De werken. Deel 22. Brieven aan Cd. Busken Huet 1869
(1902)–E.J. Potgieter– Auteursrecht onbekend
[pagina 151]
| |
XVIII
| |
[pagina 152]
| |
recht om knorrig te zien en het speet me, dat ik Moesje verdriet had aangedaan.’ ‘Hoe kun je 't zeggen, Gi! - die Javaansche jongen, bij wien je geen kwaad kondt doen, hij had je liever dan Vader of Moesje. Hij prees je altoos....’ ‘Och kom, Aap wat heb je mooie jongen. Je meent er geen zier van, hoor!’ En inplaats van mijn omtrekje tot een schetsje uit te werken, inplaats van overtollig aan te wijzen, dat een beetje verscheidenheid in de liefde geen kwaad doen kan en hare natuur veredelt, roep ik den schrijver van de Heerschappij der BourgeoisieGa naar voetnoot1 als hij de hartelijkheid van het gemeene volk zoo hemelhoog verheft, met zijn jongske toe: ‘Je meent er geen zier van, hoor!’ Zonderlinge opvatting van vrijheid, zonderlinge zin aan het woord regt toegekend! Het: ‘domheid boven!’ thans in de Kerk triomfeerende - en waarvoor in plaats van het levende geslacht, het verscheiden tal van vroegere leeraars en herders boeten moest - het zou ook in de staatkunde door het algemeen stemregt à l'ordre du jour komen! Het meest ontwikkelde gedeelte des volks zou moeten wachten tot ook het minst ontwikkelde zoover gekomen was! Want evenzeer als in de kerk des Kohlenbranders Glauben ten lange leste voor helderder begrippen wijken zal, evenzeer moeten gezonde hersenen ondanks al die hartelijkheid, ten slotte erkennen dat men geene vorsten, zelfs de Oranjeappeltjes, niet meer liefde kan toedragen dan zij door hun gedrag verdienen. Intusschen zoudt Gij ons aan die botte menigte willen overleveren, tot tijd en wijle, dat Uw man zou zijn geboren, Uw | |
[pagina 153]
| |
man zou zijn opgevoed, Uw man zou zijn aan het licht getreden, Uw man, die..... Merci de la proposition, mais ma patience n'y suffirait pas! Gij ziet, wat er van komt, Amice! als geen vriendelijk woord, tegelijk met de uitvallen van den Bode, ter post bezorgd, de barheden van dezen tempert! Het is waar, er verliepen maar vijf dagen, sints Gij het laatst schreeft, Gij deedt het toen, ik erken het dankbaar, uitvoerig. Maar toch - een week te voren in de Courant te lezen, wanneer uit Suez de mail in Marseille wordt verwacht - dan te bepalen, dat de brieven Zondag ochtend hier kunnen zijn, en aan het ontbijt niets te krijgen, dan een opstel, dat noch te verdedigen, noch te verduwen valt - Convenez-en que c'est raide! Een uur geleden ging voor Uw leesgezelschap: Lief en Lced uit een kleine Wereld aan Uw adres op de post. ‘Is het een boek voor ons?’ Al naar de stemming, waarin Gij bij de ontvangst dezes zult verkeeren; smaakt de cigaar, dan leest Ge het vlugtig uit; si vous avez l'humeur difficile, dan zwiert het door de pendoppo. Ware mij voor vijf en twintig jaren gevraagd geworden, of ik mij niet vleide, dat de Hollandsche Litteratuur omstreeks 1870 verder zou gevorderd zijn, dan dit Lief en Leed blijk geeft dat wij kwamen, - men had de maat mijner verwachtingen wat min genomen. Thans 1869 voor een oogenblik accepteerende, zooals het is, leveren beide, stoffe en stijl, bewijzen, dat wij vooruit zijn gegaan, dat wij zoowel aan gedachte als aan uitdrukking wonnen. Verbaast U dit oordeel, door den zonderlingen vorm van gedachtengang, mij doet deze het niet, ik leef sedert eenigen tijd zeer in dat verleden. ‘Wie is Christine Muller?’ Dat ik ten minste met eene gissing mogt antwoorden; maar | |
[pagina 154]
| |
ik heb nog geen naam hooren noemen. Als ik eene definitie van hare gaven moest geven, ik zou mij wel wachten, haar eene schilderes te noemen, lust voor zinnelijke waarneming toont zij zelden; ook geen dichteres, want de gelegenheden hartstogten te doen zien, verzuimt zij opzettelijk. Wat blijft er dan over? Eene practische vrouw, die een typisch hollandsch boek schreef. Ik zal des ondanks vollen vrede met Mevr. Huet hebben, als zij die kleine wereld ook al weer geen prettige vindt. | |
