De werken. Deel 12. Verspreide en nagelaten poëzy. Deel 2
(1896)–E.J. Potgieter– Auteursrecht onbekend
[pagina 378]
| |
Abraham Lincoln.Ga naar voetnoot1
| |
[pagina 379]
| |
2
Arme beeldspraak!... onder 't blikken
Naar die vlag
Doet geen onweêrsbui haar schrikken;
Straal noch slag:
And'ren brand heeft zij te vreezen
Op haar kust,
Dan door Franklin's staf voordezen
Werd gebluscht!
3
‘Schitt'ren,’ vraagt ze, ‘er zoo veel starren
Op mijn vaan,
Dat ze elkanders loop verwarren
Uit heur baan?
Als de klemmendste der koorden
Wordt de band,
Dien ik wond om Zuid en Noorden,
Aangerand!’
4
‘Schoon mij,’ zucht ze, ‘weidscher weelde
Daaglijks tooi,
'k Blijf den worm, dien ik verheelde,
Toch ter prooi!
Ach! hoe drukt me, vranke en vrije,
't Wigt der schuld;
Hadde ik hier de slavernije
Nooit geduld!’
| |
[pagina 380]
| |
5
Waarom wijkt die wolk van rouwe
Als ze op 't West,
Eensgezind in liefde en trouwe,
De aandacht vest?
Borgt hij 't slaken van haar kluister,
Die, omstroomd
Van der zonne laatsten luister,
Digter koomt?
6
't Antwoord straalt ons uit hare oogen:
Lincoln is 't!
Zonder aanzien of vermogen,
Arg of list;
Doch zoo zeer van hoofd als harte
Goed en groot,
Dat waar ook hij 't onregt tartte
't Onregt vlood!
| |
II
| |
[pagina 381]
| |
Daar der Staten vrije keuze
Hem 't behoud
Van den zegen hunner leuze
Toevertrouwt.
2
Hoongeschater - jubelpsalmen -
Schimp en hoop
Krijscht en juicht er op haar galmen
Door Euroop:
Anders lezen zijn verleden
Vorst en volk,
Van hun strijd nog onvolstreden
Beurt'lings tolk.
3
‘Flink te ploegen, trouw te zaaijen,
Onvermoeid
Onder 't kreeftgestarnt te maaijen
Schoon het gloeit:
Geeft ook dat al regt te dingen
Naar den staf?’
Vragen ons de hovelingen
Schamper af.
4
‘'t Is de slechtste school voor 't leven
Zeker niet,
Die om allen wasdom geven
Opwaart ziet!’
| |
[pagina 382]
| |
‘Dat ge wist hoe hooger hulpe
Demoed schoort!’
Hooren wij uit stulp bij stulpe
't Wederwoord.
5
‘Welk een borg voor lijfsontwikk'ling
De arbeid zij,
Naar geen geestesgaven prikk'ling
Luistert hij.’ -
‘Ieder landschap predikt orde,
Predikt tucht,
En die lessen, wat men worde,
Dragen vrucht!’
6
‘Durft gij studie u beloven
Waar de knaap
Naast de bijl, die 't hout mogt kloven,
Valt in slaap?’ -
‘In zijn mijm'ren, op de velden
Als in 't woud,
Heeft den eêlsten aller helden
Hij aanschouwd!’
| |
[pagina 383]
| |
III
| |
[pagina 384]
| |
Dreigt de tweedragtstoorts te ontgloeijen
In een rijk,
Door haast honderdjarig bloeijen
Groot en rijk?
4
Daar moge elk zich tegen zetten
Die het mint!
Zeker, dat zijn regt in wetten
Waarborg vindt:
Ied're veete valt te stillen,
Ied're klagt,
Mits we in eenheid d'oorsprong willen
Aller magt!’
5
Geestdrift van het reinst gehalte
Huivert om
In gestalte bij gestalte
Van den drom,
Als die ruwe hand ten hoogen
Flink zich beurt,
En de gloed der trouwe uit de oogen
't Aanschijn kleurt.
