De werken. Deel 22. Brieven aan Cd. Busken Huet 1869
(1902)–E.J. Potgieter– Auteursrecht onbekend
[pagina 50]
| |
VI
| |
[pagina 51]
| |
van den roman in het bijzonder. Hij verpligt den lezer een menigte zijsprongen met hem te maken,’ - altijd die aestheticus! - ‘die overal heenleiden, behalve naar het doel waarvoor hij de pen opvatte, en verdiept zich daarbij in een zee van beschouwingen en bespiegelingen om slechts terloops - en - en - à faire te nemen,’ Y êtes-vous? ‘Depuis une heure!’ - maar thans komt een passage, waarvoor ik den zeventigjarige toejuich, lofredenaar van het verledene als ik er met mijne zestig, voegt Gij, spotter, er bij, allengs dreig te worden. ‘Het komt mij voor, dat de Critici der vorige eeuw hun werk beter verstonden dan onze tegenwoordige aristarchen, die wel zouden doen Lessing tot model te nemen. Deze hield van geen zijsprongen, maar ging altijd op zijn doel af. In drie of vier kernachtige bladzijden deelde hij zijne beschouwing mede, en bragt hij zijn oordeel uit. Onze recensenten kunnen geene beoordeeling beginnen zonder eene geleerde inleiding en er geene onderteekenen, die minder dan twintig bladzijden telt.’ En sla nu Uwe Hamburgische Dramaturgie - want dat boek zal toch wel genade hebben gevonden om meê te gaan - sla die eens op, en hetzij Ge Rodogune of Mérope aantreft, v.d. Bergh zal gelijk hebben, al worden de drie bladzijden er negen - Corneille en Voltaire zijn meer ‘abgefertigt’ dan - - - in het dertig bladzijden lang stuk van - - - Gij zult mij dankbaar zijn, als ik U door de mededeeling tot eene herlezing verlok. Vlei ik mij vergeefs, dat Gij er U door genoopt zult voelen de pen weêr op te vatten en deel te nemen aan ons leven? Wat belet U de Litt. Fantasien voort te zetten? Hier hebt Gij een delicieus motto: Eben so wenig wissen diese weise Herren was sie wollen, wenn sie über die nachtheiligen Eindrücke welche die Critik | |
[pagina 52]
| |
auf das geniessende Publicum mache, so lustig wimmern! Siemöchten uns lieber bereden dass kein Mensch einen Schmetterling mehr bunt und schön findet seitdem das böse Vergrösserungsglas erkennen lässen, dasz die Farben desselben nur Staub sind. (96es Stück. Den 1 April 1768). Y a-t-il du progrès? | |
Den 28sten vervolgd.‘En deed ik dit niet reeds in mijne opstellen over Staat en Maatschappij?’Ga naar voetnoot1 Alleraardigst, ik beken het, maar zoo eenzijdig tevens, dat Gij het regt verloort, Quack zijn verzuim te verwijten, daar Gij op Uwe beurt de bijzaak hoofdzaak maakt! Alle respect voor de in onze oogen achterlijke, voor die in de Uwe met zoo goed regt eigenaardige Javaantjes, maar Charité bien ordonnée etc. etc. Een hoogleeraar in het staatsregt en de staathuishoudkunde aan eene Europesche, aan eene Nederlandsche, aan de Utrechtsche Hoogeschool heeft toch voor alles bruikbare menschen voor onzen toestand te vormen, heeft toch allereerst kennis te verbreiden van onze zeden. Doch dat geeft Ge toe, zult Ge zeggen, slechts maakt Gij hem opmerkzaam dat wij Java in Uwen stijl bezitten, dat wij die kolonie weer tot wingewest hebben te exploiteeren, pardon du mot, mais après tout is het zoowel Busken Huet als Fransen van de Putte daarom te doen. Een wenk over het boek van Mr. van Rees ware dus op zijn plaats geweest - een vraag had het eerste opstel ondeugend kunnen besluiten; - als Ge lust hadt nog eens te verkondigen wat Gij al meermalen hebt beweerd, maar niet bewezen, zoomin als Uwe weerpartij het tegendeel, hadt Ge een separaat stuk kunnen wijden: Aan eens Professors ver- | |
[pagina 53]
| |
