De werken. Deel 22. Brieven aan Cd. Busken Huet 1869
(1902)–E.J. Potgieter– Auteursrecht onbekendII
| |
[pagina 10]
| |
wij het Nieuwjaar begonnen. Gister, dacht ik, zou ik wel gelegenheid hebben, dezen af te pennen. Maar ik rekende buiten den waard. Saartje is dezen winter des Woensdags geregeld ten onzent, daar Sophie met haar des middags van half drie tot vier ure de voorlezingen van Dr. Doorenbos over de Nieuwere Geschiedenis bijwoont. Dan komt gewoonlijk des avonds eene der Jufvr. G. Er wordt op de voorkamer muzijk gemaakt en ik kom van de mijne als mijn werk af is. Mais je comptais hier sans nos hôtes. De Jufv. G. gingen en corps een afscheidsfeestje bijwonen ter eere van hunnen Oom en Tante X. gegeven, de sukkel heeft eindelijk weer een beroep in dubbelen zin des woords. Jonkheer van P. is collator der gemeente van N. in Groningen, geloof ik en heeft X. (ook zijne boeren?) gelukkig gemaakt door hem te benoemen. Het verheugt mij voor man en vrouw want op vijftigjarigen leeftijd te moeten rondkomen met een achttienjarige dochter van de kruimkens die A.W. Sijthoff zijnen vertalers gunt, is toch zelfs voor X. wat hard. Zeg nu niet barweg: Soyez plutôt maçon, want il n'en a pas le talent. Saartje bleef dus alleen, Doorenbos had over de Guises gelezen, het dwarrelde haar door het hoofd van Claudes, François en Henris; wilde ik wat orde brengen in dien bajert? Henri Martin stond op de boekenplank achter den rug van het arme kind, mogt ik neen zeggen? Welk een schat is een goed boek, met ons drietjes genoten wij de heerlijke bladzijden, ik zag ten leste het schilderij van Delaroche voor mij. Toen kwam de strijd: zou ik schrijven, of Henri III van Dumas uit het andere kastje krijgen. Ik beproefde het eerste, maar onder het praten ging het kwalijk - Comment je devins auteur dramatique worstelde met ‘Hoe ik een conservatief blad stichtte,’ - ik verscheurde het halve zijdje, ik las voor. | |
[pagina 11]
| |
Arme Dumas! hoe legde hij het af bij wat mij van voor dertig jaren van hem heugde. Zijne personen praten alsof zij al de kennis van munten, en speelgoed en heraldiek dier dagen, door den auteur pas verworven, moesten luchten. Wat is een goed boek toch eene zeldzaamheid, dacht ik, naar Henri Martin omblikkende. Ben ik niet naïef te gelooven dat Gij belangstelt in al de beuzelingen die ik U overbrieve? En simplesse, qu'en dis-tu? Ik had plan U het Januarij-nommer van de Gids per mail te zenden, doch Noordendorp verzekert mij, dat Uw uitgever verscheiden exemplaren per die gelegenheid ontvangt. Gij hebt dus gelegenheid genoeg, dit nommer direct door te snuffelen. Vous verrez quelle figure que vous y faites! Eerst komt Gij op de proppen als romancier in Mullers Nieuwe Lectuur, vervolgens wordt Gij een ‘superieur man’ geheeten (in gezelschap dat mij ‘superieur mishaagt’), eindelijk blijkt Gij de nederlandsche Criticus onzer dagen (Album); het laatste verbeeld ik mij, die hulde van een jong mensch van talent, De Lange van Alkmaar, zal u aangenaam zijn. Hoe jammer dat hij, terwijl hij schreef, nog onder den indruk van het Congres, verzuimde den Vlamingen den goeden raad te geven vijf jaren fransche litteratuur te studeeren, ter vorming van hun smaak. De Cock en Vuylsteke hebben er om het zeerste behoefte aan. Welk Uw oordeel over dat Nommer zijn moge, Gij weet niet, welk genoegen het mij deed, eindelijk weer anders over U te hooren spreken (en zwijgen!) dan toen ik U den 26sten Nov. en 2 Dec. mijne sombere brieven schreef. Zijn ze U hard gevallen, harder viel het mij, de wijze van Uwen omzwaai niet te kunnen, niet te mogen verdedigen. Gij ziet dit nog niet in. Mevr. de Staël heeft gelijk dat er dingen zijn, die men nooit voelt, si l'on ne les sent pas d'abord: Ik schets daarom maar met een enkel woord de vergelijking met Kuenen | |