6
Ach, toch is op enk'ler wezen,
Stug en koel,
Nergens glinst'rend blijk te lezen
Van gevoel!
| |
[pagina 385]
| |
Vast in strik bij strik gevangen
Door 't verraad,
Tuigen roode of bleeke wangen
Toorn of haat.
| |
IV
| |
[pagina 386]
| |
3
't Zij dat lelies, blinkend gouden,
Fier heur blaên
Op het zilv'ren veld ontvouwden:
Frankrijk's vaan;
Of dat wind bij wind mocht spelen
Naar zijn keus,
Zoo met leeuwen als kasteelen:
Spanje's leus;
4
Schoon de psalm der Hugenooten
Op de kust
IJlings 't vol gemoed ontschoten,
Heeg naar rust;
Schoon der vrede profeetcijë
Lieflijk rees
Als 't hidalgo-hart Marijë
Dank bewees, -
5
Blanken bragten in hun kennis
Wee en dood:
Mannenzwijmel, vrouwenschennis,
Hongersnood;
Tot door 't rood geslacht, verdreven
Uit zijn erf,
't Klaaggezang werd aangeheven
Van 't gezwerf!
| |
[pagina 387]
| |
6
Voort nog klinkt het, als ze in 't vlugten
Ommezien,
Waar hun 't Oosten jagtgenuchten
Schijnt te biên;
Ach! al strijdt in 't somber droomen
Toen met thans,
Voor vergeldend wederkomen
Faalt de kans!
| |
II1
Hoe beschaving 't hoofd zou buigen
Rood van schaamt',
Zag hun schimmen ze als getuigen
Hier verzaêmd!
Hoe van smart ze zou verbleeken,
Vroeg de drom
Wie in twist hij ziet ontsteken
En waarom!
2
't Is geen volken-tweestrijd langer
Om gebied,
Stout gedroomde schatten zwanger
In 't verschiet:
Uit de golven opgewassen,
Overwon
Beide die Latijnsche rassen
Albion!
| |
[pagina 388]
| |
3
't Is geen kamp van Nieuwe en Oude
Wereld meer,
Als de vorige eeuw aanschouwde
Heinde en veer;
't Luipaard peinsde op folteringen
Louter aardsch,
Doch des aad'laars wieken gingen
Zonnewaarts!
4
Een zich aller regt bewuste
Volksgemeent'
Heeft de vrijheid op deez' kuste
Schuts verleend:
Slechts den wetten hulde biênde,
Vroom en vroed,
Smaakte, vlijtige en voorziende,
Ze overvloed:
5
Deed die welvaartszon haar stralen
Hier in 't Zuid
Ligt te mild op Charleston dalen,
's Handels bruid!
Overstelpt haar burgerije
't Zoet genot?...
Immers, dwaze razernije
Viert zij bot!
| |
[pagina 389]
| |
6
Scheep gegaan vervaart haar tieren
De eilandzee,
Waar het Fort 's Lands vlag doet zwieren
Langs de ree:
‘Neder!’ krijscht ze in dolle woede,
‘Neêr die vaan!’
En den burgt, die haar behoedde,
Valt zij aan!
| |
III1
Hoor! de stemme veler waat'ren
Om ons heen!
Onder doet zij voor het schaat'ren
Van 't gemeen,
Als, door schot bij schot getroffen,
Die banier
Wank'lensmoê dreigt neêr te ploffen
In dat vier.
2
Toch gaat ze op die veêge muren
Weêr omhoog,
Schoon de dood uit tal van vuren
Grijnzen moog!
Wapp'ren zal zij, blinkend wapp'ren
Van dat Fort,
Tot zij voor de laatste dapp'ren
Wade wordt.
| |
[pagina 390]
| |
3
O verbasterd kroost der weelde!
Op 't rapier
Waar uw voorzaat hoofsch meê speelde
Eens zoo fier,
Schaamt ge u, wiens geschut hier dondert
Wijd en zijd,
Niet dat tegen één ge er honderd
Voert ten strijd?
