De werken. Deel 22. Brieven aan Cd. Busken Huet 1869
(1902)–E.J. Potgieter– Auteursrecht onbekendXVI
| |
[pagina 134]
| |
liezen getuigt niet van wijsheid, plagt zeker iemand te preeken. Het is een eerste proeve, ten minste persoonlijkheden te teekenen, en dat dient gewaardeerd! Hoe verre staan intusschen die beide inheemsche voortbrengselen echter bij het derde, dat in Amerika het licht zag. Poor conservatist, what do you say on this ‘Law of Progress?’ Het was mij of ik in eene andere wereld ademde bij deze vaart, deze vlugt van gedachten - er zijn bladzijden in dat boekske, die verdienen te leven. Maar genoeg over die boekskes, welke in het een of ander nummer van den Java-Bode wel eens op de proppen komen. Is U mijn brief uit Dresden geworden? Ik bezorgde er hem zelf op de post. Denzelfden dag togen wij naar Berlijn. Het landschap van 't welk ik niet veel verwachting had, viel mij daardoor niet tegen. De nijverheid heeft van de zandruggen gemaakt wat zij konde, schrale akkers en naaldhout. De zon was onder eer wij te Berlijn aankwamen, de gare overdruk, - eindelijk reden wij in een droschke naar het Hôtel du Nord. Onloochenbaar een wereldstad! Den volgenden ochtend, Donderdag, waren wij vroeg op de been, en wandelden uit ons Hôtel (Unter den Linden) naar het Charlottenburger Thor. Lag het aan het saizoen, waar door het geboomte, zelfs in die zandzee, nog al de frischheid had van zijn eersten dos? Ik weet het niet, maar Unter den Linden heeft ons een aangename, grootsche herinnering gelaten. De straat - liever de Boulevard - want tusschen de eene rij woningen en de andere zijn drie rijwegen, twee breede wegen voor voetgangers en ter wederzijde breede trottoirs - was huizen rijk, die elders paleizen zouden heeten. Daar stond op de zuilenpoort de Victoria, die mede naar Parijs moest, maar toch weder kwam! Wij wandelden de poort uit, en ons verraste de Villa van den Thiergarten, over wier bouw ik menig opstel van Max Schasler in Die Dioskuren | |
[pagina 135]
| |
heb geslikt. De eiken hadden nog naauwelijks hun eerste groen, sommige stonden zelfs nog bladerloos, maar overigens beschaamde het geheel onze Plantaadje, zelfs ons Vondels-Park, Mevr. Huet! dat er, zoo ik hoor, van 't jaar allerliefst uitziet. Wij keerden onder het portique weerom en wandelden nu de geheele Unter den Linden ten einde, tot naar het twaalftal paleizen, tot naar het gedenkteeken van Frederik den Tweeden - Operahaus, Zeughaus, Academie, Museum, Paläste und Kirche - zie, als die reusachtige gebouwen niet ter wederzijde van het plein stonden geschaard, als zij gegroepeerd waren, als zij hadden kunnen zijn, de wereld zou een tweede Place de la Concorde rijker zijn. - Plenty of marble and bronze statues. Sophie zeide: het is hier het land van den beeldendienst. En de menschen? Twee dagen verblijfs geven geen regt tot oordeelen, - allerminst bij iemand die na negen maanden nog slechts eenige ‘schandalen’ als de vrucht zijner studie eener vreemde maatschappij durft overbrieven. Maar als men van indruk spreken mag, beurtelings te Weimar, te Dresden en te Berlijn, onder zoo afwisselend leven als vlot reizen waarborgt, ontvangen, dan is dit bedrijvig, werkzaam, kortaf wel wat wijs Pruissisch ras bestemd om te heerschen over die zachte mir nichts dir nichts, gemüthliche (want ons ‘gemoedelijk’ is heel iets anders), over die het leven zoo ligt nemende Thuringers, over die haast nog..............Ga naar voetnoot1 Saksers, met hun goelijke, hun mooije, maar niet vurige oogen, dan is Bismarck, als de Franschen hem rust laten, van zijn zege over het overig Duitschland zeker. De balletten van Berlijn zijn beroemd en verdienen hun reputatie. Wij zagen Fantasca, en waren eerst in Spanje en toen in een betooverd Woud aan de Noordpool en vervolgens op een Ridderburgt, en eindelijk in een Paleis in de Zee, - | |
[pagina 136]
| |
afwisseling tot verbijsterens toe en dansen van bloemkoolen en wortelen en preijen en dansen van amazones, en van watergodinnen en herscheppingen van de bêtes noires uit het stuk - een dwaze ridder en een dwaze schildknaap - in een graauwtje en een kalkoenschen haan. Sophie lag over de leuning der loge en een allerliefst jong meisje, aan 't welk ik mijn plaats had afgestaan en er het hart van haren cavalier door won, was betooverd als Sophie. Een Pruissisch officier naast mij wees mij in de loge over ons Prins Albrecht, de zoon onzer rampzalige Marianne - ik heb in lang geen Nassau met zoo gunstig voorkomen gezien. Berlijn heeft als Dresden boven ons tooneel voor, dat de entr'actes zeer kort duren - wanneer zullen wij toch door 25 cts contributie van die pijniging ten behoeve der koffiekamer worden ontheven? Hier duurde mij eene entr'acte zelfs te kort, want gedurende deze kwam een gedistingeerd man van middelbaren leeftijd bij het meisje met de mooije donkere oogen een bezoek afleggen en zij spraken Russisch. Als ik tien jaren jonger was en de taal niet tot de moeijelijkste der wereld behoorde, ik zou het willen leeren. Het paar gadeslaande dacht ik aan Tourguéneff en het nihilisme - en - maar Gij ondeugd! hebt mij nooit geantwoord of Gij Fumée hebt gelezen of Scènes de la Vie Russe of Pères et enfants, en dus werk ik ook voor U het schetsje niet af. Bovendien - het scherm was ook weer opgegaan, en de Spaansche held vond tot zijne onuitsprekelijke verrukking zijne geliefde Fantasca in het onderzeesche paleis wêer. De Watervorst zegende daar op een troon als alleen onder de golven te vinden is, bij een licht als op aarde niet straalt, den echt der gelukkigen in. In de wachtkamer, achter de loge, bood een reus van een Pruissisch officier het schoone meisje zijn arm - er zijn nog enkele van die gestalten uit | |
[pagina 137]
| |
den tijd van Frederik's vader overgebleven - sla Carlyle op in voce. Maar ik had den volgenden dag geen Carlyle noodig, om een eeuw achteruit te leven; en Gij zoudt het toch even weinig hebben ingezien, wij waren te Potsdam. Voor de Curiositeit wandelden wij eerst op Babelsberg, van 't welk de Koninklijke vlag voor Z.M. waaide, maar versmaadden het bezigtigen van het Paleis van binnen. ‘Die Herrschafften sahen das Schlosz vielleicht früher,’ zei de gegalonneerde geleider. ‘Ik heb den vrede gewild,’ fluisterde ik Sophie in, ‘maar God wilde den oorlog, hebt Gij lust?’ ‘Toch niet’ was haar antwoord en tevreden te weten dat Willem I een schilderachtig gelegen kasteel bewoont in een heerlijk landschap, hoe schraal de bodem overigens zij, reden wij naar Sans Souci. Heugt U eene gravure uit onze binnenkamer, naar eene schilderij van Menzel, Frédéric à Sans Souci, 1750 - Voltaire eene aardigheid vertellende, de hovelingen luisterend omdat Frederik het doet? Het vertrek is onveranderd gebleven, wij zaten er op dezelfde wit en goud matten stoelen, het borstbeeld van Karel XII stond nog aan de voeten der Venus. Sans Souci wordt thans bewoond door de weduwe van Friedrich Wilhelm IV, aber Königin Elisabeth ist jetzt in Italien - ich glaube, Sie hält sich jetzt in Genua auf. Een ander klimaatje dan dit, want al hadden wij het heerlijkste weder een Noorder voorjaarszon
stond aan het strakke uitspansel, het was warm, het werd, het terras bestijgende, waarop Frederik zijne honden liet begraven, waarop ik het zelf had willen worden gedaan, zelfs heet, maar in de schaduw waren wij ten prooi à l'Aquilon du Nord. | |
[pagina 138]
| |
De man wilde mij das Todten Maske van den Romantiker zeigen. ‘Ik ben geen Pruis’ zeide ik, ‘van Frederik den Groote wensch ik alles te zien, voor Friedrich Wilhelm bitte, geben Sie sich keine Mühe.’ En wij zagen de receptiekamer, waarin een portret van Mad. de Pompadour en een portret van de Nicht van Voltaire hing en eenige Watteaus. Dresden had mij reeds op de laagte van dien kunstenaar gebragt, waarlijk, de goede Frits was so wenig ein Augustus wie ein Medici. En toch boeide mij het vertrekje, waarin hij fluit blies, en zijne kleine bibliotheek - allemaal met net ingebonden Fransche boeken, vertalingen van klassieken en Rollin en wie langer zal leven dan die: Montesquieu, en eenige middelmatige poëten. Pardon, mons. de Mathurin Regnier, Uwe Satires waren er ook. Hebt Gij ooit het sprookje gehoord, dat het kleine klokje van Frits, juist op het oogenblik waarin hij stierf, stil is blijven staan? Het werd ons getoond, maar het had voor mij het piquante verloren. De overlevering was waar bij zijn opvolger, bij diens zoon, te Jena als in 1848 voor de Witte Zaal, maar thans, de tijd staat voor Pruissen niet meer stil. Wij zagen den beroemden Molen en het paleis, waarin de kroonprins woont en - en - want de laatste indruk was de treffendste en daarmee besluit ik heden avond. Onder den preekstoel van de kleine garnizoenskerk te Potsdam, is, hoe zal ik het noemen? een gelijkvloersch gewelf. Twee kisten komen aan het licht als de kaarsen op de armblakers ter wederzijde aan den muur bevestigd, zijn ontstoken. De eene, eene marmeren, geloof ik, bewaart het gebeente van een man, die hoog van stal moet zijn geweest en breed van schouders. De andere, eene metalen, houdt de asch in eens mans van maar middelbare grootte; zijn vader en zoon daar verzoend? | |
[pagina 139]
| |
Napoleon I heeft in gedachte verdiept, als overwinnaar, met ontblooten hoofde lang op de kleinste der kisten gestaard! Ik geloof niet, dat het voor den Neef weggelegd zal zijn, daar ook zoo te mijmeren. | |
Den 2den.‘Tegen stroom is kwaad roeijen’, maar neen, daaraan schort het niet alleen, dat de Conservatieven het voor de verkiezingen vast afleggen, meer dan ooit komt het aan het licht, dat die partij hier geen raison d'être heeft. Visch noch vleesch op het punt van onderwijs, voldoet zij zoo min Groen als Rome. En dan die kolossale onhandigheid der Algemeene Kiesvergadering, door het gansche land, onder Couvert der ijdelheid een briefje te zenden: ‘Dien moet Gij stemmen!’ Hier heeft de Grondwet in werkelijkheid geabdiceerd ten behoeve van Burgerpligt. W.C. Mees, de directeur van de Bank, Mr. Ab. de Vries, de raadsheer, en J.C. Zimmerman, corypheën der Grondwet, zijn ook leden van Burgerpligt geworden, de eerste zou ‘die burgerlui wel op hun nommer brengen’, de tweede ‘had er al lang vertrouwelijk meê omgegaan.’ Zimmerman, zegt men, had beproefd, hun Pijnappel smakelijk te maken. Maar de luidjes lieten Les ducs de Normandie