[pagina 12]
| |
en met Réville, - Gij gingt toen met vasten schred verder, zij verkozen op een hellend vlak te blijven stilstaan. Ik negeer mijn alleenzaligmakend liberalisme, als Ge mij dat verpersoonlijkt in het Ministerie van den dag, en den Thorbecke van 1868 - maar ik blijf aan beginselen gelooven en scheer Gladstone niet over één kam met Bismarck - al moet de eerste, Minister geworden, meer met de omstandigheden rekenen dan toen hij opposant was. Weet Gij wel, dat Gij een sophist van de eerste grootte dreigt te worden, als Gij meer artikelen schrijft als Conservatieve Politiek?Ga naar voetnoot1 Aardig om te lezen, heel aardig en toch woordenspel, meer niet. De kritiek kan niets stichten, niets voortbrengen, maar ik houd het toch met haar, want als zij de op het kussen geraakte opposanten blijft opmerkzaam maken dat de wereld verder valt te brengen dan zij het haar deden, is haar rol toch zoo onbeduidend niet en valt alle vooruitgang ten slotte aan haar te danken. Gij zijt het moede geworden, haar tolk te zijn, Gij hebt ook eens willen besturen. - Gij hebt er reeds te veel voor geleden dan dat men U geen succes met den Java-Bode zou toewenschen. Ik doe het van harte, ik doe het te meer, omdat ik zeker ben - - dat van mijne zijde de vriendschap onder al dat verdriet niet geleden heeft. Het heeft mij overtuigd hoeveel ik van U houde! Stellig heb ik de studie van Harthoorn over het Ontstaan van BataviaGa naar voetnoot2 met genoegen gevolgd, ik zou dit gedaan hebben, ook al ware er van een andere hand beurtelings een geestig of aardig opstelletje in geplaatst, dat haar in de schaduw had gesteld. Er is een publiek dat zich daarmede had gevleid - een uitgever, die het had gehoopt - maar ik wilde over Harthoorn's aanvrage schrijven. | |
[pagina 13]
| |
Er bestaat een dun boekske van v. Haren over Camphuis; zijn opstel over Japan heb ik eens in het fransch gelezen, maar Fr. Muller ligt met rhumatiek te bed, en ik kan dus niet voor de volgende mail definitief berigten, wat ik in staat zal zijn te zenden. De kronijk van Hoorn, van Velius, ‘een niet onvermaard Geweste,’ zegt Kok, is van 1608 meen ik - het is dus mogelijk, als de man lang geleefd heeft, dat hij ook een leven van Coen pende, maar waarschijnlijk is het, dunkt mij, niet. Nous verrons toutefois. Voor den bedaarden ouden Heer die U schrijft, - stijl der zetters van v. Asperen van de Velde - droogt de inkt niet gauw genoeg en zengt hij het dunne blaadje papier voor het turfvuur, door een paar stukjes steenkool tot wat feller gloed aangezet. Och ja, lieve Vriend! wij stoken, het vriest genoeg om den banketbakkers ruw ijs te bezorgen en Zondag en Dinsdag was het heerlijk weder. De zon scheen prachtig in het bladerlooze Vondelspark, de statue schitterde in den bleeken schijn, het Bijbeldicht en het Hekeldicht, vooral de Muze van het laatste, kwamen in den stralenvloed schoon uit. Vondel met Roskam en Rommelpot is eindelijk afgedrukt en de Inleiding evenzeer; mogelijk brengt U de volgende mail eene proeve. Nijhoff zou het boek gaarne het licht doen zien om het publiek en mij te binden. Qu'à cela ne tienne, er zijn menschen die anders niet voortmaken. Wie daar onder behooren, niet René van den Brink, die voortgaat met voor mij op te sporen en zaam te brengen, dat het een lust is te zien! Wat schuilen er toch in de besten onzer velerlei menschen! Zoudt Ge geloofd hebben, dat van den Brinks briefwissel met zijne eerste vrouw, Julie Simons, een der liefste idyllen is, die ik ooit heb gelezen? En Gij, die meendet hem in dien wilden kop van Frans Hals te hebben ontdekt! | |
