De werken. Deel 22. Brieven aan Cd. Busken Huet 1869
(1902)–E.J. Potgieter– Auteursrecht onbekend
[pagina 144]
| |
XVII
| |
[pagina 145]
| |
die het volgens mijne intime convictie alleen par travers d'esprit een tijd lang hebt willen schijnen. Allez voir s'ils viennent, Jean!
Et dis leur qu'on les attend!
Bravo, bravissimo! Studien en SchetsenGa naar voetnoot1 hebben U warm gemaakt, zooals Gij het gedurende onzen briefwissel van Oosten en Westen nog niet zijt geweest - mijne honderd bladzijden Toelichtingen op Florence lokken geen woord uit, il en pleut et des gros, over tien zijdjes Inleiding(?) - Gij zijt nog dezelfde, grillig, veeleischend! op het punt van papier en druk en schutblaadjes, - wat meer is, Ge zijt nog dezelfde knappe Criticus! (Want naar de allernieuwste spelling kritikus te schrijven de woorden, Zij willen mij de pen niet uit.
Houd het mij ten goede, dat ik een Vers van Uwen Bogaers zoo bederve.) Laat mij intusschen een woordje ter verdediging van Nijhoff mogen zeggen. Hij vond, wat den druk betrof een Iste deel door Bakhuizen zelve gekozen - hij mogt zich wat de afleveringen betreft, op hetzelfde eerste deel als een precedent beroepen. En of dit niet genoeg ware, Bakhuizen had als de auteur zoo uit de hoogte op zijn publiek neêrgezien, of wilt Ge liever dit zoo overschat, dat van zijn Iste Deel slechts weinig exemplaren werden geplaatst. Nijhoff kocht die, en het regt, het werk te voltooijen van Fr. Muller, die niets voor niets geeft; Nijhoff beloofde, als het voortzetten van den arbeid iets overliet, dit den kinderen van v.d. Brink te doen genieten, - had hij niet eenig regt te worden gehoord? | |
[pagina 146]
| |
Ik heb hem dus wat papier en schutbladen betreft - dingen, daar ik nooit veel belang in heb gesteld - vrije hand gelaten, ik heb hem om het doel de uitgave in afleveringen toegestaan. Hij schrijft mij, dat wij alle reden hebben, met de proeve tevreden te zijn, mon Ami, que voulez vous de plus. ‘Mijne Inleiding had narede moeten zijn!’ Scherpzinnige! wees tevreden, het was mijn oorspronkelijk plan met Vondel met Roskam en Rommelpot te beginnen, daarop het stuk dat nu vooraf gaat, te laten volgen en te beginnen met het begin onzer kennismaking, 1833. ‘Maar Vondel met Roskam en Rommelpot was niet de eerste arbeid van Bakhuizen?’ Neen, doch het stukje had buiten zijne overige verdiensten, eene onschatbare, le mérite de l'à propos. En Bakhuizen zelf had mij in zijn Eerste Deel volstrekt geen voorbeeld gegeven, in rangschikking op de jaren der productie acht te slaan. Deze zijn juist nagezien aldus: 1846, 1843, 1848, 1859, 1844, 1849, 1856, 1860. Vergeeft Gij mij nu, dat ik Nijhoffs bede gehoor gaf, mijn tiental bladzijden voorop te zetten? Geen titel gevende, behield ik mij voor, later in de Voorrede die opmerkingen te lasschen, welke mij het werk zelf zal ingeven. En intusschen won ik, door la pièce eerst in de Tweede Aflevering te beginnen, den tijd voor verdere nasporingen over Bakhuizens jeugd, die allengs inkomen ja, maar traagjes en met moeite, zooals dit ten onzent gaat. Als ik niet meer over mijn werk had geschreven, dan ik mij herinner nog ooit te hebben gedaan, ik zou een prijsje vragen voor mijne appreciatie van den arbeid over Vondel van Alberdingk en Van Lennep. Maar mijn woord over ‘teleurstellingen’ - lieve Vriend! is dan het resultaat zoowel van het werk van Van den Brink als van het mijne niet inderdaad eene teleurstelling, et ne vous en déplaise, is niet inderdaad menig bladzijde van ons beidjes verouderd? | |
[pagina 147]
| |
Intusschen heb dank voor Uw oordeel, en onthoud het mij bij de volgende afleveringen niet, die er evenzeer stof voor zullen leveren. Gij zijt in Uw Zwaar Gehaald genadig geweest voor den Minister De Waal, maar, zult Ge zeggen, zoudt Gij het politiek hebben gevonden, zoo ik oppositie had gedreven over eene brutaliteit ten faveure van Java? Et je m'incline pour cette raison pratique. Van Quack heb ik in te langen tijd niets gehoord - wij zouden wel eens naar Utrecht zijn gestoomd, maar deels gevoelen wij daartoe, na een grooter uitstapje, nog den regten lust niet, deels hadden wij hier na onze thuiskomst weinig opgewektheid door het barbaarsche weêr. Verbeeld U, verleden Woensdag en Donderdag 2 en 3 dezer was het hier zoo koud dat wij ons op mijne kamer bij den haard verkneukelden. Vrijdag en Zaterdag stormde en stortregende het uit het Noord-Oosten, Zondag schenen wij zomer te krijgen, gister was het ondragelijk heet, heden 25 à 30 graden minder warmte, het publiek op de beurs benijdde de enkele winterjassen, die weêr voor den dag waren gehaald. ‘Eerst Gij!’ zou noch Quack noch ik U hebben toegeroepen, als wij niet hadden gemeend U met Shakespeare te moeten toeroepen: Yet I do wonder, Harry!