4
Schaamt ge u... of in d' arm gezonken
Van den lust,
't Hart niet ijlings de eêlste vonken
Zag gebluscht!
Of uw hand om 't staal te ontwijden
't Staal niet greep,
Tracht de neger zich te vrijden
Van uw zweep!
5
Vrouwen, docht'ren, aan wier oogen
't Schoon zou staan,
Smolt heur glans voor 't mededoogen
In een traan;
Vreest ge niet, den feestwijn plengend
Bij 't geknal,
Dat u 't morgen, d' oorlog brengend,
Straffen zal?
| |
[pagina 391]
| |
6
Vreest gij niet... of op te groeijen
In genucht,
Waar om 't klemmen van haar boeijen
De onschuld zucht,
Ooit de teederheid mogt kweeken
Van gemoed,
Die in alle gruwel-wreken
God begroet!
| |
V
| |
[pagina 392]
| |
Waar bij 't weelderig onthuiven
Van 't katoen,
Thans de sneeuwvlok schijnt te wuiven
Uit het groen, -
3
Daar weêrklinkt, langs beide zoomen
Reuzig breed,
Over 't bed der honderd stroomen
De oproerkreet,
Tot, ook uit de verste groepen
Luid gehoord,
Staat bij staat elkaêr beroepen:
‘Wee het Noord!’
4
Lincoln leest het: helden schrikken
Voor 't verschiet,
Als de zienersgaaf hun blikken
't Slagveld biedt!
Lincoln leest het: zoo ten strijde
Hij beveelt,
Burgers geldt het van weerszijde
Broed'renteelt!...
5
Tolk te strekken welk een smarte
Hem verscheurt,
Eer geloovig hoofd en harte
Weêr hij beurt;
| |
[pagina 393]
| |
Is het niet, trots al 't vermogen
Waar te regt
Beitel en penseel op bogen,
Deze ontzegd?
6
Doek of steen mogt eerbied wekken
Als, verbaasd,
Ge iets verhevens uit dier trekken
Ruwheid laast;
U den gang te doen verzellen
Van zijn geest,
Zou den kunst'naars ijdel kwellen
Zijn geweest.
| |
II1
't Voorhoofd naar de handpalm nijgend
Die het schoort,
Roereloos - staroogend - zwijgend
Peinst hij voort;
't Regt der overheid beamend,
Straffens reê,
En zich toch geen huiv'ring schamend
Voor dat wee!
2
's Werelds toekomst schijnt te sling'ren
In die schaal!
Wie haar houden durft hebb' ving'ren
Koel als staal:
| |
[pagina 394]
| |
Neme de aarz'ling dan een ende,
Raas de krijg!
Totdat boven pijl de ellende
Teist'rend stijg?
3
Schoon de wilskracht hem de lippen
Zamen neep,
Dreigt de pen der hand te ontglippen
Die haar greep.
Wat mag 't zijn dat voor 't ontzinken
Van den moed,
Nu zijn wimpers vochtig blinken,
Hem behoedt?
4
Indiana's wildernissen
Zal geen tijd
Ooit uit zijn geheugen wisschen
Dat ze wijdt:
Toen het blokhuis, fluks verrezen
Schnilplaats bood,
Leerde er moederlief hem lezen
Aan haar schoot;
5
Nimmer klonk uit heil'ger bladen
Zoeter stem!
't Woord bezegelend met daden
Gaf zij 't klem:
| |
[pagina 395]
| |
‘Ken geen vreeze als die des Heeren,
En in licht
Zal de duisternis verkeeren
Van uw pligt!’
6
Weemoedvolle erinneringen,
Die het pleit
In 't geschokt gemoed voldingen,
Schoon het schreit!
