De werken. Deel 22. Brieven aan Cd. Busken Huet 1869
(1902)–E.J. Potgieter– Auteursrecht onbekend
[pagina 97]
| |||
XI
| |||
[pagina 98]
| |||
sans dire - hij was waarlijk weer verzoenende - de dames beklaagden zich over de volte, hij vond niets vreemds in de belangstelling van het algemeen. En veine, vond hij niet slechts de douairières, vond hij ook de mise en scène van Jan Eduard de Vries waarachtig lief! Het speet mij, dat ik zijn groet had beantwoord; zooveel liefheid is mij te magtig! Want al prijst het Handelsblad de schikking hemelhoog, voor wie oogen had om weleer de architectonische schoonheid der lijnen te bewonderen, is er een gruwel gepleegd door het afsluiten van den koepel, een lager blaauw gewelf heeft het aetherische doorzigtige vervangen. Jan Eduard heeft de vier hoeken van het Middenvak afgesloten door schikdoeken met blaauw en roode draperiën, waartegen hij spiegels plaatste, een leidsche-pleinzaaltje, een cafétje chantant in het Volkspaleis. Vier lusters, - lange, logge dingen met allerlei glazen tuitjes voor de gaspitten, zijn midden in dat vierkant gekwakt, de fontein moest er voor wijken, - er is een publiek dat tot elken prijs iets nieuws wil. Eenmaal het vergezigt van de beide uithoeken prijsgegeven, il n'y avait pas de raison pour que l'horreur finît, en vier koppels groote Oranjeboomen belemmeren het dan ook geheel. ‘Koppels,’ zegt Ge en te regt, maar het is de stijl van het Procès-Verbaal der Beoordeeling dat van ‘koppels Niburnum tunus, koppels groote Laurierboomen’ enz. spreekt, als waren de stellers eenden. Er ontbrak voor mij in dien drom van planten, wat mij het meeste aantrekt, de rozensoort. Utrecht had eenige bloeijende op stam geleverd, maar van den overvloed van vroeger hadden zij geen zweem. Daarentegen hadden wij, wat men tegenwoordig overal en altijd heeft, Muzijk. Eerst werd de ouverture der Euryanthe gegeven, - wat die met eene bloemententoonstelling gemeen | |||
[pagina 99]
| |||
heeft? zou men mogen vragen, als de Muzijk naar eenig verband van gedachten vroeg. Toen volgde er eene
maar als de proef, welke de Maatschappij van Toonkunst eerstdaags denkt te nemen, in hoe verre de zaal voor muzijk te apprécieeren is, niet beter uitvalt, dan beklaag ik de toehoorders en toehoorderessen der Jahreszeiten. Verhulst vleit zich, dat zijne vrienden en vriendinnen uit Rotterdam zullen overkomen om het koor wat kracht bij te zetten, - bij de laatste repetitie moet hij tot de Alten hebben gezegd: ‘Dames! als ik U zie, dan lijk je heel wat, maar als ik je hoor, dan zeg ik, hebben zij keelen?’ Als Hoffmann nog leefde, hij zou bij al zijne Nachtstukken het Lijden kunnen voegen van een Orchest-Director in Holland! Ach die cantate! Neerland, bij het Zomergloeijen,
Vormt ge een lieflijk, prachtig beeld,
Alle heuvlen, beemden, velden,
Zijn met zegen mild bedeeld.
Ooft en groen en fijne zaden
(de ploert uit den zaadwinkel!)
Ziet het oog bij elke schreê,
En op malsche klaverweiden
Tiert en dartelt kostbaar vee,
(Vooral kostbaar sedert de Veepest!)
Bloemen geuren in de gaarden
En de hoven, schoon en rijk
Leeren, Neêrland is een Eden....
En wat drommel denkt Ge nu dat er volgt? Eene verrassing, die mij verstomde, want een conservatief als Gij zijt, liberaal als ik blijve, geen van ons beide heeft nog ooit het eerste landschap het beste den regeringsvorm aangezien, dien zijne bewoners zich kozen. | |||
[pagina 100]
| |||
En toch luidt de laatste regel: Rijkgezegend koningrijk!