pligting jegens Java. Thans hebt Ge zelf den verdeelden indruk teweeg gebragt, waarvan Ge niet ontkennen kunt, dat Quack zich wijsselijk wachtte. Och, dat Gij altijd verpligt zijt te spreken over de uitzondering op den regel, over onze overheersching eener ons vreemde wereld! Helaas, waarom moest een talent in den laatsten tijd hier reeds te zeer geneigd to greet might for right op een tooneel worden verplaatst waar we louter den baas zijn door het regt van den sterkste? ‘Moge de schim van Napoleon I het hem vergeven!’Ga naar voetnoot1 Depuis quelques années déjà, il s'accrédite des opinions bien fausses, selon moi, sur la nature, la qualité et le droit des grands hommes. L'idée morale n'entre plus dans le jugement qu'on porte sur eux, ni dans le rôle qu'on leur assigne. On les fait grands, très-grands, des instruments de fatalité, des foudres irrėsistibles, des voix commandées dans l'orage, rien ne les limite, ce semble, que leur pouvoir et leur succès même. On est revenu sur ce point à une idolâtrie, du moins en paroles, qui rappelerait celle des premiers âges, ce ne sont que demi-dieux toujours absous, quoiqu'ils fassent, et toujours écrasants. Bonaparte a gâté le jugement public par son exemple, et les imaginations ne sont pas guéries encore des impressions contagieuses et des ébranlements qu'il leur a laissés. Zoo verre Sainte-Beuve in de oude Nouveaux Portraits, artikel: les Mémoires de Mirabeau. Quack moge toezien of hij in het Politiek Overzicht voor FebruariGa naar voetnoot2 niet in Uwe voetstappen treedt, als hem alle mid- | |
[pagina 54]
| |
delen ter bereiking van het Doel, de Eenheid van Duitschland, geoorloofd schijnen. Zal ik ooit leeren inzien, dat dergelijke beschouwingen van Uwen arbeid, U drie maanden na de verschijning gewordende, eigenlijk voor U, Mijnheer de Journalist! geenerlei waarde hebben? Ik vrees neen, - ben ik niet veeleischend genoeg, naar Uwe bedenkingen over mijne ToelichtingenGa naar voetnoot1 te durven verlangen? Dweep met Uwe roeping als dagelijksch voorlichter des publieks zoo veel ge wilt, ik kan er geen vrede mee hebben, voor Gij, genoegzaam de geheimen des Javaanschen levens ingewijd, artikelen schrijft, die een separaten herdruk verdienen, du John Lemoine of du Prévost Paradol. Verg ik geen druiven van doornen? Ik wil het Nederl. Element op Java niet beoordeelen naar die smaaklooze Acte van Beschuldiging, maar wat aan zeker boek O.I. Heeren en Dames ontbreken moge, al wat er jammerlijks in voorkomt, is zeker waar. Het sinjo-element moge een studie verdienen, maar deze zou eer hier dan daar aan te bevelen zijn. X is in vele opzigten misschien eene exceptie, - maar de Javaansche aptitude to assimilate himself to foreign situations and opinions, die hij met zijn gelijken deelt, blijft merkwaardig. Intusschen als ik zeide, daarvan levert alleen Europa de proeven, ten Uwent blijft minachting hen den weg versperren. En nu de Javaantjes zelve? Goede hemel, aan wiens zijde is de waarheid bij zooveel tegenstrijdigheid van oordeel, bij zooveel zwenkens van opinie. Ge zijt, schrijft Gij, met Uwe studie over Keuchenius, liever over het karakter van dezen, nog niet gereed. Tant mieux. U zal intusschen uit het Dagblad de beruchte brief onder de oogen zijn gekomen; is dan al wat naar de Oost gaat en uit de Oost komt een raadsel? Groen heeft zich verpligt gevoeld voor zijn vriend den handschoen op te nemen. Al mijne pogingen om het boekske voor U magtig te worden, | |
[pagina 55]
| |