bien prendre part à leur plaisir, maar benoemden des niettemin Mr. J. Heemskerk B.Zn., Mr. M.J. de Lange, een Nutsheld, en T.J. Stieltjes, en Mees zei geen woord en de Vries en Zimmerman moesten 't aanhooren. Den volgenden avond vergaderde de Grondwet en meent Ge dat Mees het voor Pijnappel opnam? Pas si bête. - N.G. Pierson belastte zich met die taak, minder om 's mans verdiensten ten opzigte van onderwijs (waarschijnlijk even zoo groot als die van J. Heemskerk A.Zn.) maar om zijn onbe- | |
[pagina 140]
| |
krompen inzigt met de koloniën; geen batig slot, wilde men eenige jaren uitkeeren, passe, maar later: Indie voor Indie: En wie bestreed nu Pijnappel à outrance? Wie anders dan Zimmerman, die in de zaak, geloof ik, gelijk had, maar dan vroeger niet voor Pijnappel had moeten werken. P.N. Muller wilde in plaats van Stieltjes, Vening Meinesz, maar het stroeve raadslid vond geen sympathie. P.M.G. van Hees had hem bovendien ten opzigte van het onderwijs, zonder regt in een dubbelzinnig licht geplaatst. Ook de vriend van Quack, mr. N.J. den Tex, vond zijn aanbevelers, maar men achtte hem te jong en de Grondwet nam de Candidaten van Burgerpligt aan! Amsterdam, de Conservatieve, n'a pas non plus eu la main heureuse. Pijnappel is begrijpelijk, maar Pels Rijcken en Hartogh! Nu zullen de Roomschen, vertelt bruigom Bohl me, op zijn instructie Mr. Faber kiezen en er dan waarschijnlijk Pijnappel en Pels Rijcken wel bijnemen. Oef, welk een boel, en wat spijt het mij, dat Gij, Hilletje! ooit onder de humoristen gegaan zijt! Het staat U niet fraai te zeggen ‘het woord is thans aan Flanor, aan Ds. Gorter, aan de Heeren van Los en Vast. Wel mogen zij U bekomen, je m'en lave les mains.’ Daartoe hebt Gij het regt niet, want Gij hebt hen uit vrije verkiezing, in een booze bui, het woord gegund. Maar liever dan te twisten. wil ik U van harte toewenschen, dat het U gelukke, de faire l'éducation politique de votre public. Het hapert intusschen zeker aan mijne westersche oogen, dat ik daarvan in Eene Karakterstudie en Een Hellend VlakGa naar voetnoot1 nog geen blijk vinde - waarom Keuchenius niet aan zijne plaats gelaten? Aardig, maar niet voor het Oosten is Twee Meetings, ik verbeeld mij, dat ik er Veth | |
[pagina 141]
| |
om uit zijn vel zie springen. Het volgend nommer van het Tijdschrift voor Nederl. Indie houdt zeker weer eenige blaadjes ‘anti-kritiek’ in van den man, die zich zoo stellig voorgenomen heeft, nooit ‘anti-kritiek’ te schrijven. ‘Of wij zoo veel gewonnen hebben nu wij de volkssouvereiniteit aan het werk zien?’ besluit Quack moedeloos zijn Politiek Overzicht in het jongste Gidsnommer. Ik wenschte, dat hem de Vorsten onzer dagen waren verschenen, ik geloof, dat hij zijn kreet niet zou hebben geslaakt. Beginnende ten onzent, zouden wij er beter aan toe zijn? 'k Wed hij 't hoofd schudt en zegt neen!