[pagina 14]
| |
Ik verlang naar dat opstel van MeinsmaGa naar voetnoot1, komt het U ter hand, zendt het mij dan met de Sévignétjes maar over de post. Op gelegenheden wachten geeft niets dan teleurstelling. Dezer dagen verzocht ik den Heer A., associé der HH. Busingh Schroeder ten Uwent voor Gideon de jockeyzweep meê te nemen. Er würde es gerne thun ‘aber ich habe soviele Douanen zu passiren!’ Het is onheusch, - mais qu'y faire? Het paard is nog altijd, beste Gie! in de weide of op stal, maar waar het zij, grijpen laat het zich niet. Zeker is het een flink dier, van Arabisch ras, denk ik, daar het van geen tuig weten wil. En toch, er aan gelooven moet het, als het maar eens binnen het bereik van mijn greep komt. Uw broeder Charles, dien ik Uwe brieven ter lezing geve, daar Gij noch ik voor hem geheimen hebben, nam nota van de boeken, die Gij verlangt. Ik zal U het boek van De Groot door Hamaker uitgegeven, gaarne doen geworden, - maar dan ook zorgen dat Gij het ingebonden ontvangt. Die insecten en kruipende beesten zijn toch een wezenlijke drawback in zoo heerlijk een klimaat. A. van Humboldt heeft in zijne Ansichten der Natur ‘das nächtliche Thierleben in Brazil’ heerlijk geschilderd, maar misschien is het ook vu de loin plus beau que de près? Of heeft Hazlitt gelijk, als hij beweert, dat men in een warme luchtstreek minder afschuw gevoelt van de aanraking eens levens buiten ons? dat hij in die zoele lucht het met allerlei beestjes voorlief neemt, begrijpende of liever gevoelende, dat zij tot het groote gezin behooren? De Engelschen noemen de dieren zoo aardig our dumb brethren, perhaps You can speak by experience of our creeping sisters. Er is mij nooit magt over U gegeven, maar misschien heeft mijn prikkelen bijgedragen tot de Litterarische Fantasiën die | |
[pagina 15]
| |
lang zullen leven. Of ik U thans mogt aansporen de eerste indrukken van Uw verblijf onder dien hemel in schets te brengen, later zal het voor U alle aantrekkelijkheid met de nieuwheid hebben verloren. Familiarity breeds contempt, leg er dus dadelijk de hand aan. De Java-Bode begint reeds hier nu de opmerkzaamheid te trekken, hoe veel meer zou deze het doen, als Gij zulk een feuilleton ook liet overdrukken. Gij krijgt waarschijnlijk naauwkeuriger berigten van den toestand van Koorders, dan ik U mede kan deelen, maar wat ik weet, schrijve ik er niet minder om. Hij schijnt veel te lijden - deze beweert, dat hij krankzinnig, gene dat hij reeds naar Meerenberg is, maar tehuis of in 't gesticht, zijn toestand is deerniswaardig. Gedoemd door zijn bloedspuwing zwijgend redevoeringen aan te hooren, waaronder er waren die hij gaarne zou hebben wederlegd, die hij het gemakkelijk had kunnen doen, gedoemd in de vergadering te zitten om ten minste te stemmen als een der vele nullen - des avonds te Bennebroek tehuis gekomen verteerd van ergernis, woede, spijt, radeloos heen en weer te loopen met de koorts in het hoofd - aan typhus lijdende niet