waren vruchteloos - de vroegere kunstgreep door de Haarl. Opregte de attentie op de verschijning te vestigen, schijnt weder beproefd. Immers, was het gister noch in het Leesmuseum, noch in Doctrina, noch in de Kalverstraat bij het legio boekverkoopers te krijgen. Toch zal er wel voor gezorgd zijn, dat de vrienden de blaadjes per mail krijgen. Ik twijfel zeer of de Auteur van Ongeloof en Revolutie U daar reeds onder telt. MeinsmaGa naar voetnoot1 moge belangwekkend zijn, benijdenswaardig schijnt hij niet, - hoe komt het dat ik hem in gedachte met Jorissen verbinde? Alleen dewijl het hoofd van dezen wat stijf tusschen de schouders zit? of omdat ook uit zijn stijl iets ontevredens krijscht? Het woord voldoet mij maar ten halve en toch weet ik geen beter. Hij heeft in zijn boekske contra Fruin over van Hogendorp en v. Limburg Stirum onloochenbaar gelijk, maar als hij U met weerzin van de persoonlijkheid des eersten, ten gevolge van allerlei geplooi en gedraai en gezeur, het hoofd doet afkeeren, dan gevoelt Gij toch geen geestdrift om hem de hand te drukken - hij heeft contra dat flaauwe kereltje gelijk, maar hij is toch ook slechts een kereltje. Wij hadden ons voorgesteld heden eens naar Utrecht te stoomen, een voormiddagstogtje, doch Maart is verschenen eer Februarij afscheid nam. Ach, die open winters met hun bedriegelijke zachtheid, hoe duur worden zij geboet. Pleuris, griep, verkoudheid, het drietal is aan de orde van den dag, de feestvierenden laten drie weken, een maand vooruit, hunne gasten nooden en kunnen tot de laatste ure toe, op geen enkelen rekenen. Zonneschijn en hagelvlagen, wind en regen wisselen elkander sedert hedenmorgen zoo onophoudelijk af, dat er van geen berouw over thuisblijven sprake kan zijn, evenmin als er die was, niet te gaan; op het oogenblik dat ik deze regelen schrijf | |
[pagina 56]
| |
maakt een sneeuwbui een intermezzo, - waarom zoo vroeg, eerst morgen wordt ze wijwater. Gij hebt zeker N.W. Story's Roba di Roma in der tijd gelezen, het mooije boek, zoo in de Engelsche uitgave, die ik er van bezit, als in de Nederlandsche vertaling, zoo deerlijk mishandeld door te compressen druk. Dezelfde dichter, want de proza der Roba is dik wijls rijmlooze poëzy, heeft tengevolge van zijn verblijf in Italië verscheiden toestanden in het Zuiden weergegeven in verzen. Zij waren vroeger in maand- en weekbladen verspreid, thans gaf hij die verzameld uit onder den titel Graffiti d'Italia. Ik beveel U het boekske aan, de schetsen zijn deels middeleeuwsch, deels antiek, deels modern, enkele scherzi besluiten den bundel. Onder de antieke heeft het eerste, Cleopatra, mij bijzonder getroffen, de greep is te stouter omdat, dank zij Shakespeare, ieder Brit die weelderige koninginne kent, of hij aan haar hof had verkeerd. Egypte is door de poëzy voor Engeland geen ondergegane wereld meer. Op hare koets neergevlijd, ontmoeten wij de koningin die uit hare mijmering het schoon lijf langzaam beurende, haar Charmian toespreekt. Story brengt ons door de wenschen die zij uit, door de bevelen had ik haast geschreven, waarmede zij deze voor hare wenken vliegen doet in het brandend Egypte, in het vorstelijk vertrek - het landschap rolt zich voor ons bloot, als de liefde, die de koningin verteert: ‘Crocodile, Cackatoo, Gazelle,’ alles doet dienst, eindelijk de Nijl en de woestijn zelve, we zijn in den tijd, toen Antony naar Rome was teruggekeerd. Hoe verlangt Cleopatra naar hem? I will lie and dream of the past time,
AEons of thought away,
And through the jungle of memory
Loosen my fancy to play;
When, a smooth and velvety tiger,
| |
[pagina 57]
| |
Ribbed with yellow and black,
Supple and cushion-footed
I wandered, where never the track
Of a human creature had rustled
The silence of mighty woods,
And, fierce in a tyrannous freedom,
I knew but the law of my moods.