De uitspraak doe het schrift ons hooren
Dat verklaart:
‘Den geregte zal Hij schoren,
Grijp het zwaard!’
| |
III1
Wie het brood der nooddruft zoeken
Diep in 't West,
Hebben in het boek der boeken
Wis het best';
Doch hoe grootsch er 't zieleleven
Ons uit daagt,
Kan het alles 't jongske geven
Wat hij vraagt?
2
‘Och, dat gij me kondt verhalen
Hoe in 't veld
Starre en streep mogt zegepralen
Op 't geweld!’
| |
[pagina 396]
| |
Naauw'lijks wordt bij verre buren
't Werk vermoed,
Of hij is, ten togt van uren
Weggespoed.
3
Hoe zijn blijdschap bij het vinden
Bot hij viert,
Tot zijn blikken 't beeld verslinden
Dat het siert!
Welk een weelde 't meê te dragen
Hem geleend,
Telkens 't oog er in geslagen
Schoon hij beent.
4
Hoe hij, vroeg der kribbe ontstegen,
Er naar tast,
Als door spleet en naad de regen
Binnen plast;
Welk een jammer, rijst de morgen
Druipens nat,
't Weêr te zien waar 't werd geborgen,
's Buurmans schat.
5
Arm maar eerlijk! - 't zelfverwijten
Eindigt niet
Eer hij om die schuld te kwijten
Uitweg ziet: -
| |
[pagina 397]
| |
Brave borst, wat greep hij wakker,
Om de scha
Goed te maken op 's mans akker,
Fluks de spa!
6
't Lezen van die heldendaden
Nimmer moê,
Hooren hem de kostb're bladen
Eind'lijk toe:
Welke plaats ook door 't verbleeken
Scheem'rig zij,
Toch hoort Washington hij spreken:
‘Eén en vrij!’
| |
[pagina 398]
| |
2
Of voorspelt zij - dag uit duister,
Goed uit kwaad,
Door dat lijden hooger luister
Heel den Staat?
Stijgt gelooven tot aanschouwen,
Blijkt Gods beeld
Slechts uit ebbenhout gehouwen
Regt bedeeld?
3
Schoon het half een eeuwkring vergde
Eer de twist,
Waar der Stuart's list toe tergde,
Werd beslist,
Al braveerde Groot-Brittanje
Ieder wee,
Tot de vrijheid met Oranje
Daagde uit zee.
4
Mogt ook, voor der menschheid regten
In 't geweer,
Frankrijk ied'ren bouwval slechten
Van 't Weleer,
Tot het d' ijver aan bezinning
Heeft gefaald,
Door den glans der overwinning
Blind gestraald.
| |
[pagina 399]
| |
5
Staatszucht schept uit geen Verleden
Hooger zin;
And'rer nood ontschake in 't Heden
Zij gewin!
Eng'land biedt der slaven-staten
Oproervaan,
Vast zijn havens ingelaten,
Wijkplaatse aan.
6
En de Sphynx der Seine-stranden,
Die den tolk
Van de vrijheid sloeg in banden
Bij zijn volk,
Stemt door sluimerziek te knikken
Zwijgend toe,
Vreezend dat men uit zijn blikken
Iets vermoê!
| |
[pagina 400]
| |
Anders staat, waar langs de rotsen
Door het dal
Beider kroost den vloed hoort klotsen,
't Weerzijds pal.
2
Weidsch, of Karel nog deed klinken
Trom en fluit,
Moog' de wapenrusting blinken
Van het Zuid;
Aan 't klaroen, er hoog geheven,
Aan 't kanon
Blijft de smet der ontrouw kleven,
Die ze won.
3
Geestdrift jage 't bloed door de aad'ren
Van de jeugd,
Wie den moed der pelgrimsvaad'ren
Prikk'lend heugt;
Falen Cromwell's ijz'ren knechten
't Noorden niet,
Dat nog heden 't pleit te slechten
't Heir gebiedt?
4
Roekelooze! aan 's vijands zijde
Dreigt een teelt,
Vroeg op jagt, met takt ten strijde
Mild bedeeld.
| |
[pagina 401]
| |
Waagt ge aan haar uw teng're knapen
Onbezorgd,
Of der veder zege op 't wapen
Waar' geborgd?