Goede Geel! wij hebben langer dan dertig jaren ons best gedaan het Proza te bewerken, opdat de echte Poëzy er bij winnen mogt, - en toch heet een walgelijke wierook als wij onszelven in de volgende regelen in het aangezigt zwaaijen, - nog Dicht. Toch was eens dit lagchend Tempe
(Monsieur! avec du Grec on ne peut gâter rien)
Niets dan wildernis en slijk,
Speelbal van de woeste golven
Nauw voor meeuw en wolf een wijk.
Een hartstogtelijk muzijkus, onze vriend A.W.v. Eeghen, stond naast mij - ik vroeg hem of er van die meeuw en die wolf niet voor musique imitative partij te trekken viel? Il me fit la moue. ‘Spotter’ zei hij, ‘leelijk is 't, maar de muzijk....’ ‘lk meen het heusch ernstig,’ beweerde ik. Zoo veel het philomeel gekweel
Verschilt van 't schorre meeuw-geschreeuw
zong Beets en hebben de wolven bij onze dichters ‘muilen’, ze verzuimen nooit er ‘huilen’ op te doen rijmen!’ 't Was de vlijt van twintig eeuwen,
Die ons Neerland dus herschiep,
Die deez' akkers, weiden, gaarden,
Al dat schoon in 't leven riep.
Vlijt slechts kon dien buit behouden (de Zilveren Vloot)
Van het dierbaar voorgeslacht;
Zonder vlijt gaat 't al verloren,
Zonder haar is alles nacht.
Als het niet zulk heerlijk weer was geweest, het zou nu waarlijk nacht zijn geworden, maar de bemoediging kwam: | |||
[pagina 101]
| |||
Geen nood! Zie dezen tempel rond,
Welks ruimte en luister U verkond'
Wat vaste wil vermogt.
Zie 't duizendvoudig werk der vlijt,
Dat is al arbeid van deez tijd,
Door Neerlandsch volk gewrocht.
(O Jemie!)
God lof! laat dan het loflied schaatren
Langs beemd en veld, langs zee en waatren
Want Neerland viert het schoonste feest,
Dit worstelperk getuigt van leven,
Och ja, van leening op leening als in de dagen der redding, Van bloei(?!) vlijt, kennis(?) voorwaarts streven,
Veredeling van hart en geest.
La preuve? Entendez la finale. Zoo blijve het ten allen tijde,
En Neerland, hoog geacht,
Gaat fier ten heil'gen strijde
En schatert luide en blijde
Vlijt brengt zegen,
Kennis Magt.
‘Wat een schateraar!’ lachte Schneevoogt, maar kan ik het helpen? ik dacht aan Sarphati en twijfelde er aan of hij wel te vroeg stierf, hij die meende dat onze nijverheid, onze kunstzin groeijen zouden, tot zij waard waren, zich in dat Paleis te vertoonen! | |||
[pagina 102]
| |||
Jaren lang gaat de liberale partij zwanger van een nieuw Dagblad, het zal tonnen gouds eischen, die niet zoo ligt bij elkaar zijn te brengen, maar slagen wij eindelijk, dan zult Ge verbaasd staan. En lente en zomer, en herfst en winter gaan voorbij en men plaatst aandeelen en het praatje gaat, dat Allard Pierson hoofdredacteur zal worden. Er waren, die durfden twijfelen, of dit wel met zijnen aard strookte; talent viel hem niet te ontzeggen, maar toch, om de stemming der schare te beluisteren, weer te geven, op te voeren, te veredelen? Overbodige bekommering, de vrijwillige balling keert uit den vreemde niet weer, maar intusschen loopt het de ontwerpers van een nieuw Dagblad mede, de Zegelafschaffing wordt voorgesteld, behandeld, aangenomen. Nijhoff, Sijthoff, Thieme zijn in de wolken, Stemberg gaat het land door, abonnementen en advertentiën zoekende - in April zal het wonder het licht zien. Niet den 1sten, dan zouden de spotters vrij spel hebben, alsof wij in plaats van het Fransche poisson d'Avril niet het karakteristieker hadden, dat men de gekken dan stuurt waar men wil, - niet den 1sten, och, de stem des gewetens heeft in bestuur en redactie luider gesproken, dan zij willen weten. Quand je songe à cette fable
Dont le récit est menteur
Et le sens est véritable,
Je me figure un auteur,
Qui dit: ‘Je chante la guerre
Que firent les Titans au maître du tonnerre’
C'est promettre beaucoup, mais qu'en sort-il souvent?
Du vent.
