De werken. Deel 12. Verspreide en nagelaten poëzy. Deel 2(1896)–E.J. Potgieter– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 366] [p. 366] Op eene zekere letterkundige maatschappij. Een fragment. Vergeven is 't, maar daarom niet vergeten, 't Verwijt, dat mij de bult des eerbieds faalt; En 'k huiver dus hoe ik u heb te heeten, Die haast eene eeuw van dubb'len luister straalt; Gij, die bekroont wie 't u verborg'ne weten En tevens wie 't niet wisten weidsch onthaalt, Veelzijdigste van Neerlands Maatschappijen, Op lett'ren kiesch en kiesch op lekkernijen! Vernoegt gij met dien titel u misschien? 'k Heb anders voor bijvoegelijke woorden Een Siegenbeeksch verslag maar in te zien, 't Beschikte er van tot waar zij niet behoorden; 't Vermat zich zelfs den deugden er te biên! De zedige! met kwikken en met koorden Van schaamte rood, zoo vaak uw feestdag rees En hij al wie gij dierft onsterflijk prees. [pagina 367] [p. 367] De mortibus nil nisi bene luidde, 't Gebod zoo lang in 't lieve vaderland, Dat niemand het der lofspraak meer misduidde, Hoe onbeschaamd zij 't oordeel sloeg in band, Dat elk die nog om 't nageslacht zich bruidde Beticht werd van meer ijver dan verstand; Wat dwaasheid, zei men, voor een tijd te zaaijen Waarin men zelf geen kans had vrucht te maaijen. Tot we uit den droom dat wij voor vrijheid blaakten Karakterloos in 't Keizerrijk ontwaakten. Vorige Volgende