5
Winfield Scott! Wat droomt ge uw grijsheid
Eerbied waard,
Als de ervaring zich geen wijsheid
Heeft vergaêrd?
Schijnt de kans van zegevieren
U te klein,
Laat uw staf niet voorwaarts stieren;
Weiger 't sein.
6
Ach! na 't omziens triomfeeren
- Duur genucht! -
Voelt gij u door schrik verheeren,
Wijkt ge en vlugt,
Zonder de eer uws volks te veil'gen
Voor den smaad
Tot Mount-Vernon's licht te ontheil'gen
Door 't verraad!
| |
[pagina 402]
| |
Lincoln's verleden.1
Als een beek, wier spiegel perelt
Langs haar boord,
Glijdt door onze aêloude wereld
't Leven voort:
In uw nieuwe meldt het klaat'ren
Van zijn vloed:
‘Ied're worst'ling met mijn waat'ren
Toetst den moed.’
2
Hier is 't wijs het roer te geven
Aan 't geduld,
Tot de wind om 't zeil komt zweven
En het vult; -
Daar vertrouw' men zich den golven,
Tegen stroom,
In een bad van schuim bedolven,
Zonder schroom;
3
Opgestreefd - teruggeslagen,
Keer op keer,
Rest u van het hach'lijk wagen
Niets dan de eer.
| |
[pagina 403]
| |
Ver, dat dies u zelfverwijten
Kwellen zou,
Tracht gij elke schuld te kwijten,
Arm maar trouw!
4
‘Heel de wereld is uwe oester,’Ga naar voetnoot1
Open haar!
't Valt u - ied'ren uchtend noester -
Niet te zwaar.
Luttel vraagt ge in wat betrekking
Dat ge werkt,
Alle leiden tot de ontdekking:
‘Kennis sterkt!’
5
Beurt'lings dienend met de veder,
Met het zwaard,
Grijpt gij straks den driehoek weder,
Wiskunst waard,
Maar ziet ketens en kompassen,
Al uw goed,
Door de laatste schuld verrassen
Half geboet.
| |
[pagina 404]
| |
6
Eind'lijk is zij gansch gekweten!
Of naar lust
Gij de wereld moogt vergeten
In die rust,
Peinst ge, in schaâuw van eikenloover
Neergevlijd,
't Lijvig Boek van Blackstone over
't Regt gewijd.
Ik heb gemeend dezen tekst als den laatste te moeten aannemen. Ik vind van koeplet 3-6 de volgende variant; ik beschouw ze als variant, omdat in beide teksten de twee eerste koepletten gelijkluidend zijn: 3
Gij, van d' opgang uwer dagen
Overtuigd,
Dat voor hen, die nooit vertsagen,
't Lot zich buigt,
Dien in tal van wisselingen
Elk beroep
Slechts naar éénen prijs zag dingen
Uit hun groep.
4
Die geen glorie, die geen weelde
Zocht of vroegt,
Als u de arbeid brood bedeelde
Reeds vernoegd;
Die geen boelschap wildet drijven
Met de faam,
Maar het ‘Eerlijk’ doen beklijven
Aan uw naam.
| |
[pagina 405]
| |
5
Gij, die hooger zijt gestegen
Dan ge ooit dacht
Dat het gaan der regte wegen
De ijver bragt;
Die de weegschaal thans uw ving'ren
Reiken ziet,
Waar het wel en wee in sling'ren
Van 't verschiet;
6
Lincoln, dien de jammermare
't Hart verscheurt,
Naar wiens woord een breede schare
De ooren beurt;
Is het u voor nieuwe ontwerpen
- Nu de roê
Van den weêrspoed gij voelt snerpen, -
Bang te moê?
| |
Lincoln's verleden. Vervolg.
| |
[pagina 406]
| |
Wie haar priesterrang wil winnen
Blijven zij,
Onder 't stijgen naar die tinnen,
Trouw nabij.