Den 16den.Willen wij eens een kijkje van eene andere nemen? Het begin zal zijn tout comme chez nous. ‘During May it has been very cold,’ schrijft vriend A. uit Parijs, ‘and almost every day raining, the greatest part of the month we had fires in our room.’ - Ah! quel climat que celui de la belle France! - ‘June has less rain, Saturday and Sunday last’ den 5den en den 6den dezer, ‘90o Fahrenheit. Yesterday’ Vrijdag den 11den ‘we all had overcoats on and 32o at 9 o'clock in the morning.’ ‘Dan hebben wij het hier beter,’ zegt Gij, ‘maar het kijkje, het kijkje!’ Tout vient à point qui sait attendre! ‘Is dat Fransch?’ vraagt Mevrouw Huet. Mijnheer beslisse. ‘Waarom blijft gij zoolang in Parijs?’ had ik A. gevraagd, die er nu al bijna een jaar vertoefde en mij schreef, dat hij op menige andere plaats meer plezier zou hebben gehad. En Miss B., de moederlijke vriendin, de trouwe zorg, is nog la bête noire, hare ongesteldheid verhinderde een tocht naar het Zuiden van Frankrijk, om welks milde lucht men eigenlijk uit de Staten naar Europa kwam. | |
[pagina 155]
| |
Niet iedereen spreekt zooveel waarheid als Eleazar, wanneer hij zingt Fille chere!
Dieu m'éclaire!
A. ziet het maar volstrekt niet in, dat Francis partij heeft getrokken van Miss B's poor health, en hem, als deze bedankte nacht aan nacht haar op de bals te chaperonneeren in een duègne van het tegenovergestelde geslacht, zou Washington Irving gezegd hebben, metamorphozeerde! ‘Hier blijvende, maakten wij natuurlijk eenige kennissen, werden geinviteerd, en inviteerden op onze beurt!’ Les voila lancés dans le tourbillon du grand monde américain à Paris, faisant de la diplomatie. Natuurlijk waren deze monster-soirées of groote danspartijen Francis nog ongewoon en hadden iets zeer aanlokkelijks voor haar. Qui lui en voudrait? Jong en frisch, bovendien bedeeld met eene gave van gezelligen kout in welke zich nog steeds het kinderlijk onschuldig vertrouwen bij de ontluikende jonge-meisjes-coquetterie voegt, werd zij eene favorite van de dames en had zij cavaliers voor den dans, plus qu'elle n'en désirait, non, plus qu'il ne lui en fallait. De pauvre père acht zich verpligt er nog bij op te merken, dat dit hare eigenliefde niet weinig streelde. En de zijne dan? Intusschen Die schönen Tage in Aranjuez
Sind nun zu Ende,
men danst niet meer en ook de ochtendrecepties ont fini. Verbeeldt U, Miss A. had, ça va sans dire, de hare des Maandags van 2-5 en daar Miss B. niet recipieerde, moest Mijnheer die drie uren lang de wacht houden. Lucky day, zeg ik tot mij zelven, thou art a bachelor. | |
[pagina 156]
| |
A. heeft er dan ook genoeg van; ‘dit alles is mij te lastig,’ schrijft hij, ‘in America zou ik er mij volstrekt niet over hebben bekommerd, haar alleen te laten; maar in Frankrijk en ook in Holland schijnen de jongelieden de vrijere opvoeding ten onzent volstrekt niet te begrijpen. De Fransche vrouwen hebben in dat opzigt meer oordeel, het is haar duidelijk, dat wij onze zeden niet zouden dulden als zij den jongen mannen het regt gaven aan ligtzinnigheid toe te schrijven, wat louter joligheid is. ‘Wij zouden,’ zeiden die dames onlangs tegen eenige Fransche jonge heeren, ‘onze dochters met Americaansche jongelui naar een bal laten gaan, mais nous ne leur permettrions pas de monter en voiture’. A. schetst wel aardig voort. ‘Als een jong mensch in America een meisje onbeschaamd durft aanstaren, dan loopt hij gevaar van een onaangename bejegening van dezen of genen Americaan. Hier en ook in Amsterdam’ (je ne nous croyais pas si avancés) ‘ben ik verpligt geweest, dat onbeschaafd aankijken met een ontevreden gezigt te keer te gaan, ophouden deed ik het echter daardoor niet altoos.’ En ik verzeker U, A. heeft een paar kijkers, die niet voor de poes zijn! ‘Francis is nu veel meer meisje geworden.’ Und selbst wie Kind, sagte Frau M., eine adliche Lifländische, selbst wie Kind ging ich nie aus ohne Diener; kein Fräulein geht bei uns allein aus, die Väter würden es nicht erlauben! ‘Zij durft nu volstrekt niet meer alleen uitgaan’ - la Livonie à Paris, - ‘om eene vriendin in Passy te bezoeken, dat zij verleden jaar gerust kon doen.’ Paris est bien pire que Riga! Verleden Woensdag ging Francis den dag bij eene vriendin doorbrengen - daarheen rijdende moeten de houten blinden | |
[pagina 157]
| |
van de kleine coupé worden gesloten en de gordijntjes van voren neêr worden gelaten, opdat niemand kan zien, dat zij alleen in een gesloten rijtuig zit! But dear Francis, tell me, was there no loophole, through wich you could look? Qui prouve trop, ne prouve rien, want vriend A. verplaatst ons als met een tooverstaf in het Bois de Boulogne. Le tour du lac wordt hoe langer hoe meer gefrequenteerd door de dames du demi monde en de Journalen raden de moeders af, hare dochters op die promenade mee te nemen! Immers, zoo zij er prijs op stellen, dat de meisjes niet zouden zien, met welk soort van vrouwen die heeren familiaar omgaan, de heeren met welke zij op bals en soirées dansen, die als gedistingueerde gasten ten harent worden ontvangen. Een saillante trait de moeurs! ‘In America is de man gewoon, achteruit te rijden, hij laat zijne dochters of zijne vrouw en dochter de plaats tegenover hem innemen. Ik volgde die gewoonte ook hier, - na een verblijf van veertien dagen vroeg mij de koetsier avec bien des excuses, of Monsieur wel wist, dat dit werd opgemerkt. Men had hem gevraagd of Mademoiselle mijne vrouw was, en nu werd Francis geïnformeerd, dat zij liever achteruit moest rijden, om de aangegeven reden of misschien nog eene andere’. C'est triste - passons à quelque chose de plus gai. ‘Gij zoudt lagchen, als Gij Francis en een paar Engelsche of Americaansche meisjes met Fransche cavaliers hoordet praten over de dot. Niemand behoeft om ons te komen, Messieurs! als hij denkt une dot te krijgen....’ ‘Mademoiselle, on se marie donc chez vous sans dot!’ ‘Sans doute, Monsieur, als wij geen waarde hebben zonder dot, dan is het beter, dat wij ongetrouwd blijven!’ | |
[pagina 158]
| |
‘Etre coiffées par Sainte Catherine! allons donc, Mademoiselle! Maar waarvan kleeden zich dan de dames, als zij geen dot aanbrengen? Bien souvent l'interêt de la dot ne suffit pas pour la toilette.’ Jufvrouw Francijntje fit la moue, geloof ik, want she has a fine taste for dress, maar de vader zet het gesprek mir nichts dir nichts voort, haar het woord gevende. ‘Ik geloof, Mijnheer! dat de man verpligt is, zijne vrouw te kleeden, en laat zijn bedrijf of vermogen dit niet toe, eh bien.’ ‘Eh bien, Mademoiselle?’ ‘Qu'il renonce à son bonheur, Monsieur!’ A. neemt en père noble het woord en verzekert den jongen lieden, dat de vaders te zijnent in den regel alles wat zij hunne dochters nalaten, voor het persoonlijk gebruik van deze of van hare kinderen bestemmen, volstrekt buiten het beheer des mans! Et les Français de se récrier, dat dit eene beleediging is voor den man en in den vader eene affreuse méfiance verraadt. Daar herken ik Francis, de van aard nobele Francis! Zij verzekert den heeren, dat zij haren vader ernstig verzocht heeft, wat haar eenmaal geworden mocht, ook aldus te regelen! Verbaast het U nu nog, dat bij mijn brief geen lettre de faire part was de l'engagement de Mlle. Francis et de quelque noble seigneur ministre en herbe de S.M. l'Empereur Napoleon III? Het oproertje heeft volgens mijn vriend weinig om het lijf gehad, hij is veel te eerlijk man om in den Keizer den volleerden toovenaar te zien, die het graauw niet slechts loslaten, die het ook weer bedwingen kan. Hij heeft daarentegen oog voor iets anders, voor het toenemen van het gebruik van bier in plaats van wijn, onder alle standen. ‘Het zal er een minder wuft volk door worden,’ | |