Arm driemanschap, het gaat u nog minder dan den berg. ‘Ge zijt onbeduidend, Ge zijt vervelend in Uwe beide eerste nommers!’ Welke eerstelingen! Gister een flaauw bedankje aan de Kamers en den Minister van Bosse, voor eene afschaffing, die deze berouwen moet, als zij geen beter vruchten draagt - en eenige | |||
[pagina 103]
| |||
opmerkingen zonder steek over de Theologie aan de Hoogeschool. Voor feuilleton een ‘Kluizenaar uit den Koekamp’. En heden? Weer iets onbeduidends over de kiesdistricten, - vervolgens een naäperij van J. Enschedé's Korte Verslagen en tot feuilleton een Mode-Bericht, een censuur, prullen van boeken gerecenseerd. Al riep ook elk die Vrijheid mint:
‘Dat bootjen ga 't voor weer en wind!’
Als 't zoo blijft sukklen op de reê
Dan komt het nooit in volle zee!
| |||
Den 14den.Het wemelt in de Kalverstraat en op den Dam van ouwerwetsche en nieuwerwetsche, van elegante en ploertige rijtuigen, - het wemelt op de trappen van het paleis van officieren en autoriteiten - hofrokken bij de vleet, afgewisseld door magistrale toga's en op haar beurt overschenen door pluimen en galons. Er was een tijd, waarin Ge daarop met schouderophalend medelijden zoudt hebben neergezien, dans les beaux jours, toen Ge met mij Béranger nazongt: Et à qui veut voir une Altesse
Je laisse mon habit de cour.
Thans woont Ge ceremonieele diners bij - thans wordt Gij geïnviteerd waar men niet slechts Lion, waar men ook Keuchenius uitsluit; Gij onderhoudt U een geruimen tijd, (moet ik dat U niet doorschrappen, evenals het volgend) met den Minister-Gouverneur - alles volgens de berigten van Uwen benijder in de Arnh. Courant.Ga naar voetnoot1 Etes vous plus heureux? J'en doute. Onze fantasie geeft die misère van het zoogenaamde hoogere | |||
[pagina 104]
| |||
leven een dichterlijk waas, - de afgunst wordt ten minste jalousij, - de ijdelheid eerzucht, maar van nabij gezien? Mij dunkt, Gij moet in die schitterende zaal een man gezien hebben in de kracht des levens, in een grijs pakje gedost, zijne bloemen gaslaande op Sorghvliet, spelende met Veldheer, een zweepje snijdende voor Gideon. Mais certes, vous l'avez dû voir
Qui vous ressemblait comme un frère.
Je broye du noir! maar het is ook of het spel wil, dat zich ditmaal geen enkel opbeurend onderwerp zal aanbieden. Daar ligt een nieuwe bundel van Beets voor mij, Madelieven getiteld, met deze regelen ter verontschuldiging: Madelieven zijn er altijd,
En die ze wil zoeken, die vindt er,
We zijn ze slechts een oogenblik kwijt
In 't barste van den winter.
En daar het voor mij nog geen winter is(?)
Maar - zoo als Gij 't wilt noemen!
Zoo leg ik heden op Uw disch
Een handvol van die bloemen.
Gij hebt er gewis wel eens mooier aanschouwd,
Die frisscher en fleuriger blonken, (sans doute)
Maar hebben zij ook niet haar hartje van goud,
Dat hemelschen dauw heeft gedronken?
Christelijke, orthodoxe madelieven dus? Helaas! de schrijver heeft bij iedere rubriek, waaronder hij zijne stukjes rangschikt, Godsdienst, Vaderland, Huisgezin, Reisherinneringen, Mengelingen, om het zeerst de inschikkelijkheid des lezers van doen. Wilt Gij een proefje uit: Godsdienst? | |||
De Bijbel. (Een leekedicht.)(Couplet II.) 't Woord des Heeren is volmaakt,
Krachtig tot bekeering,
Rijk, voor wie naar wijsheid haakt,
Vol van les en leering.
| |||
[pagina 105]
| |||
Blijdschap storten in het hart
Gods getuigenissen,
Kracht in zwakheid, troost in smart,
Licht voor die het missen.
of Couplet VII. Ik heb gehoord, dat wijze liên
't Bijbelboek berispen,
Dwaasheen in zijn wondren zien,
En zijn troostgrond gispen.
Maar den hemel dank ik dan,
Die van mij begeerde
Dat ik maar een burgerman
Zijn zou, geen geleerde.