stil neer te liggen, maar krankzinnig te worden! Het is eene tragische figuur die ik zou willen schetsen als ik aan zijne goede trouw geloofde! Alberdingk Thijm heeft in Felix voor stoelen en banken zijn alleraardigst opstel over Jacob van Campen, den schilder der Graauwtjes, gelezen. Réville had eene volle zaal bij zijne beschouwing van Emile Augier en Victorien Sardou. Hij bepaalde zich ditmaal tot den eerste, bijzonder la Contagion en Gabrielle. Het moet zeer moreel zijn geweest, moreel à outrance, want het Handelsblad verzocht hem een volgenden keer toch ook iets van de letterkundige waarde dier stukken te zeggen. Hij zal er zich wel voor wachten, quelle mine pour la morale que les Benoîton! | |
[pagina 16]
| |
Uw artikel: Voorloopige repliek is hier zeer gewaardeerd en contra van der HoevenGa naar voetnoot1 hebt Gij, bij vriend en vijand, den wil van de reis gehad. Wat de Vrijheid als in Japan betreft c'est autre chose. Lieve hemel, waar zou het heen als wij uit zucht om alle gemoedsbezwaren te eerbiedigen, geloofsscholen kregen zooals Katholieken en Orthodoxen die wenschen? Uw bezwaar, dat zij nu modern zijn, kan niet ernstig gemeend wezen. Dat modern is immers slechts de uitdrukking van het op dit oogenblik geavanceerdst gedeelte der natie? Blijft dat het niet langer, welnu, de nuance zal ook gewijzigd worden, maar conservatief of liberaal, elk wijs bestuur zal er prijs op moeten stellen eene aankomende burgerij te hebben op de wetenschappelijke hoogte des tijds, hoeveel die wetenschap als alles hier beneden ook te wenschen overlate. Fock moge honderdmaal een ploert wezen, vergeleken met den scheefneuzigen patricier Messchert van Vollenhoven, in dat opzigt heeft hij mijne sympathie; een stap verder slechts en hij geeft ook het woordeke, het logentje, neutraal op, - hij noeme rondweg het onderwijs waar de Regeering naar streeft, het wetenschappelijke. Hier zie ik U voor mij, die discussie in de Eerste Kamer lezende, wanhopig uitroepende: Waar zijn mijne bondgenoten? Toch hadden zij Uwe Conservatieve politiek gelezen. Jan ten Brink heeft afscheid genomen van Nederland als Mr. Alexis van Staden - volgens het verlangen van Schimmel schrijft Doorenbos nu een boekenverslag in dat tijdschrift. Als ik Brouwer op Tweeden Kersdag goed heb verstaan, dan heeft ook deze, over Gramberg, daarin de hand gehad en hij is niet ongezind verder voor Nederland te werken. Schimmel is bezig er eene novelle voor te schrijven - hij | |
[pagina 17]
| |
wilde, dat ook ik de behulpzame hand leende. Ik heb hem gezegd, dat ik, bij de liefde naar rust die mij onderscheidt, vooreerst aan Bakhuizen van den Brink genoeg had. Bovendien, zoo gemakkelijk als het dien heeren valle, uit gebetenheid op de Gids, Nederland voor een tijd op te beuren, desnoods Westrheene den bons te geven en Doorenbos in zijn plaats te zetten, er wordt een kern van jongelui vereischt, om duurzaamheid van nieuw leven te waarborgen. En waar die te vinden? Gezwegen dat ik die hulp dan nog liever aan Quack toewenschte, wiens eerste Nr. inderdaad beter is. Zeg nu nog, dat ik verflauwe in het schrijven van zamenspraken zonder zin! Vele groeten van Sophie aan U drietjes.
Als altijd De Uwe.
PS. Harthoorn heeft gelijk. Achter de kronijk van Velius staat een leven van J.P. Koen. O beschaming der gissende kritiek! Ik zal zien of ik het zenden kan.
De Uwe.
Mevrouw Douwes Dekker blijve U aanbevolen. Spoor een Nabob op die de kleine kas stijft! |