| |
Den 3den.‘J'ai bien souvent juré de ne jamais plus boire’ moet mijn troost zijn, - ik, die gezworen had, nooit meer over die ellendige politiek te schrijven, - en er toch weer drie blaadjes aan wijdde. Iets beters dus. Leest Gij Frasers Magazine? Zoo neen, loop dan dezen jaargang eens op, de Artikelen Life in India zullen U interesseeren. Vooral de bijdrage voor Mei, lest heugt best, getuigt, dunkt mij, van veel kennis en veel studie. Iets dergelijks over Java ontbreekt ons nog. Den 3den Mei is op het Nicolini Theater te Florence, ter eere van den vierhonderdjarigen gedenkdag van Macchiavelli de Andria van Terentius vertoond, door Macchiavelli zelven vertaald; het Gemeentebestuur had de kosten voor zijne rekening genomen, en il cavaliere Gattinelli droeg, met al den ijver welke hem voor de kunst onderscheidt niet slechts zorg, dat het stuk behoorlijk ten tooneele verscheen, maar voerde zelf de rol van Davo uit. Het ergerde velen, dat ter eere van de gedachtenis des auteurs van de Mandragora en de Clezia eene vertaling | |
[pagina 142]
| |
werd gegeven; maar het valt daarentegen niet te loochenen, dat men bezwaarlijk, als op het Vaticaan, in de dagen van Leo den tienden, de in menig opzigt onkiesche Mandragora (‘toch een juweel’) kon vertoonen, - zelfs in de Clezia zou men verpligt zijn geweest te amputeeren. Toch moeten wij getuigen, dat de meest gewaagde uitdrukkingen in de Andria en zelfs het tooneel der voorgegeven bevalling met het luidste gelach zijn begroet! ‘Deze vierhonderdjarige gedachtenisviering van Nicolo Macchiavelli, onlangs te Florence gevierd, mag niet gezegd worden, het karakter van een nationaal feest te hebben gedragen, het was eer eene bijeenkomst van geleerden en geletterden, die min of meer op academischen trant hulde bragten aan de heugenis van den eersten publicist der moderne tijden.’ Zoo verre de verslaggever in de Rivista Contemporanea voor Mei (eerst in Junij verschenen), van Frederik de IIde op Macchiavelli was de overgang geleidelijk genoeg. Maar zal ik er ook mijn doel door bereiken, nu de feesten voor Koen in het water zijn gevallen en zeker iemand ons op een verslag van deze dus niet onthalen zal, in den Java-Bode eene Litterarische Fantasie Nic. Macchiavelli aan te treffen? Als politicus is hij een kolfje naar Uwe hand, en als poeet geeft de Mandragora U eene onuitputtelijke stof van amusement voor Oostersche en Westersche lezers. Stichtelijk woord over de politiek van den dag. Abbiamo omai qui aperto più volte l'animo nostro intorno ai supremi pericoli del Regno d'Italia e più volte abbiam detto ohe coloro i quali insegneranno alla patria commune economie, ordine e moralità nel governo e nel popolo, saranno i nuovi fondatori del- l'unità nazionale. Agli occhi nostri, nelle presenti condizioni, i partiti parlementari non si dovrebbero dividere in altro modo ohe in questo: partito delle economie, partito della prodigalità del pubblico danaro. | |
[pagina 143]
| |
E insieme alla causa delle economie sta congiunta quella delle libertà politiche, amministrative ed economiche, dell' assetto logico, giusto e saldo d'ogni ramo di civile reggimento, e quella pure della moralità governativa. Con la prodigalità del pubblico danaro, comunque falsamente si vesta e si celi, s'intreocia l'intimo scompiglio d'ogni regolare disoiplina e quel contagio d'immoralità che invade ogni moleoola dei governi scialacquatori e sconnessi. Wilt Gij Meerbekes romanGa naar voetnoot1 voor Uw leesgezelschap hebben? Mij is het ding noch visch noch vleesch, geen roman, en geen saillante satire onzer dwaasheden. Maar ik ben moeijelijk, vous savez. Hubrecht vertelde mij daar zoo even, dat Pierson te Heidelberg werd toegelaten, dewijl hij nog bij de Christelijke Kerk is ingeschreven. Hij had wel voor de Walsche gemeente hedankt; maar de Badensche Evangelische gaf grooter vrijheid. Hubrecht was vol verbazing over de Conservatieven die te Arnhem Jhr. Mr. J.W. van Loon candidaat hebben gesteld. Hoe hij zich amuseerde over dat Verslag, gesteld onder aanroepen des Heeren! Vele groeten van ons beidjes aan Uw drietjes, Zondag zien wij weder berigt van U te gemoet. Als altijd de Uwe.
De Internationale Tentoonstelling belooft voor ons zeer leerzaam te zijn, Holland heeft schier geene plaats besproken. Slechts zal er turf worden vertoond. Gelukkig is het land
Waar 't kind ziju moêr verbrandt.
|