The elephant, trumpeting, started,
When he heard my footstep near,
And the spotted giraffes fled wildly
In a yellow cloud of fear.
I sucked in the noontide splendour,
Quivering along the glade
Or yawning, panting, and dreaming,
Basked in the tamarisk shade,
Till I heard my wild mate roaring,
As the shadows of night come on,
To brood in the trees' thick branches
And the shadow of sleep was gone;
Than I roused, and roared in answer,
And unsheathed from my cushioned feet
My curving olaws, and stretched me,
And wandered my mate to greet.
We toyed in the amber moonlight,
Upon the warm flat sand,
And struck at each other our massive arms
How powerful he was and grand!
His yellow eyes flashed fiercely
As he crouched and gazed at me,
And his quivering tail, like a serpent,
Twitched curving nervously.
Then like a storm he seized me,
With a wild triumphant cry,
And we met, as two clouds in heaven
When the thunders before them fly.
We grappled and struggled together,
| |
[pagina 58]
| |
For his love like his rage was rude;
And his teeth in the swelling folds of my neck
At times, in our play, drew blood.
Wat dunkt U van het gebruik der metempsychose-leer, hier door de poëzy gemaakt? De greep schijnt mij nieuw! Often another suitor -
For I was flexile and fair -
Fought for me in the moonlight,
While I lay couching there,
Till his blood was drained by the desert;
And, ruffled with triumph and power,
He licked me and lay beside me
To breathe him a vast half-hour.
Then down to the fountain we loitered,
Where the antelopes came to drink;
Like a bolt we sprang upon them,
Ere they had time to shrink,
We drank their blood and crushed them,
And tore them limb from limb,
And the hungriest lion doubted
Ere he disputed with him.
Zoo verre vind ik het voortreffelijk, maar nu komt het moeijelijkst gedeelte in den vereischten overgang van de tijgerin tot Cleopatra. Of het, als zeker iemand zeggen zou, bij eenige inspanning niet mooijer zou te doen zijn dan geschiedde? That was a life to live for!
Not this weak human life,
With its frivolous bloodless passions,
Its poor and petty strife!
De oorlog om de wereldheerschappij was toch iets, Cleopatra! | |
[pagina 59]
| |
Come to my arms, my hero,
The shadows of twilight grow,
And the tiger's ancient fierceness
In my veins begins to flow.
Come not cringing to sue me!
Take me with triumph and power,
As a warrior storms a fortress!
I will not shrink or cower.
Come, as you came in the desert,
Ere we were women and men,
When the tiger passions were in us,
And love as you loved me then!
De gedachte in de laatste vier regels moge te verdedigen zijn - de uitdrukking is beneden de waarde van het gedicht. Hoe hartelijk wensch ik, dat Gij U spoedig in een grooter getal abonnés op den Java-Bode zult mogen verheugen. Maar waarom zoekt Gij Uw steun alleen in het politieke element, waarom ziet Gij het litteraire geheel voorbij? ‘Mijn publiek!’ Maar, lieve Vriend! het is aan U dat op te heffen! Al zou de proef maar langzaam slagen, al zal zij. slechts ten deele gelukken, het is in Uw eigen belang haar te nemen. Altijd op het zelfde stokpaardje, Conservatisme op Java en Java door Conservatisme, te rijden, maakt den begaafdsten bekrompen, men is zijn stof meester, men wordt de studie moe. En voegen zich daarbij de verleidingen des klimaatschieters, allons donc, Hercule! Hercule, réveille-toi. Vele groeten, ook van vroegere vrienden en kennissen die U niet willingly opgeven. De Uwe. |
|