders niet met hem sympathiseert, het wigt door de Oostersche beschouwing in de schaal gelegd. Of heeft het Westen, met zijn Bijbel en zeker niet altijd ondanks dezen, het niet verder gebragt dan de Boeddhisten? Misschien verkeer ik te veel onder den indruk van een vriend uit de Vereenigde Staten, die ons gister en heden zijn gezelschap gunde, - van de Puriteinen en de Cavaliers tot heden, welk een vooruitgang in dat werelddeel! Spijt al zijn fijnheid van opmerking, had Balzac toch iets van de kortzigtigheid van zekeren minister - hoe bekrompen is | |||||||
[pagina 179]
| |||||||
dat oordeel over den strijd ter afschaffing der slavernij.Ga naar voetnoot1 Gister heeft de courantenvrouw order gekregen, het Vaderland niet meer te bezorgen, het was der sloof volmaakt onverschillig, ‘mijnheer betaalde haar juist, wat het kostte, 30 c. in de week, maar daaraan verdiende zij ook geen cent, want niemand anders, die het lezen wou!’ Arme, ‘geenszins te versmaden’ krachten, die er zich aan wijden. Gij zult intusschen die lof na de lezing wel wat temperen, want vervelender luidjes dan die drie heb ik op mijn levensweg nog niet ontmoet. Het is waar, ik ben den roman van Cremer niet eens begonnen. Gister, in de Pool wachtende, nam ik den Nieuwen Rotterdammer op, en las van een kruijer, zoo als ik er in Amsterdam nog geen leerde kennen, aandoenlijk, romantisch, haast sentimenteel. Ten slotte zal ik Jakob van Lennep nog gaan prijzen; die begreep ten minste, zoo hij het niet gevoelde, dat de mindere stand in groote steden weinig dichterlijks heeft, ‘voor het minst ten onzent, waar het leven duur is, en de middenstand zuinig!’ | |||||||
Den 7den Julij.Er moet toch meer talent steken in de mannen van Los en Vast, in Van Gorkom vooral, dan wij zien, want buiten dat het tijdschrift p.m. 700 à 800 inteekenaren heeft, vinden knappe lui zijn opstel over het stukje van H. Pierson geestig, terwijl het mij taai toeschijnt. Mij dunkt lonter de opmerking dat de Gids in den tijd van zijnen bloei het stuk niet zou hebben opgenomen, dewijl het hoogst hybridisch van aard is, en een gevorderde beschaving bij een stilstaande nul doet ter school gaan, ware genoeg geweest. Ik weet niet, of mijn toetssteen een juiste is, maar ik heb tegen de geschriften van v. Gorkom, dat, behalve een paar bladzijden, op welke hij | |||||||
[pagina 180]
| |||||||
Uwe manier nadeed, mij geen brok uit zijnen arbeid heugt. Ging ik zoo intiem met hem om, als Mevr. Huet gelooft, ik zou hem nog meer waarschuwen tegen dat schrijven au courant de la plume dan tegen zijne improvisatien. Polak heeft in de Tijdspiegel een honderd en eende illustratie geleverd van den berg, die een muis zal baren, want tal van bladzijden over Oude en Nieuwe litteratuur leiden ten slotte tot de vraag, of Gij een criticus zijt? Wij moeten nog een heele maand op 't antwoord wachten. BurdetGa naar voetnoot1 heeft een uitstapje naar Nice gemaakt, en is gelukkig teruggekeerd, daar zijn associé Druyvesteyn intusschen een huis voor hem gekocht heeft op de Keizersgracht bij de Leidsche straat, vroeger bewoond door Mevr. de Wed. Willet. Passe encor de bâtir, zeide ik van ochtend tot hem. Hij nam het verstandig op, en praatte veel over U. Ook hij was een oogenblik dupe geweest van de aardigheid van Mr. van Eck, die der Middelburgsche Courant schijnt te hebben geschreven dat men U had getelegrapheerd om Lion te vervangen. Het is dubbel hatelijk sedert de insinuatie van dat voortreffelijke Dagblad, over den aard der genen, die de doodstraf gaarne afgeschaft zouden zien. We zijn overeengekomen U voor eene fransche natuur te verklaren. Burdet schijnt te Marseille een aardige kennis te hebben gemaakt in een rijk bejaard man. B. had hem gevraagd, wat hij zich vleide, dat de val van Napoleon III hun zou bezorgen? ‘Peut-être quelque chose de mieux, peut-être quelque chose de pire, toujours quelque chose de neuf.’ Burdet had het uitgeproest. ‘On ne nous accorde point de bon sens, on nous le nie même, et cependant nous en avons!’ Hij had het | |||||||
[pagina 181]
| |||||||
bewijs juist niet geleverd. ‘Mais ce que nous avons incontestablement, ce sont des élans sublimes.’ Ge krijgt een beetje meer vrede met de karakteristiek. Maar pas op, ik ben nog niet aan 't einde. ‘Il est vrai que nous sommes enclins à sauter du jeudi au dimanche!’ Het is U, of Gij chinaasappelen eet, zou Bakhuizen zeggen. Ik denk veel aan hem, want ter beurze verraste mij René met een telegram. ‘Ik ben door mijn examen.’ Het verheugt mij van harte. Wie weet, of hij U niet, eer het jaar uit is, komt vertellen, hoe het ons gaat? Maar wij zullen hem niet slechts met onze vriendelijke groeten vóór zijn, wij zullen hem ook bijhouden, hoop ik. Uw broeder dankt U voor de heugenis.
Van harte De Uwe. |
|