2
Hellas, op haar lauwerkroone
Nog zoo fier,
Zet door tooverzang voor 't schoone
't Hart in vier;
Rome, dat in schaâuw van eiken
Kransen gaêrt,
Leert, dat wetten verder reiken
Dan het zwaard;
3
Heel het middeleeuwsche duister
Ten flambouw,
Beurt Germanië haar luister
In de vrouw;
Schoon de wereld zij verheerde
Met haar kling
Frankrijk's juiste weegschaal eerde
Wie ze ontving.
4
‘Viere Euroop haar studiedagen
In die schets,
'k Vond de mijne,’ hoor ik klagen,
‘Dof en flets.
| |
[pagina 407]
| |
Anglo-Saxen, is de weelde
Waar u 't Regt
In zijn voorhof meê bedeelde,
Ons ontzegd.
5
Breed van wortels, zwaar van twijgen,
't Woud gelijk,
Laat de wet hier scheem'ring zijgen
In haar rijk,
Tot die labyrinth van takken
Mos-belaên,
Er vermolmende hoort knakken
Grijpt men ze aan.
6
Toch wist ik me een spoor te banen
Door dien nacht,
Waar geredde deugd me in tranen
Dank voor bragt;
Toch blijve ik dat pad betreden,
Al verpoost
Dikwerf mij wat rest van Eden:
- Gade en kroost!’ -
| |
II1
Vrijgeboren! - elks gelijke,
Wijl de wet
Ieder perk voor arme en rijke
Open zet,
| |
[pagina 408]
| |
Onbelemmerd meê te dingen
Naar den prijs,
Waar ook de aanleg, dien we ontvingen,
Ons hem wijz';
2
Elks gelijke; vrij geboren,
Nimmer meer
In dien kamp den eisch te smoren:
‘Strijdt met eer!’
Door geen greep te willen slagen,
Die dat loof
Niet met luister zou doen dragen,
Schier een roof;
3
Mogt het land, waar u de morgen
Wakker riep,
't Eerste u in de vrijheid borgen,
Die het schiep;
Hoe het tweede u onderscheidde,
Steeds naar 't licht
Dat door Indiana leidde,
't Oog gerigt!
4
‘Spreek slechts waarheid, en de Heere
Staat u bij!’
Werd van welvaart en van eere
Profeetcy.
| |
[pagina 409]
| |
Gorddet immer voor gedingen
Gij u aan,
Niet den kroes der twijfelingen
Rein ontgaan?
| |
Lincoln's stelling.1
Waart in 't purper gij geboren,
Heel een schaar
Hovelingen zou u schoren
In 't gevaar.
Menig bouwval heeft den ranken
Om zijn muur,
Heeft het klimop slechts te danken
Voor zijn duur.
2
Waart gij opgevoed tot koning,
't Heldenzwaard
Hadt ge, lang reeds voor uw krooning,
Fier aanvaard,
En ge zoudt aan 't hoofd van allen
In den strijd
Gaan ter zege, of roemrijk vallen,
't Volk gewijd.
| |
[pagina 410]
| |
3
Waart voor 't leven gij geroepen
Ten bestier,
Om u ging talent zich groepen
Vol van vier!
Welk een kunstgreep zou 't zich schamen
Voor 't behoud,
In 't beproeven, in 't beramen,
Sluw of stout.
4
Tot in 't merg van haar gebeente
Wars van dwang,
Buigt voor niemand uw gemeente
Diep of lang.
IJverzuchtig zonder voorbeeld,
Staat den staf
Ze - ook aan wien zij 't waardst dien oordeelt -
Kort maar af.
5
Uwer zijn geen gunstbewijzen,
Rang noch goud,
Die de geestdrift hoog doen rijzen,
Toevertrouwd.