[pagina 159]
| |
meent hij van het Fransche. Goede Hemel! verwonderen deed het mij niet, te Berlijn te hooren, dat de meeste Pruissische officieren tegenwoordig slechts bier en champagne, geen rooden wijn meer drinken. Voor Bismarck's ideeën maakt het Beijersch juist dof genoeg, voor een oogenblik opwindens volstaat de champagne. Maar wat zal er worden de l'esprit français, als die door een liter Bockbier heen moet dringen? München is daar, om het antwoord te geven. Ik zie den Mandarin Feh Tsoichi, hetgeen in onze taal Tsoichi Feh zou heeten vermits Feh de familienaam is, ik zie dien Engelsch sprekenden Secretaris der Chineesche Ambassade, met een aanbevelingsbrief van A. te gemoet. Waarom zijt Gijlieden nu juist naar een land gegaan, waar het van Chinezen wemelt, - ik zou er mij anders zoo op gespitst hebben, U zijn staartje te beschrijven. De hemel geve, dat hij op Java geweest zij, dan zal hij mij kunnen inlichten over adat en wat dies meer zij, en ik eindelijk van de Agrarische Wet een jota begrijpen. Het Verslag onzer Tweede Kamer is zoo ondeugend lang. Maak ik vrees, dat hij van zulke diepe dingen weinig weten zal, want Francis zegt, dat hij verrukkelijk danst en dat heeft zij niet van hooren zeggen. Ook is hij galant, maar op zijn Chineesch, want zie hier, wat hij, in de moeijelijkste aller talen, - gedenk Geel in voce, - op haren waaijer schreef, ik geef U het Engelsch, want al zijt Gij nu al knap in het Chineesch op de hoogte, ik kan de teekens nog niet namaken. ‘Peace and Good Luck’, nu, dat kan men wenschen, ook al draagt men geen staartje! Maar men moet er een hebben, en wel een kolossalen, om er tot een jong meisje te durven bijvoegen: ‘Sons and Grandsons to ten thousand generations!’ Eh mon cher! Vous qui avez la bosse de la critique, expli- | |
[pagina 160]
| |
quez-moi donc, comment après s'être lancé dans un pareil lointain, en vrai Oriental, on ose revenir sur ses pas, tout comme un nuchtere Hollander, als Feh Tsoichi deed, besluitende, ‘Health, Happiness and Long Life!’ Zie, voor climax schijnt de Chineesche litteratuur geen zin te hebben. | |
den 17den.Iets beter weder dan gister, zal de regen in het Haagsche Bosch tenminste de lampions niet uitdooven, noch de storm de stellaadjes omver waaijen, zooals gisteravond het geval zou zijn geweest. Voor het overige echter, kan ik niet zeggen, zooals de famille Rochussen, dat de zon heden met het Oranjehuis geweest is. Gij kent de legende van Waterloo, Pieneman heeft haar op zijn schilderij in het Paviljoen bewaard: maar, zullen de Vreedes en consorten zeggen, wat deed Hare Majesteit ook te Parijs? ‘Schaf U toch geen schitterende equipage aan, als Gij naauwelijks het voer voor een ezel kunt bekostigen’, is de quintessence van wat men tot Amsterdam zou kunnen zeggen in zake de kosten voor het Laboratorium van Kühne. ‘Ich docire die Wissenschaft’, zegt de Berliner Professor, ‘es ist nicht die Frage ob ich lehre’. Intusschen zitten de Curatoren met de handen in het haar, want de jongelui blijken niet in staat, zoo min de Amsterdamsche studenten als de aspirant Officieren van Gezondheid, de vlugt van des Hoogleeraars Physiologie te volgen. De aanstaande zittingen van den Raad beloven curieus te zullen zijn. Gister kwam de zaak niet aan de orde. Maar het is goed, dat ik gister en eergister geschreven heb, want heden werd ik opgehouden en moet Ge dus met dit weinige voor lief nemen. | |
[pagina 161]
| |
Vond Gideon ingesloten cachet van Paul Miche niet aardig. Vele groeten van Uw broeder, die heel wel is. Uw zuster is nog in Doetinchem. Vele groeten van ons beidjes, Van harte de Uwe. |
|