Welk een rare hemel, die zulke begeertes heeft! Het Vaderland heeft voor pièces de résistance de bekende stukken Heiligerlee en te Wedde. Het Huisgezin is merkwaardig voor U, bewonderaar van het versje der Schelpen van Cats. Wat dunkt U van dezen variant, er tegenover geplaatst: Ongewoone Gunstbewijzen Doen Gods goedheid dubbel prijzen.
Als van twee gepaarde schelpen
D'eene breekt of wel verliest,
Nog zal God U kunnen helpen,
Mits Gij niet voorbarig kiest,
Aan een, die met effen randen
Nog eens juist op d'andre past,
En gezegend door zijn handen
Lieflijk met haar samenwast.
Blijft Gij dit onmooglijk keuren,
Bij de schelpen onzer zeên (au moins le doute est permis)
Echter laat het God gebeuren
Bij die andre, die ik meen!
| |||
[pagina 106]
| |||
Is dan niet dat tweede trouwen,
Voller bron van rijk genot,
Voor wie 't wonder moet beschouwen,
Als een wonderwerk van God?
Werd zijn goedheid nooit vergeten
Bij 't genot der eerste min,
Hem dit Wonder dank te weten,
Heeft iets wonder zaligs in!
Het verbaze U niet, dat na deze inleiding de beide latere bevallingen der tweede Mevr. Beets worden bezongen. Heden was A.C. Kruseman hier. Het Vaderland en de Madelieven werden besproken. ‘Gelooft Ge wel, dat ik behoefte begin te krijgen aan weer wat ondeugendheen van Huets zak?’ Ik gaf hem de Parlementaire Nalezing mede. Adieu, ondeugd! Hartelijkste groeten van Sophie en mij aan U allen. de Uwe. | |||
De Gids voor de maand April.Als de goede Knoop lid was geweest van het Genootschap Verscheidenheid en Overeenstemming te Rotterdam, toen Tollens en Van der Hoop op het hevigst met elkander plukhaarden, hij zou opgemerkt hebben, dat zij toch eigenlijk sympathiseerden, schreven zij niet beide verzen? Of is er eenige andere band tusschen de Fransche mémoires en onze regiments-geschiedenis, dan dat beide geschreven worden? Gedrukt bovendien! Van Karnebeek had gaarne bij zijne Zandkorrels een plaatje gehad van de Landengte, een kaartje in houtsneê, doch de kosten waren te groot. Voor U, die van dat Zand oververzadigd werd, behoudt het opstel als souvenir zijn waarde, al | |||
[pagina 107]
| |||
ontbreekt er dat schetsje aan, - maar wat heeft het publiek, - dat zelfs de photographiën mist, met wier behulp RutgersGa naar voetnoot1 zijne herinneringen aanvulde, wat heeft het aan den Catalogue raisonné over dingen, ons leven zoo vreemd als antieke statuen? Een kritisch klaverblad.Ga naar voetnoot2 ‘Die perzik smaakt naar meer!’ Als men namelijk op het Kramat zit en Javaansche toestanden studeert. En voulez-vous à Quack, dat hem zulk medewerker niet opwekt? Jorissen is bitter, Professor Fruin! maar U is taai, zeer taai. Joh. C. Zimmerman. ‘Om de dood geen passie’, zelfs niet de sensualiteit van Droz,Ga naar voetnoot3 maar een braaf verkeer en een godzalig huishoudentje. Gij krijgt de tijdschriften nu geregeld, vriend! wat belet u daarvan de temps en temps een kritisch overzigt te geven? Bakhuizen had indertijd plan het in de Gids van de Gids zelf te doen, zijn Personeel en Profaan was maar eene proeve. Hij zou die hebben voortgezet, ware toen de bommel niet losgebroken, die hem in den vreemde dreef. Gij hebt vandaar gelegenheid en ook genegenheid, vertrouw ik, weer wat gist in ons duffe beslag te brengen. Vous voyez comme nous en avons besoin. Multatuli over De Waal. ‘Een knappe man, mijnheer?’ ‘Een man, mijnheer, die, als hij in den hemel komt en er niet dadelijk tot Commies wordt aangesteld, wenschen zal, dat hij er al weer uit was - een ambtenaar, mijnheer! wiens weerga in liefde voor zijn vak je nooit hebt gezien.’ Ook een Zaandert. |
|