At the strange turn which thy affections take.
In Uwe Vergelijkende TaalstudieGa naar voetnoot1 is, ik beken het, de eerste stap gedaan, om zich weder, hoe zal ik het uitdrukken, in den kring Uwer denkbeelden niet al te vreemd te vinden, - al is dat allermodernste modern een beetje.... kluchtig, laat me zeggen. Maar van mijne zijde verzeker ik U gaarne van medewerking, zoodra mij iets tot schrijven uitlokt. Dat dit | |
[pagina 148]
| |
tot heden niet het geval was, schort aan U noch aan mij - mijne brieven bewijzen, geloof ik, dat ik niet veranderd ben - maar het letterkundig leven ten onzent in den laatsten tijd, very barren indeed! De luidjes van het Vaderland op hun kop te geven, - zij zouden het ten volle verdienen, - maar loopt men geen gevaar zelf vervelend te worden, door zoo vervelend een zeurstijl te ontleden? Ach! onze Journalistiek. - Van Duyl of 't Bulletje of Monseigneur Smits!! De laatsteGa naar voetnoot1 is mij bitter tegengevallen in dat extra-nommer van Maandag, over de post onder enveloppe toegezonden, opdat ieder huisvader zorgen kon, de kieschheid van vrouw en kroost er niet door te kwetsen. En waarop komen nu al die klagten over dat Onderwijs neêr? Een meester doet dwaas door tot protestantsche kinderen te spreken over de legende van de Heilige Veronica, een ander dwaas door voor katholieke kinderen alle offeranden afgoderij te verklaren. Toegegeven, dat beide eene bestraffing verdienden, wegens onvoorzigtigheid en niets meer. Toegegeven, dat de Boekanier geen gedicht zij voor onze lamlendige jeugd en dat Mijnheer Ten Berge aan volslagen wansmaak lijdt door Bilderdijks beschrijving eener onwettige geboorte mooi te vinden. Welnu, men gebruike noch het eene, noch het andere boekske meer op school. Maar de middenschotel, Mijnheeren! dat afgrijsselijke geregt uit de Natuurlijke Historie, de mensch een zoogdier, in plaatsdier hemelsche onschuld. | |
[pagina 149]
| |
Mais vous ne seriez pas ce dont vous vous vantez
Si ma mère n'eût eu que de ces beaux côtés;
Et bien vous prend, [monsieur], que son noble génie
N'ait pas toujours vaqué à la philosophie.
De grâce, souffrez-moi, par un peu de bonté,
Des bassesses à qui vous devez la clarté,
Et ne supprimez point, voulant qu'on vous seconde,
Quelque petit savant qui veut venir au monde.
En dat van een Kerk, die voor rijp en groen van Onbevlekte Ontvangenis praat. | |
Den 3den dezer.Bear your luck humbly, zeg ik tot mijzelven. Gister avond verrasten ons de stemmingen, liever, de herstemmingen uit Parijs, - trots alle machinatiën des Gouvernements hebben Thiers en Jules Favre over Rochefort en Raspail gezegevierd! O verderfelijke invloed eener aan banden gelegde drukpers, dat het zoo verre komen moest, dat eene nederlaag dier beide waarschijnlijk scheen. Het is begrijpelijk dat men, verpligt in Frankrijk den mond te houden, gaarne luisterde naar wat men in Belgie zeggen dorst. Het is vergefelijk, dat men, daar men binnenslands niet geestig meer mag zijn, buitenslands zelfs een bescheid begon toe te juichen. Maar dat de smaak van het publiek van 1830, 1840, 1848 zelfs in twintig jaren zoo diep daalde dat men behagen schiep in de cruditeiten en enormiteiten en affreusheden de la Lanterne, zie ik vind het zoo beklagenswaardig, dat ik mij veel liever al de uitspattingen der drukpers getroosten zou. En nu zulk een Rochefort tot député te verkiezen! Je n'ai jamais chargé qu'un être de ma haine,
Sois maudit, o Napoléon!
Dat schijnt erfelijk in die famille. Bear your luck humbly! | |
[pagina 150]
| |
Hoe boeten de Conservatieven er voor, de onderwijsvraag tot hun stokpaardje te hebben genomen. Wie had ooit gedacht, dat er in die oude best, het Nut, nog zoo veel kracht school, om in Amsterdam drie liberalen te doen verkiezen, om te Zwolle Gefken voor Sandberg te doen wijken? Als zij tot hobby horse, het gouden kalf, het batig slot hadden gekozen, de zege zou hunner zijn geweest - want de Tiende Penning is nog altijd het shibboleth. Dat Pijnappel niet verkozen werd, verheugt mij, wij hebben aan één would be Minister in J. Heemskerk Az. genoeg. Maar ik bedenk niet, dat Gij dezen onder geheel andere indrukken ontvangt, dan waaronder ik dezen schrijf en dus basta! Voor een opstand ten UwentGa naar voetnoot1 hebben wij ons niet ongerust gemaakt. Door mijne vele beurskennissen verneem ik meestal de hoofdzaak der telegrammen en deze hebben van geene ernstige bezorgdheid gewag gemaakt. Tant mieux! het is al jammerlijk genoeg dat Gij heden zoo verre, verre weg zijt, om er nog dergelijke angsten bij te voegen. Met deze post gewordt U een boekske van v. Vloten voor U aan mij ingezonden, over Humaniteit.Ga naar voetnoot2 Ieder is toch humaan op zijn manier! ‘En elk moet in zijn rol blijven,’ klonk het in den lommer van Lindenheuvel.Ga naar voetnoot3 Hartelijk het beste aan U drietjes. |