Glorieblijk noch ridderteeken
Mag uw hand
Op de borst der trouwen steken
U verpand.
| |
[pagina 411]
| |
6
Of de vrijheid, bij 't beproeven
Van haar kroost,
Een der prikkels zou behoeven
Daar ze om bloost!
Of, bij wie het leven zetten
Voor haar vaan,
Niet de zucht voor regt en wetten
Mogt volstaan!
| |
De slavernij.1
Doet ge, peinzensmoè de vrage
Vriend of vreemd,
In wat gruwel dat de plage
Oorsprong neemt?
Beide vreemde en vriend erkennen
Uit één mond:
‘Slavenmagt verleidt tot schennen
Van den bond.’
2
Andere eischen rigt aan 't leven
Noeste vlijt,
Vrolijkst als ze in 't zwaarste streven
Trouw zich kwijt;
| |
[pagina 412]
| |
Andere eischen, dart'le weelde,
Naauw voldaan,
Biede ook de arbeid wat hij teelde
Knielende aan.
3
Mensch begroet ten leste 't Noorden
't Zwarte ras,
Dat zoo lang der geesselkoorden
Offer was.
Lastdier blijft hem 't Zuiden achten,
Mild te voên,
Als de volheid van zijn krachten
Dienst zal doen!
4
Wat verzoeking! Dus te weten
Dat wat blaakt
Zou gebluscht zijn, wierd de keten
Fluks geslaakt!
Welk een regtszin dit te weig'ren,
Schoon de gloed
Half een wereld door zijn steig'ren
Blaken doet!
5
Ach, de smet der slavernije
Kleefde aan 't schild,
Toen der Staten burgerije
't Heeft getild;
| |
[pagina 413]
| |
En op welk een vloed van luister
't Sedert boogt,
Toch heeft ze in dien glans dat duister
Steeds gedoogd.
6
't Onregt mogt zich regt verwerven;
Vroeg alreê
Gold als roerend goed bij 't erven
't Mensch'lijk vee. -
Gunde ook Washington het zijne
Vrij te gaan,
IJd'le wekstemme in woestijne -
Wien trok ze aan?
Ik voeg hierbij den aanhef van een Zang, blijkbaar ook behoorende tot dit gedicht. Een los briefje vermeldt: ‘12 Maart 1861 werd Jefferson Davis verkozen; hij hield zijn zetel te Montgomery.’ Het is mij niet mogelijk het verband van deze strofen met het genoemde onderwerp op te sporen. 1
Sedert voor Hervorming's bede:
‘Worde 't licht!’
Rome, dat ten strijd zich reedde,
Was gezwicht,
En ze een nieuwe maatschappije
't Aanzijn schonk,
Als wier toonbeeld 't vrome en vrije
Holland blonk;
| |
[pagina 414]
| |
2
Sints de Maagd der Zeven Landen,
De oceaan
Langs haar erf niet slechts in banden
Wist te slaan,
Neen, waar Oost of West haar noodde,
't Ruischend diep
In geduchten zegebode
Om zich schiep;
3
Sedert ze uit der volle koffers
Overvloed
Door een wereldtrits met offers
Werd begroet;
Maar ook tevens, onschuld's hope,
Boosheid's vrees,
In de raadzaal van Europe
Vonnis wees;
4
Welk een opzien veler volken
Tot haar trans,
Nergens overschaâuwd door wolken,
Louter glans!
Die zijn bogen grootsch verbreedde,
Zich bewust
Dat de Vrijheid fluks den Vrede
Welkom kust.
| |
[pagina 415]
| |
5
Wat al pligten, wat al regten
Elk onthuld,
Daar geen heeren, daar geen knechten
Meer zij duldt;
Hoe den meerd're zij de mind'ren
Schatten leert,
En tot in haar armste kind'ren
Burgers eert.
6
Welk een wedstrijd door de prikk'ling
Van haar geest,
Die uit velerlei outwikk'ling
Vruchten leest: -
Der verrassing van haar gunsten
Dankt de Leeuw,
Zoo in kennis als in kunsten,
Holland's eeuw!
|
|